Blijkens het proces-verbaal heeft de verdachte verklaard dat hij ook vanaf de boot een barbecue heeft weggenomen. Dat is echter niet bewezen verklaard. Het maakte zelfs geen deel uit van de tenlastelegging. Nu over het oordeel van het hof dat “de barbecue” ook voor vergoeding in aanmerking komt niet wordt geklaagd, laat ik dit punt hier verder rusten.
HR, 23-04-2019, nr. 17/04020
ECLI:NL:HR:2019:653
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-04-2019
- Zaaknummer
17/04020
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:653, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑04‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:232
ECLI:NL:PHR:2019:232, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑03‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:653
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑12‑2017
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0232
Uitspraak 23‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Diefstal van buitenboordmotor van zeilboot, art. 310 Sr. Vordering b.p. Kosten liggeld van zeilboot aan te merken als rechtstreekse schade? ‘s Hofs oordeel dat door b.p. gevorderde kosten van liggeld over desbetreffende periode als rechtstreekse schade van diefstal kunnen worden aangemerkt, is niet z.m. begrijpelijk. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat Hof niets heeft vastgesteld waaruit kan worden afgeleid dat en waarom die kosten tevergeefs zijn gemaakt. Ook oplegging van schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f.1 Sr kan niet in stand blijven. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
23 april 2019
Strafkamer
nr. S 17/04020
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 30 mei 2017, nummer 21/002045-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch alleen wat betreft de beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de toewijzing door het Hof van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van liggeld en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 5 juli 2015 te Naarden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kortstaart buitenboordmotor, een accu, twee tankjes, een zaklamp, een zakmes, lijnen en een buitenboordmotorslot, toebehorende aan [benadeelde] ."
2.2.2.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een 'Schadeopgaveformulier Misdrijven. Voor schaderegeling en voegen in het strafproces' van de benadeelde partij [benadeelde] met bijlagen. Dit voegingsformulier houdt onder meer in:
"2.7. Overig. Betaald liggeld in de periode dat motor verwijderd is en een nieuwe aangeschaft (5/7/15 - 21/8/15) € 238,85. (bijlage 2)."
2.2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging. De raadsman voert daartoe het volgende aan, zakelijk weergegeven:
(...)
De schadepost 'liggeld' die is gevorderd, dient te worden afgewezen nu er onvoldoende verband bestaat met betrekking tot het delict. Het is niet nodig dat je een buitenboormotor hebt om met een dergelijke zeilboot te gaan varen.
(...)
Vervolgens deelt de voorzitter de uitspraak van het hof mede, (...).
Ten aanzien van vordering tot schadevergoeding oordeelt het hof dat de post liggeld toewijsbaar is. De periode waarover dit bedrag is gevorderd komt het hof niet onredelijk lang voor en het hof is van oordeel dat er voldoende rechtstreeks verband bestaat tussen de diefstal van de buitenboordmotor en de geleden schade. (...)"
2.2.4.
Het bestreden arrest houdt als beslissing van het Hof, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Het hof:
(...)
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 338,85 (driehonderdachtendertig euro en vijfentachtig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
(...)
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 338,85 (driehonderdachtendertig euro en vijfentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
(...)
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen."
2.3.
Het oordeel van het Hof dat de door [benadeelde] gevorderde kosten van liggeld over de desbetreffende periode als rechtstreekse schade van de diefstal van de buitenboordmotor kunnen worden aangemerkt, is niet zonder meer begrijpelijk. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het Hof niets heeft vastgesteld waaruit kan worden afgeleid dat en waarom die kosten tevergeefs zijn gemaakt. Het middel slaagt.
Dat brengt mee dat ook de oplegging van de in art. 36f, eerste lid, Sr voorziene maatregel niet in stand kan blijven.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2019.
Conclusie 12‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over de vraag of na diefstal van de buitenboordmotor van een zeilboot het (betaalde) liggeld van die zeilboot naar civielrechtelijke maatstaven kan gelden als rechtstreekse schade in de zin van art. 51f lid 1 Sv en over het leerstuk van 'tevergeefs gemaakte kosten'. De AG geeft de Hoge Raad in overweging de uitspraak te vernietigen en de zaak naar het hof terug te wijzen.
