HR 28 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP2124, NJ 2007/278; HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4094, NJ 2006/473 en HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2628, NJ 2011/159.
HR, 10-11-2020, nr. 19/01902
ECLI:NL:HR:2020:1761
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-11-2020
- Zaaknummer
19/01902
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1761, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑11‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1055
ECLI:NL:PHR:2020:1055, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑09‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1761
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0359
Uitspraak 10‑11‑2020
Inhoudsindicatie
Witwassen door geldbedragen om te zetten (meermalen gepleegd), art. 420bis.1.b Sr. Zijn geldbedragen van enig misdrijf afkomstig? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/01749, 19/01755 P en 19/02025.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/01902
Datum 10 november 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 april 2019, nummer 21/003666-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2020.
Conclusie 22‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Witwassen door geldbedragen om te zetten (meermalen gepleegd), art. 420bis.1.b Sr. Zijn geldbedragen van enig misdrijf afkomstig? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/01749, 19/01755 P en 19/02025.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/01902
Zitting 22 september 2020
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
1. Het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft de verdachte bij arrest van 12 april 2019 ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en inklimming” en het onder 3 bewezenverklaarde “witwassen, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, een en ander zoals in het bestreden arrest vermeld.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 19/01749, 19/01755 en 19/02025. Ook in die zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel klaagt dat uit de bewijsvoering van het hof niet kan volgen dat de in de bewezenverklaring genoemde diverse geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig waren.
5. Voor zover relevant voor de beoordeling van het middel is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 3 februari 2015 in Nederland diverse geldbedragen heeft omgezet, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf”
6. De bewezenverklaring heeft het hof doen steunen op de onder 25 tot en met 35 in de aanvulling op het arrest opgenomen bewijsmiddelen, waarnaar ik hier verwijs. Daarnaast heeft het hof als bewijsoverwegingen ten aanzien van dit feit in het arrest het volgende opgenomen:
“Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde witwassen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 3 tenlastegelegde feit.
Hij heeft in de eerste plaats betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte leasetermijnen heeft witgewassen.
Ten aanzien van de geldbedragen waarvoor verdachte uiteindelijk niet een aanwijsbare en verifieerbare, inkomstenbron heeft opgegeven, heeft de raadsman aangevoerd dat het niet gaat om zulke hoge bedragen dat geconcludeerd kan worden dat het niet anders kan dan dat die bedragen van misdrijf afkomstig moeten zijn. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij gewezen op de huurovereenkomst die is opgemaakt ten behoeve van de in de tenlastelegging genoemde Mercedes. Volgens de raadsman blijkt daaruit dat er een bedrag van € 1.500,-- is betaald voor de huur van deze auto. Slechts een deel van dat bedrag is door verdachte zelf betaald. De rest is betaald door de andere personen die eveneens van de Mercedes gebruik hebben gemaakt. Verder heeft de raadsman opgemerkt dat verdachte wel over geld beschikte. Hij heeft immers een bedrag van ongeveer € 2.700,-- als schade-uitkering ontvangen van een verzekeraar en hij zou daarnaast geld hebben geleend van familieleden. Deze door verdachte ontvangen geldbedragen zouden zijn op het eerste gezicht niet aanstonds verklaarbare uitgaven alsnog kunnen verklaren, aldus de raadsman.
Indien het hof van oordeel is dat de in de tenlastelegging bedoelde geldbedragen wel van misdrijf afkomstig zijn, heeft de raadsman naar voren gebracht dat het aannemelijk is dat dit geld uit eigen misdrijf afkomstig is. Nu de voor een bewezenverklaring vereiste extra gedraging gericht op het verhullen of verbergen van de criminele herkomst van dit geld ontbreekt, dient ook vrijspraak te volgen van het tenlastegelegde witwassen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde witwassen wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt het hof - grotendeels met de rechtbank - als volgt.
De inkomenssituatie van verdachte
In de tenlastegelegde periode had verdachte de beschikking over een betaalrekening met het rekeningnummer [0001] en over een aan deze rekening gekoppelde spaarrekening met het rekeningnummer [0002] .
Op de betaalrekening van verdachte hebben in de periode van 24 juli 2014 tot en met 1 september 2014 in totaal dertien transacties plaatsgevonden. Daarbij ging het om een contante storting van € 600--, acht pintransacties met een totaalbedrag van € 564,54 (waaronder een transactie van € 475,-- bij de kledingwinkel [A] in Utrecht), een storting van een schadebedrag van € 2.706,88 door N.V. Univé en drie pintransacties met een totaalbedrag van € 730,--.
