Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/29a
29a De doelstelling van art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS576623:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Hodges, Vogenauer & Tulibacka 2010, p. 93; Sluijter 2011, hoofdstuk 6.
Vgl. Fischmann, 2014, p. 2.
Freudenthal 2016, p. 42; Wilman 2014, p. 145; SEC(2010)1589, p. 24
HvJ EU 18 oktober 2011, C-406/09, NJ 2012/19, m.nt. M.V. Polak, IER 2012/20,m.nt. F.W.E Eijsvogels; JBPR 2012/1, m.nt. A.M. van Aerde, r.o. 49 (Realchemie/Bayer); HvJ EU 16 juli 2015, C-681/13, IER 2015/49, m.nt. F.W.E. Eijsvogels (Diageo/Simiramida), r.o. 71.
HvJ EU 18 oktober 2011, C-406/09, NJ 2012/19, m.nt. M.V. Polak, IER 2012/20,m.nt. F.W.E Eijsvogels; JBPR 2012/1, m.nt. A.M. van Aerde (Realchemie/Bayer).
HvJ EU 18 oktober 2011, C-406/09, NJ 2012/19, m.nt. M.V. Polak, IER 2012/20,m.nt. F.W.E Eijsvogels; JBPR 2012/1, m.nt. A.M. van Aerde (Realchemie/Bayer).
HvJ EU 16 juli 2015, C-681/13, IER 2015/49, m.nt. F.W.E. Eijsvogels (Diageo/ Simiramida), r.o. 71.
HvJ EU 10 april 2014, C-435/12, ECLI:EU:C:2014:254 (ACI/Thuiskopie).
Wilman 2014, p. 145; Vrendenbarg 2013, p. 160 e.v.
Wel hebben deze arresten critici in bijv. België en Duitsland gesterkt in hun opvatting dat art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn noopt tot vergoeding van de volledige kosten (althans voor zover redelijk en evenredig). In die landen is de discussie over de verenigbaarheid van de forfaitaire stelsels met de uitleg van art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn door het HvJ EU opgelaaid sinds het Realchemie-arrest. Hiervoor zij verwezen naar hoofdstuk 7.
HvJ EU 9 juni 2016, C-481/14, ECLI:EU:C:2016:419 (Jorn Hansson/Jungpflanzen Grünewald), r.o. 62-63.
HvJ EU 28 juli 2016, ECLI:EU:C:2016:611, C-57/15, BIE 2016/34, m.nt. C.J.J.C. van Nispen, IER 2016/54, m.nt. C.J.S. Vrendenbarg (United Video Properties/Telenet), r.o. 27.
HvJ EU 28 juli 2016, ECLI:EU:C:2016:611, C-57/15, BIE 2016/34, m.nt. C.J.J.C. van Nispen, IER 2016/54, m.nt. C.J.S. Vrendenbarg (United Video Properties/Telenet), r.o. 30.
HvJ EU 28 juli 2016, ECLI:EU:C:2016:611, C-57/15, BIE 2016/34, m.nt. C.J.J.C. van Nispen, IER 2016/54, m.nt. C.J.S. Vrendenbarg (United Video Properties/Telenet), r.o. 29.
Zie hierna hoofdstuk 3, 7 en 8.
Zoals hiervoor in nr. 28 aan de orde is gekomen, werd met de proceskostenbepaling in eerste instantie een volledige vergoeding van de kosten van de rechthebbende beoogd, die in de situatie moest worden gebracht waarin hij zich zonder de desbetreffende inbreuk bevond. Deze verstrekkende maatregel kon niet rekenen op goedkeuring vanuit de lidstaten, omdat deze de Europese wetgever niet bevoegd achtten op dit punt en bovendien meenden dat met deze bepaling te weinig rekening werd gehouden met de verschillen tussen de nationale regelingen over proceskosten. Zoals in hoofdstuk 7 ook aan de orde zal komen, kennen vele rechtstelsels regelingen aan de hand waarvan de proceskosten worden beperkt. De mate waarin de proceskosten worden beperkt verschilt van land tot land en is afhankelijk van o.a. de ‘architectuur’ van de nationale civiele procedure, de procedeercultuur, de overige financiële verplichtingen (denk aan griffierechten) en beleidskeuzes.1 Een volledige proceskostenveroordeling in uitsluitend procedures die onder het bereik van de Handhavingsrichtlijn vallen, zou leiden tot ingrijpende wijzigingen. De bepaling kon om die reden niet worden aanvaard.