Nr. 17/04020 Zitting: 12 maart 2019 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft de verdachte bij arrest van 30 mei 2017 wegens 1. “diefstal” en 2. “poging tot diefstal” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met bijzondere voorwaarden. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot het bedrag van € 385,85 ter zake van materiële schade en voor datzelfde bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest omschreven.
Namens de verdachte heeft mr. V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel komt met twee motiveringsklachten op tegen het oordeel van het hof dat de vordering van de benadeelde partij inzake feit 1, voor zover dit “liggeld” betreft, kan worden toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 5 juli 2015 te Naarden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kortstaart buitenboordmotor, een accu, twee tankjes, een zaklamp, een zakmes, lijnen en een buitenboordmotorslot, toebehorende aan [benadeelde] .”
5. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 mei 2017 heeft de raadsman van de verdachte onder meer het volgende aangevoerd:
“De schadepost ‘liggeld’ die is gevorderd, dient te worden afgewezen nu er onvoldoende verband bestaat met betrekking tot het delict. Het is niet nodig dat je een buitenboormotor hebt om met een dergelijke zeilboot te gaan varen.”
6. Dat proces-verbaal houdt voorts het volgende in:
“De voorzitter onderbreekt de zitting en hof trekt zich terug in raadkamer teneinde zich te beraden. Nadat de onderbroken zitting is hervat, verklaart de voorzitter het onderzoek ter terechtzitting gesloten en deelt mede dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden.
Vervolgens deelt de voorzitter de uitspraak van het hof mede, inhoudende dat verdachte wordt veroordeeld ter zake van het onder één en twee tenlastegelegde conform de bewezenverklaring van de politierechter. Dit houdt in dat ter zake van feit één van alle goederen, met uitzondering van de zeilboot, bewezen wordt verklaard dat verdachte deze heeft weggenomen. De goederen zijn door verdachte van de boot gehaald en op het karretje geladen. Daarmee heeft verdachte met deze spullen gedaan wat hem goeddunkt en is de diefstal voltooid.
[…]
Ten aanzien van vordering tot schadevergoeding oordeelt het hof dat de post liggeld toewijsbaar is. De periode waarover dit bedrag is gevorderd komt het hof niet onredelijk lang voor en het hof is van oordeel dat er voldoende rechtstreeks verband bestaat tussen de diefstal van de buitenboordmotor en de geleden schade. De barbecue komt eveneens voor vergoeding in aanmerking.1.De vergoeding van de motor wordt afgewezen nu er reeds door de verzekering is uitgekeerd. Al met al wordt de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 338,85 toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
[…]
De voorzitter deelt mede dat binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.”
7. Het arrest houdt in, voor zover hier van belang:
“Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.077,59. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 977,59. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Dit betreft het verschil tussen de uitkering van de verzekering en het aankoopbedrag van de vervangende buitenboordmotor. Op basis van de stukken moet het ervoor worden gehouden dat de verzekering op basis van de waarde van de ontvreemde motor reeds heeft vergoed en komt het meerdere niet voor vergoeding in aanmerking. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.”
8. Het toegewezen bedrag bestaat onder meer uit liggeld ten bedrage van € 238,85.2.Kennelijk is het hof van oordeel dat (ook) het liggeld kan worden aangemerkt als “rechtstreekse schade” in de zin van art. 51f, eerste lid, Sv.
8. De eerste klacht werpt de vraag op of het liggeld is aan te merken als materiële schade, nu het om een zeilboot gaat en een buitenboordmotor niet nodig is om daarmee te (kunnen) varen. De tweede klacht betwist het causale verband tussen de schadeveroorzakende gebeurtenis (het wegnemen van de buitenboordmotor) en de toegewezen schade aangaande het liggeld, nu liggeld hoe dan ook moet worden betaald, of er met de zeilboot wordt gevaren of niet.