Op de hiervoor genoemde spaarrekening zijn geen activiteiten waargenomen in de periode van 1 januari 2012 tot 4 september 2014.
Opvallend is dat er bijna geen betalingen met betrekking tot levensonderhoud te zien zijn op de bankrekeningen van verdachte.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in de jaren 2009 tot en met 2013 geen legaal inkomen heeft gehad. Verdachte heeft ook zelf niet verklaard dat hij een inkomen heeft ontvangen in de tenlastegelegde periode en in de periode daarvoor. Wel heeft hij ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij wat kleine schulden heeft. In de jaren 2012 en 2013 heeft verdachte telkens uitsluitend een relatief klein bedrag aan zorgtoeslag ontvangen.
Het hof concludeert uit het voorgaande dat verdachte, met uitzondering van de ontvangen zorgtoeslag en het door N.V. Univé uitgekeerde schadebedrag, geen legale inkomsten heeft ontvangen in de tenlastegelegde periode en in de periode daarvoor.
Inkomsten familie van verdachte
Gebleken is dat [betrokkene 1] , de vader van verdachte, jaarlijks in totaal € 16.400,-- aan pensioen en AOW-uitkering ontvangt. Daarnaast krijgt hij huur- en zorgtoeslag. Van de moeder van verdachte, [betrokkene 2] , is geen inkomen bekend. Van de broers en zussen van verdachte is bekend dat [betrokkene 3] een uitkering en daarnaast huur- en zorgtoeslag ontvangt, dat [betrokkene 4] vanaf 2011 geen inkomen heeft ontvangen, dat [betrokkene 5] geen inkomen heeft en dat [betrokkene 8] een relatief klein inkomen heeft ontvangen in de jaren 2013 en 2014.
Geldbedragen ten behoeve van de aankoop van kleding
Op de slaapkamer van verdachte zijn (kassa)bonnen aangetroffen die zien op de aankoop van kleding bij de kledingwinkel [A] in Utrecht. Op 10 juli 2014 is hier een bedrag van € 640,-- contant betaald, op 13 oktober 2014 is een bedrag van € 350,-- contant afgerekend in deze winkel en op 30 december 2014 ging het om een contant bedrag van € 1.003,50. De aankoopbonnen van 10 juli 2014 en 13 oktober 2014 zijn aangetroffen in de gedetineerdenagenda van verdachte op zijn slaapkamer. Het hof gaat er bij gebreke van enige aanwijzing voor het tegendeel van uit dat deze bonnen van hem zijn, nu deze op zijn slaapkamer én in zijn persoonlijke agenda zijn gevonden;
Op 24 juli 2014 werd verdachtes bankrekening met het rekeningnummer [0001] geopend. Op diezelfde dag werd een bedrag van € 600,-- contant op deze rekening gestort en werd vervolgens een bedrag van € 475,-- gepind bij de kledingwinkel [A] in Utrecht.
Het hof concludeert uit het voorgaande dat de door verdachte aangekochte kleding een totale waarde van € 2.468,50 vertegenwoordigde (€ 640,-- + € 350,-- + € 1.003,50 + € 475,--).
Huurtermijnen auto’s
Verdachte heeft verklaard dat hij een keer een Mercedes heeft gehuurd van [betrokkene 6] . De huur van deze auto is contant betaald.
[betrokkene 6] , de directeur van het bedrijf [B] B.V., heeft verklaard dat verdachte vanaf juni (het hof begrijpt: juni 2014) verschillende keren auto’s bij hem heeft gehuurd. Verdachte heeft eerst een Volkswagen Polo bij hem gehuurd. Hij betaalde € 350,-- per week voor de huur van deze auto en kreeg 100 kilometer vrij. Alles wat hij daarboven reed, kostte € 0,10 per kilometer. In de zomer van 2014 is verdachte met een zwarte Mercedes CLA naar Marokko geweest. Hij heeft zes of zeven weken in deze auto gereden. Voor de gehele huurperiode van deze Mercedes heeft verdachte een bedrag van € 4.000,- contant betaald aan [betrokkene 6] . Verder heeft hij [betrokkene 6] ruim € 2.000,- contant betaald ter zake van verkeersboetes.
Bij [C] B.V. heeft verdachte van 23 juli 2014 tot 2 augustus 2014 een Fiat 500 Twin Air Easy gehuurd. De kosten voor de autohuur bedroegen in totaal € 595,48. Verdachte betaalde echter een bedrag van € 950,- contant ten behoeve van de huur (inclusief borg) van deze auto. Het teveel betaalde bedrag zou door hem op rekening worden terug ontvangen.