Dat de proceskostenbepaling ondanks het verzet wel een plaats heeft gekregen in de Handhavingsrichtlijn, is een gevolg van de flexibiliteit die daarin is gebouwd. De open normen redelijk, evenredig en billijk en de toevoeging ‘als algemene regel’ wijzen op een ruime beoordelingsmarge ten aanzien van de keuze voor de middelen ter omzetting daarvan. De bepaling werd niet langer als een breekpunt in het totstandkomingsproces beschouwd, maar veeleer als een overvloedige en onschuldige regeling waarmee men akkoord kon gaan.2 Het resultaat van de compromisvorming op het punt van de proceskosten was een vage en onduidelijke bepaling, die – met uitzondering van Nederland – vooralsnog niet heeft geleid tot omzetting in de lidstaten.3
In de rechtspraak over art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn is de algemene doelstelling van de Handhavingsrichtlijn, ‘de onderlinge aanpassing van wetgevingen teneinde een hoog, gelijkwaardig en homogeen niveau van bescherming in de interne markt te waarborgen’, bevestigd.4 Specifiek met betrekking tot art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn heeft het HvJ EU overwogen ‘dat deze bepaling beoogt het niveau van de bescherming van de intellectuele eigendom te versterken door te voorkomen dat een benadeelde partij ervan zou worden weerhouden om ter waarborging van zijn rechten een gerechtelijke procedure in te stellen’. Overeenkomstig de algemene doelstelling van de richtlijn en de bijzondere doelstelling van art. 14 dient volgens het HvJ EU ‘in het algemeen de pleger van de inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten alle financiële gevolgen van zijn handelwijze dragen’.5 In deze context heeft het HvJ EU geoordeeld dat de proceskostenbepaling van art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn ook van toepassing is op procedures die verband houden met de handhaving van IE-rechten. Meer specifiek wordt de bepaling geacht van toepassing te zijn op exequaturprocedures met betrekking tot rechterlijke beslissingen over inbreuk6 en procedures over de rechtmatigheid van een-op-een gepretendeerd merkrecht gebaseerde beslaglegging.7 Daarentegen is de bepaling niet van toepassing op een procedure waarin de betalingsplichtigen van de billijke compensatie verklaringen voor recht vorderen ten laste van de organisatie die is belast met de heffing van deze vergoeding en de verdeling daarvan onder de houders van auteursrechten.8 In dat geval is geen sprake van een (vervolg op een) handhavingsprocedure.
In de literatuur is erop gewezen dat de door het HvJ EU geformuleerde doelstelling correspondeert met de oorspronkelijke intentie van de Europese wetgever, namelijk volledige compensatie van de door de rechthebbende in de inbreukprocedure gemaakte proceskosten.9 Met name door de nadien geschrapte term ‘advocatenhonoraria’ en de toegevoegde normen redelijk, evenredig en billijk werd de bepaling daarom niet als zodanig geïnterpreteerd in de lidstaten. Deze arresten hebben voor zover bekend dan ook niet (alsnog) geleid tot wetswijzigingen in de lidstaten.10 Daarvoor is vermoedelijk ook redengevend dat het uitdrukkelijk aan de nationale rechter is om na te gaan of het bedrag dat naar verwachting als gerechtskosten aan het slachtoffer van de inbreuk kan worden toegekend, van dien aard is dat het deze laatste ervan kan weerhouden zijn rechten in rechte geldend te maken.11
In het arrest United Video Properties/Telenet heeft het HvJ EU evenwel de nadruk gelegd op de ‘afschrikkende werking’ van een inbreukprocedure, die aanzienlijk zou worden afgezwakt als de inbreukmaker ‘slechts kan worden verwezen in een klein deel van de redelijke advocaatkosten die de benadeelde houder van het intellectuele eigendomsrecht heeft gemaakt’.12 Dit impliceert dat het doel (of, in de woorden van het HvJ EU, het ‘nuttig effect’13) van art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn is of zou moeten zijn dat (potentiële) inbreukmakers worden ontmoedigd om inbreukmakende praktijken te ontplooien. Aan het oorspronkelijke doel van art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn – volledige schadeloosstelling van de rechthebbende – wordt in het arrest niet gerefereerd. Het HvJ EU heeft overwogen dat het evenredigheidsvereiste van art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn niet impliceert ‘dat de verliezende partij noodzakelijkerwijze alle kosten van de andere partij moet vergoeden’, maar wel vergt ‘dat de in het gelijk gestelde partij recht heeft op vergoeding van minstens een significant en passend deel van de redelijke kosten die zij daadwerkelijk heeft gemaakt’.14 De afschrikkende werking die daarvan uit moet gaan staat daarbij voorop, en niet het terugbrengen van de rechthebbende in de situatie waarin hij zich bevond vóór de inbreuk.
Betekent het United Video Properties-arrest dat art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn thans zo moet worden uitgelegd dat deze bepaling bedoeld is om (potentiële) inbreukmakers af te schrikken? Kan dat effect worden bereikt met een bepaling die uitgaat van two way fee shifting, waaraan inherent is dat veroordeling in de proceskosten ook de eisende rechthebbende ten deel kan vallen? Speelt het evenredigheidsbeginsel nog een rol bij de uitleg van art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn? In hoeverre zijn de grondrechten en beginselen van EU-recht, met name voor zover deze eisen stellen aan financiële drempels in de toegang tot de rechter, daarbij van belang? En meer algemeen, hoe verhoudt zich deze uitspraak tot het door de lidstaten ingenomen standpunt, dat nationale procesregels vooral een nationale aangelegenheid moet blijven? In tegenstelling tot A-G Campos, die in zijn conclusie op al deze wezenlijke vragen ingaat, laat het HvJ EU deze onbesproken. Als gevolg roept het arrest meer vragen op dan het beantwoordt.15