9. Ingevolge art. 51f, eerste lid, Sv kan uitsluitend een persoon die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich als benadeelde partij ter zake van zijn of haar vordering tot schadevergoeding voegen in het strafproces. De voegingsprocedure is “een civiele procedure ingebed in het strafproces, waarlangs de benadeelde partij haar schade kan verhalen”.3.De toewijsbaarheid van de vordering benadeelde partij dient te worden beoordeeld naar maatstaven van burgerlijk recht. Dat betekent dat de bepalingen als bedoeld in de artikelen 6:95 – 6:110 BW hier van toepassing zijn.
10. In art. 6:95 BW is bepaald dat de schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed onder meer bestaat in vermogensschade. Ingevolge art. 6:96 BW omvat vermogensschade zowel geleden verlies als gederfde winst (en enkele, hier niet relevante, andere vormen van vermogensschade4.).
11. Voorts heeft de civiele kamer van de Hoge Raad enkele vormen van vermogensschade erkend die niet direct onder het bereik van art. 6:96 BW zijn te brengen.5.Zo heeft de Hoge Raad in het arrest van 28 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6460, NJ 2008/55, m.nt. Hijma geoordeeld dat tevergeefs gemaakte kosten kunnen gelden als vermogensschade:
“3.3.1 Indien iemand uitgaven heeft gedaan ter verkrijging van een op zichzelf niet op geld waardeerbaar onstoffelijk voordeel en hij dit voordeel heeft moeten missen, zal met het oog op het begroten van de door hem geleden schade - die als vermogensschade moet worden aangemerkt - als uitgangspunt hebben te gelden dat de waarde van het gemiste voordeel moet worden gesteld op de voor het verkrijgen daarvan gedane uitgaven die hun doel hebben moeten missen. Indien deze schade op de voet van art. 6:98 BW aan een ander kan worden toegerekend als gevolg van een gebeurtenis waarvoor deze aansprakelijk is, zal die ander deze schade in haar geheel moeten vergoeden, tenzij dit, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, onredelijk zou zijn.”
Voor het leerstuk van tevergeefs gemaakte kosten is tevens HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF1042, NJ 2010/579, m.nt. Hijma van belang. In deze zaak moest de koper van een plezierjacht gedurende enige tijd het genot daarvan gedeeltelijk missen vanwege gebreken waarvoor de verkoper aansprakelijk was. De koper vorderde schadevergoeding wegens wanprestatie. Daartoe voerde hij aan dat hij uitgaven had gedaan ter verkrijging van onstoffelijk voordeel (o.a. het betalen van liggeld), maar dat het voordeel was uitgebleven nu hij het jacht onder meer een aantal dagen niet kon gebruiken en minder snel kon varen, zodat de uitgaven hun doel hadden gemist. Het oordeel van het hof dat het genot dat de koper had moeten missen zo gering van omvang was dat de daardoor geleden onstoffelijke schade niet voor vergoeding in aanmerking kwam, achtte de Hoge Raad niet onjuist. De Hoge Raad overwoog daarbij in het bijzonder dat niet kon worden gezegd dat het onstoffelijk voordeel de koper geheel was ontgaan, en dat de uitgaven hun doel geheel hadden gemist.
12. In het schadevergoedingsrecht neemt het leerstuk van tevergeefs gemaakte kosten een bijzondere plaats in.6.Goed beschouwd gaat het om een vergoeding voor het gemis van immateriële voordelen, waarvoor in beginsel slechts in de in art. 6:106 BW voorziene gevallen ruimte is. Desalniettemin kan van vermogensschade worden gesproken, omdat het gemiste immateriële voordeel kan worden gerelateerd aan materieel nadeel in de vorm van het doen van uitgaven. Vanwege het complexe karakter van dit leerstuk is terughoudendheid in beginsel geboden. Die terughoudendheid wordt op twee manieren bereikt. In de eerste plaats doordat de kosten tevergeefs moeten zijn, de uitgaven moeten hun doel hebben gemist. Uitgaven die hun doel niet (geheel) missen, zijn immers niet tevergeefs.7.In de tweede plaats komen alleen de schadeposten voor vergoeding in aanmerking die in een causaal verband staan tot de tevergeefs gemaakte kosten. Daarbij verdient opmerking dat een enkel condicio sine qua non-verband hier niet volstaat. In overeenstemming met art. 6:98 BW dient ook te worden beoordeeld of de tevergeefs gemaakte kosten in een zodanig verband staan met de tekortkoming dat zij in redelijkheid aan de schuldenaar kunnen worden toegerekend.8.Voor beantwoording van de vraag welke schade in redelijkheid aan de schuldenaar kan worden toegerekend, zijn onder meer de voorzienbaarheid van de gevolgen, de aard van de aansprakelijkheid, de aard van de schade en de mate van schuld van belang.9.
