Einde inhoudsopgave
De overeenkomst in het insolventierecht (R&P nr. InsR3) 2012/2.3.1
2.3.1 Inleiding
mr. T.T. van Zanten, datum 14-09-2012
- Datum
14-09-2012
- Auteur
mr. T.T. van Zanten
- JCDI
JCDI:ADS388034:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Zie HR 31 december 1909, W. 8957. In diverse latere arresten heeft de Hoge Raad zich in nagenoeg identieke bewoordingen uitgelaten, zie HR 18 december 1987, NJ 1988, 340, m.nt. G (OAR/ABIV); HR 17 februari 1995, NJ 1996, 471, m.nt. WIVW. (Mulder q.q./CLBIV); HR 26 juni 1998, NJ 1998, 745, m.nt. PvS (Aerts q.q./ABN AMRO). In HR 5 januari 1923, NJ 1923, p. 359(Petkovie/Modderman q.q.), repte de Hoge Raad van het `systeem van fixatie van de rechten van crediteuren op het oogenblik van het faillissement dat der Faillissementswet is en onder meer neergelegd in de artikelen 23, 24, 33, 39, 128-131 dier wet'. Vgl. HR 4 februari 1977, NJ 1978, 66(Dreyfus/Keulen q.q.).
Zie bijvoorbeeld de MvT bij de artikelen 128-131 Fw, Van der Feltz 11, p. 126 en het Verslag van de Tweede Kamer met Regeeringsantwoord bij art. 136 Fw, Van der Feltz II, p. 143. Vgl. voorts Parl. Gesch. Wijziging Rv e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 201.
Zie Verstijlen 1998a, p. 43.
Zie met betrekking tot de fixatie van de rangorde HR 18 december 1987, NJ 1988, 340, m.nt. G (OAR/ABIV). Zie in dit verband ook art. 21 lid 2 InvW.
Zie Rijckenberg 2009, p. 132.
Eén van de grondbeginselen van ons faillissementsrecht is het fixatiebeginsel, door de Hoge Raad in het arrest Op den Ende/De Haan Hugenholtz q.q. aangeduid als 'het hoofdbeginsel van alle faillissementsrecht, dat door de intrede van het faillissement de rechtspositie van alle bij den boedel betrokkenen onveranderlijk wordt'.1 Het komt in tal van bepalingen in de Faillissementswet tot uitdrukking en ook in de parlementaire geschiedenis wordt op diverse plaatsen aan het fixatiebeginsel gerefereerd.2 In het fixatiebeginsel kunnen twee aspecten worden onderscheiden. In de eerste plaats vindt fixatie van de tot het faillissementsvermogen behorende activa plaats, in die zin dat zij aan de macht van de schuldenaar en die van de individuele schuldeisers worden onttrokken.3 In de tweede plaats worden de passiva gefixeerd, hetgeen impliceert dat een schuldeiser slechts in het faillissement kan opkomen voor vorderingen die op datum faillissement reeds bestonden, terwijl die datum eveneens beslissend is voor de tussen de schuldeisers geldende rangorde.4 Beide aspecten van het fixatiebeginsel worden hierna nader geanalyseerd. Hoewel het fixatiebeginsel binnen de faillissementsprocedure een zeer dominante rol speelt, vormt de fixatie van het vermogen van de gefailleerde geen doel op zich. Zij is louter instrumenteel aan de verwezenlijking van het in § 2.2.1.1 beschreven hoofddoel van het faillissement: de voldoening van de schuldeisers conform ieders verhaalsrecht.5