Uit een op 7 oktober 2014 afgeluisterd telefoongesprek tussen verdachte en [betrokkene 6] leidt het hof af dat [betrokkene 6] verdachte € 325,-- heeft gerekend voor de huur van een Peugeot 208.
Het hof leidt uit een op 10 oktober 2014 afgeluisterd telefoongesprek tussen verdachte en [betrokkene 7] af dat verdachte € 1.300,-- heeft betaald aan kosten voor autohuur, waaronder borg, boetes en kilometerverbruik.
Uit hetgeen hiervoor onder de kop “de inkomenssituatie van verdachte” is overwogen, leidt het hof af dat verdachte geen bedragen van een op zijn naam gestelde rekening heeft overgemaakt ten behoeve van het huren van auto’s en dat ten behoeve van die betalingen van huurbedragen, boetes etc. ook geen opnames hebben plaatsgevonden ten laste van zijn bankrekening. Het hof concludeert daarom dat verdachte de kosten aan autohuur en boetes telkens contant heeft betaald. Uit het voorgaande blijkt dat verdachte in elk geval € 8.925,-- contant heeft betaald aan autohuur en boetes (€ 350,-- + € 4.000,-- + € 2.000,-- + € 950,-- + € 325,--+ € 1.300,--).
Van misdrijf afkomstig
Zoals hiervoor al is overwogen, had verdachte - met uitzondering van de (geringe inkomsten uit) zorgtoeslag en het door de verzekering uitgekeerde schadebedrag - geen legale inkomsten in de tenlastegelegde periode en de jaren daarvoor. De legale inkomsten die verdachte wel heeft ontvangen, zijn naar het oordeel van het hof volstrekt onvoldoende om alle hiervoor genoemde uitgaven van te kunnen betalen. Gelet hierop en mede in aanmerking nemende de omstandigheid dat de hiervoor genoemde uitgaven (in elk geval grotendeels) contant zijn betaald, is er zonder meer sprake van een vermoeden van witwassen. Van verdachte mag vervolgens worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld waarmee hij deze uitgaven deed. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
Volgens de raadsman blijkt uit de huurovereenkomst ten behoeve van de in de tenlastelegging genoemde Mercedes (dossierpagina 7767) dat er slechts een bedrag van € 1.500,-- aan huur voor deze auto is betaald. Deze kosten zou verdachte met anderen hebben gedeeld. Het hof gaat er echter, anders dan de raadsman, van uit dat verdachte een bedrag van € 4.000,-- contant heeft betaald aan huur voor deze Mercedes, zoals [betrokkene 6] heeft verklaard. De huurovereenkomst op dossierpagina 7767, inclusief het daarop vermelde bedrag van € 1.500,--, is naar het oordeel van het hof onbetrouwbaar en daaraan dient om die reden geen betekenis te worden toegekend. In de eerste plaats omdat deze overeenkomst niet is ondertekend door de huurder (verdachte) en de verhuurder ( [betrokkene 6] ). Daarnaast plaatst het hof nadrukkelijk vraagtekens bij de betrouwbaarheid van deze overeenkomst omdat uit de bewijsmiddelen is gebleken dat [betrokkene 6] contracten ten behoeve van het huren van auto’s vaker pas achteraf opmaakte en dat - zoals uit onderzoek is gebleken - verschillende van deze contracten bovendien vals waren. Het hof hecht daarom meer waarde en geloof aan de door [betrokkene 6] afgelegde verklaring en gaat er, overeenkomstig die verklaring, van uit dat verdachte een bedrag van € 4.000,- contant heeft betaald voor de Mercedes.
Dat andere personen zouden hebben gedeeld in en meebetaald aan de kosten van huur van de betreffende Mercedes, zoals namens verdachte in hoger beroep voor het eerst is betoogd, is op geen enkele wijze onderbouwd en ook overigens niet aannemelijk geworden.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat verdachte een bedrag van € 2.700,- heeft ontvangen van een verzekeraar en dat hij mogelijk geld heeft geleend van verschillende familieleden. Het hof heeft hiervoor reeds vastgesteld dat verdachte in elk geval € 2.468,50 aan kleding en € 8.925,- aan autohuur heeft uitgegeven. Het door de verzekeraar uitgekeerde bedrag is onvoldoende verklaring voor al deze gemaakte en contant betaalde kosten. Verder acht het hof het niet aannemelijk geworden dat verdachte duizenden euro’s van familieleden zou hebben geleend en ontvangen. Dat past niet alleen niet bij de inkomsten die van hen bekend zijn - zoals volgt uit de hiervoor vermelde overwegingen onder de cursieve kop “inkomsten familie van verdachte” - maar is bovendien op geen enkele wijze door de verdediging onderbouwd. Verdachte heeft aldus geen verklaring voor de herkomst van het door hem uitgegeven geld gegeven die concreet, min of meer verifieerbaar en niet hoogst onwaarschijnlijk is.