13. Ik keer terug naar onderhavige zaak. De vraag is nu of het hof zonder nadere motivering op begrijpelijke wijze tot het oordeel is gekomen dat in het onderhavige geval het liggeld is aan te merken als rechtstreekse schade. Vooropgesteld moet worden dat het liggeld niet kan worden gezien als geleden verlies in de zin van art. 6:96, eerste lid, BW. De benadeelde partij zou immers, ook indien de motor niet was weggenomen, zijn gehouden tot het betalen van liggeld. Weliswaar tast het betalen van liggeld de benadeelde partij in zijn vermogenspositie aan, maar het is geen materieel geleden verlies ten gevolge van de schadeveroorzakende gebeurtenis, hier het wegnemen van de buitenboordmotor.
14. Kennelijk is het hof van oordeel dat het liggeld in deze zaak kan worden aangemerkt als tevergeefs gemaakte kosten. Gelet op hetgeen in de randnummers 11 en 12 is uiteengezet, acht ik dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk. Het hof heeft allereerst niets vastgesteld omtrent de vraag of de kosten ten gevolge van de schadetoebrengende gebeurtenis tevergeefs zijn gemaakt, dat wil zeggen of de uitgaven hun doel hebben gemist. Voorts is het kennelijke oordeel van het hof dat het liggeld in een rechtstreeks verband staat tot de schadetoebrengende gebeurtenis (het wegnemen van de motor) zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Daarbij heb ik in het bijzonder in aanmerking genomen dat het hof niets heeft vastgesteld omtrent de vraag of het redelijk is dat de verdachte de tevergeefs gemaakte kosten dient te vergoeden nu de benadeelde partij hoe dan ook was gehouden tot het betalen van het liggeld.
15. Het middel slaagt.
16. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
17. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch alleen wat betreft de beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑03‑2019
Dit bedrag blijkt uit het Schadeopgaveformulier Misdrijven.
Kamerstukken II 1990/91, 21 345, nr. 5, p. 3. Zie voorts F.F. Langemeijer, Het slachtoffer en het strafproces, tweede druk, Deventer: Kluwer 2010, p. 125.
Art. 6:96, tweede lid, BW noemt enige categorieën van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen indien zij redelijk zijn wat betreft het maken ervan en hun omvang.
Zie C.H. Sieburgh, Mr. Assers handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk recht. 6. Verbintenissenrecht. Deel II. De verbintenis in het algemeen, Deventer: Kluwer 2017, nr. 30e en S.D. Lindenbergh, Schadevergoeding algemeen, deel 1. Mon. BW nr. B34, Deventer: Wolters Kluwer 2014, nr. 43.
Zie de conclusie van mijn ambtgenoot A-G Hartlief (ECLI:NL:PHR:2017:940) vóór HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:3145, NJ 2018/193, m.nt. Lindenbergh.
Vgl. het hiervoor genoemde HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF1042, NJ 2010/579, m.nt. Hijma.
Vgl. de noot (onderdeel 10) van A.L.M. Keirse bij HR 1 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6460, JA 2005/25.
Beroepschrift 27‑12‑2017
Aan de HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Zaak: [rekwirant]/OM
Advocaat: mr V.A. Groeneveld
Schriftuur houdende middel van cassatie in de zaak van:
[rekwirant]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987
Rekwirant van cassatie van een hem betreffende uitspraak van de het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, uitgesproken op 30 mei 2017 met parketnummer 21/002045-16
Middel
Het recht is geschonden en/of vormen zijn verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 5f Sv en 36f Sr geschonden, nu van de vordering benadeelde partij het onderdeel liggeld is toegekend, en ten aanzien hiervan de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd, terwijl dit niet kan gelden als rechtstreekse schade.