Gelet op al het voorgaande - in onderling(e) verband en samenhang bezien - is er naar het oordeel van het hof geen andere conclusie mogelijk dan dat verschillende van de hiervoor genoemde geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf en dat verdachte daarvan op de hoogte was. Het hof verklaart bewezen dat verdachte verschillende geldbedragen heeft witgewassen door deze om te zetten in kleding dan wel in betaalde autohuur en daarmee verband houdende kosten. Deze omzetting draagt de verberging dan wel de verhulling van de criminele herkomst van het geld in zich. De door de raadsman gevoerde verweren worden verworpen.
Het hof is - met de raadsman - van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte leasetermijnen heeft witgewassen. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal hij daarom worden vrijgesproken.”
7. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het hof ter staving van het vermoeden van witwassen enkel het gebrek aan legale inkomsten heeft vastgesteld. De enkele omstandigheid dat de uitgaven van de verdachte zijn (legale) inkomsten overstijgen, zou de conclusie dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf niet kunnen dragen, aldus de steller van het middel.
8. De tenlastelegging is toegesneden op artikel 420bis Sr, zodat moet worden aangenomen dat aan het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ dezelfde betekenis toekomt als aan het gelijkluidende delictsbestanddeel in deze strafbepaling. Gelet op het doel en de strekking van artikel 420bis Sr, alsmede op de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling, moet worden aangenomen dat niet hoeft te worden bewezen uit welk nauwkeurig omschreven misdrijf het object van de witwashandeling afkomstig is. Aldus hoeft uit de bewijsmiddelen niet te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar het misdrijf is begaan waaruit het desbetreffende voorwerp afkomstig is.1.Dat onder een verdachte aangetroffen contant geld uit enig misdrijf afkomstig is, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het openbaar ministerie bewijs bij te brengen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.2.Indien de door de rechter vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Daarmee is niet gezegd dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het geld niet van misdrijf afkomstig is. Het openbaar ministerie zal daarvoor nader onderzoek moeten verrichten. Vereist is wel dat de verklaring van de verdachte concreet en verifieerbaar is. Een hoogst onwaarschijnlijke verklaring kan de rechter terzijde stellen.3.
9. In de onderhavige zaak heeft het hof kennelijk geen rechtstreeks verband gelegd tussen het contante geld dat de verdachte heeft besteed aan de huur van auto’s en de aankoop van kleding enerzijds en een bepaald misdrijf anderzijds. Het hof heeft overwogen dat de (geringe) legale inkomsten van de verdachte in de tenlastegelegde periode en de jaren daarvoor volstrekt onvoldoende zijn om die uitgaven te kunnen betalen. Dat het hof heeft geoordeeld dat die omstandigheden een zodanig sterk vermoeden van witwassen rechtvaardigen dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, is niet onbegrijpelijk en geeft, gelet op het vooropgestelde, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de bewijslast van het tenlastegelegde bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’.4.
10. Voor zover in de toelichting op het middel wordt gesteld dat er nog talloze andere scenario’s mogelijk zijn, die maken dat het geld niet van misdrijf afkomstig is, wordt daarmee miskend dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij, indachtig de sterkte van het eenmaal gerezen vermoeden van witwassen, inzichtelijk maakt waar het geld vandaan komt. In dat verband heeft het hof overwogen dat de verdachte geen verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het door hem uitgegeven geld die concreet, min of meer verifieerbaar en niet hoogst onwaarschijnlijk is. In het licht van de daaraan ten grondslag gelegde omstandigheden dat de verdachte geld zou hebben geleend en ontvangen van zijn familieleden, terwijl dat niet te rijmen is met de inkomsten die van hen bekend zijn en de verdachte die stelling bovendien niet heeft onderbouwd, is dat oordeel van het hof niet onbegrijpelijk. Verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard leent dit oordeel zich niet voor verdere toetsing in cassatie.5.
11. Het middel faalt en kan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan.
12. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑09‑2020
HR 13 juli 2010, HR 2010:BM0787, NJ 2010/456.
HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787, NJ 2010/456; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2471; HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:194; HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.
Vgl. HR 17 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:1500, rov. 2.4.
Vgl. HR 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1197.