Toelichting
Het hof heeft ten aanzien van rekwirant bewezen verklaard dat:
- ‘1.
hij op 5 juli 2015 te [a-plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kortstaart buitenboordmotor, een accu, twee tankjes, een zaklamp, een zakmes, lijnen en een buitenboordmotorslot, toebehorende aan [benadeelde 1];
- 2:
hij op 6 augustus 2015 te [a-plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen vaartuig, geheel toebehorende aan een tot nu toe onbekend gebleven eigenaar, op voornoemd vaartuig is gaan staan en drie van de vier touwen, waarmee voornoemd vaartuig was vastgelegd los heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij [benadeelde 1] wordt in het arrest gesteld:
‘Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt 1077,59 euro. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van 977,59 euro. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
(…)
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze’.
Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen tot een bedrag van 385,85 euro, en hiertoe de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Over het toegewezen bedrag had de voorzitter, ter terechtzitting van het hof op 30 mei 2017, het volgende medegedeeld (proces-verbaal blz. 4):
‘Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding oordeelt het hof dat de post liggeld toewijsbaar is. De periode waarover dit bedrag is gevorderd komt het hof niet onredelijk lang voor en het hof is van oordeel dat er voldoende rechtstreeks verband bestaat tussen de diefstal van de buitenboordmotor en de geleden schade.’
Uit de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] blijkt dat onder punt 2.7 ‘Overig’ de volgende schadepost is aangevoerd:
‘3 Betaald liggeld in periode dat motor verwijderd ie en nieuwe aangeschaft (5/7/15–21/8/15)
238,85 euro’
Anders dan het hof stelt, kan deze post niet worden beschouwd als rechtstreekse schade ten gevolge van de bewezen verklaarde handeling.
Op grond van 51f lid 1 Sv kan ‘degene die rechtstreekse schade heeft geleden door een strafbaar feit’ zich als benadeelde partij voegen in het strafproces. De concrete omstandigheden van het geval zijn bepalend voor de vraag of er voldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde geleden schade, aldus onder andere Hoge Raad 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1522.
Dit middel ziet op een toegewezen schadepost betreffende liggeld voor een zeilboot, waarvan de buitenboordmotor was gestolen. Aan de vordering en de toewijzing ligt blijkbaar de gedachte ten grondslag dat, zonder buitenboordmotor, de boot onbruikbaar was en het liggeld als een verliespost moet worden beschouwd. Dit is een onbegrijpelijke redenering. In de eerste plaats is zonder nadere motivering, welke ontbreekt, onbegrijpelijk dat het liggeld hier wordt aangevoerd als schade. Het gaat hier immers om een zeilboot. En zoals de raadsman ter terechtzitting heeft aangevoerd (proces-verbaal zitting hof d.d. 30 mei 2017, blz. 4):
‘Het is niet nodig dat je een buitenboordmotor hebt om met een dergelijke zeilboot te gaan varen’.
Maar ook als het standpunt zou worden betrokken dat hier wel sprake is van schade, is niet zonder meer begrijpelijk dat die het rechtstreekse gevolg is van het verweten handelen. Liggeld moet hoe dan ook worden betaald, of er nu met de boot wordt gevaren of niet. Ook zonder de diefstal zou benadeelde partij dit bedrag kwijt zijn geweest. In die zin kan er geen sprake zijn van een schadepost die rechtstreeks is ontstaan door de bewezenverklaarde diefstal.
Zonder nadere motivering, welke ontbreekt, is dan ook niet begrijpelijk dat er ten aanzien van deze schadepost sprake is van een rechtstreeks verband met het strafbare feit. Hierdoor is tevens onbegrijpelijk dat deze kostenpost is meegenomen in de schadevergoedingsmaatregel ex 36f Sr.
Rekwirant verzoekt Uw Edelhoogachtbaar College het door haar bestreden arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden d.d. 30 mei 2017 te vernietigen en betreffende de verdere afhandeling te beslissen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. V.A. Groeneveld, kantoor houdende te (1071 VG) Amsterdam aan de Roelof Hartstraat 31, die hierbij verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 27 december 2017
V.A. Groeneveld, raadsman