Vgl. HR 16 februari 2010, LJN BK3370, NJ 2010, 121 en mijn daaraan voorafgaande conclusie.
HR, 12-10-2010, nr. 09/00364
ECLI:NL:HR:2010:BM6891
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-10-2010
- Zaaknummer
09/00364
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BM6891
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM6891, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑10‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM6891
ECLI:NL:PHR:2010:BM6891, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑06‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM6891
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑10‑2010
Inhoudsindicatie
1. Afwijzing getuigenverzoek ontoereikend gemotiveerd. 2. Verzuim beslissing te nemen ex art. 353 Sv m.b.t. de inbeslaggenomen voorwerpen.
12 oktober 2010
Strafkamer
Nr. 09/00364
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 25 juli 2008, nummer 21/003253-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over 's Hofs afwijzing van het verzoek van de verdediging om [getuige] ter terechtzitting als getuige te horen.
2.2.1. Aan de verdachte is onder 5 tenlastegelegd dat:
"hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 november 2004 tot 11 januari 2005 in de gemeente Zwolle en/of elders in Nederland één of meer wapens van categorie III, te weten één of meer pistolen en/of één of meer wapens van categorie I onder 7?, zijnde voorwerpen die voor wat betreft zijn vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenis vertoonden met vuurwapens en/of met voor ontploffing bestemde voorwerpen heeft overgedragen aan [getuige] en/of voorhanden heeft gehad."
2.2.2. Daarvan is bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 01 november 2004 tot 11 januari 2005 in de gemeente Zwolle en/of elders in Nederland wapens van categorie III, te weten pistolen heeft overgedragen aan [getuige] en voorhanden heeft gehad."
2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 maart 2006 houdt als verklaring van de verdachte in:
"Het onder 5 tenlastegelegde geef ik ook toe. Het is juist dat ik in de tenlastegelegde periode aan [getuige] een gaspistool en een balletjespistool heb overgedragen."
2.4. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevinden zich de volgende processen-verbaal van politie:
(i)een proces-verbaal van politie van 18 januari 2005, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige]:
"U vraagt mij of ik naast het huren van een box in Lemelerveld nog wel eens wat voor [verdachte] deed. [Verdachte] liet weleens een koffertje bij mij achter in de garage met de mededeling of ik er op wilde letten en dat hij het later wel kwam ophalen.
(...)
Ik heb gezien wat er in de koffertjes zat. In alle koffers zat een pistool. Alle keren dat ik gezien heb wat er in zat was het een ander pistool. Het waren pistolen. Wapens met een magazijn en dus geen cilinder. Van een pistool weet ik zeker dat het er een was van het merk WALTHER. Ik heb er geen munitie bij gezien. Bij de WALTHER zaten twee houders. De WALTHER was zilverachtig van kleur, verchroomd of zoiets. Volgens mij was dit wapen een slag kleiner dan het normale politiepistool. Volgens mij waren de handgrepen zwart van kleur.
De andere beide pistolen weet ik verder niet. Volgens mij zat daar maar een houder bij. Deze wapens waren groter dan de WALTHER. Ook waren ze voor mijn gevoel zwaarder. Beide waren zwart van kleur. Ook de handgrepen waren zwart. De WALTHER was volgens mij van een kleiner caliber dan de andere wapens. De andere beide waren 9 millimeter."
(ii) een proces-verbaal van politie van 18 januari 2005, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige]:
"Ik heb zojuist een verklaring afgelegd met betrekking tot het in bewaring nemen van wapens van [verdachte].
(...)
Nu ik door het boek zo doorblader en het merk SIG-SAUER tegenkom, herinner ik mij, dat [verdachte] mij bij een van de wapens vertelde dat het een SIG-SAUER was."
(iii) een proces-verbaal van politie van 20 januari 2005, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige]:
"U vraagt mij of de drie vuurwapens die [verdachte] bij mij heeft gebracht wel echte vuurwapens waren. Ja, wel degelijk waren dit echte vuurwapens. Ik heb alle drie de vuurwapens in handen gehad. Ik heb wel vaker een vuurwapen in handen gehad en weet heel goed het verschil tussen een nepwapen en een echt wapen. De drie vuurwapens die [verdachte] mij heeft laten zien waren echte vuurwapens."
2.5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 juni 2007 houdt in:
"De raadsman voert aan, zakelijk weergegeven:
(...)
Daarnaast wil ik nog een aantal getuigen horen. Ik heb de namen van de getuigen genoemd in de fax die ik gisteren naar het hof verzond. Mijn cliënt heeft die namen genoemd. Van die personen speelt alleen [getuige] een rol in de bewezen verklaarde feiten. De officier van justitie heeft ook geappelleerd en dus moet het hof alle zaken opnieuw beoordelen. Daarom wil ik meer getuigen laten horen en verzoek ik een terugwijzing naar de RC. Ik licht mij verzoek om deze getuigen te horen toe:
-[getuige] komt voor in zaak 10. [Getuige] heeft er volgens cliënt geen verstand van. Die man kan je niet als wapendeskundige gebruiken. Ik heb erover gedacht om hem mee te nemen naar de zitting vandaag maar [getuige] weigert dat. Hij wil niet op zitting worden gehoord. Een verklaring bij de RC wil hij wel afleggen.
(...)
U vraagt mij waarom de getuigen niet eerder zijn gehoord. [Getuige] wilde eerst überhaupt geen verklaring afleggen. Nu wel. De anderen getuigen kwamen niet voor in de bewijsconstructie. Ik had ook aantal strategische overwegingen. Nu vind ik het horen van de getuigen relevant. Het klopt dat ik ook bij de eerste behandeling bij het hof niet over deze getuigen heb gesproken. Dat kwam omdat de advocaat-generaal had gezegd dat deze zaak werd stilgelegd omdat hij wilde uitzoeken of er dwarsverbanden lagen met een strafzaak uit Assen waarvoor cliënt vast zat. Ik heb deze beslissing genomen naar aanleiding van uitgebreid overleg met cliënt.
(...)
De advocaat-generaal deelt mee, zakelijk weergegeven:
(...)
Het horen van [getuige] snap ik niet. Hij wil niet mee? De raadsman weet dat getuigen verplicht zijn te komen en te verklaren als zij worden opgeroepen. Daarom begrijp ik niet waarom nu pas dit verzoek komt. Ik zie de noodzaak ook niet en daarom vorder ik afwijzing van het verzoek.
(...)
De voorzitter schorst de behandeling voor beraad.
Na beraad deelt de voorzitter als beslissing mee dat:
(...)
* het hof het verzoek om [getuige] als getuige te horen afwijst. Het hof acht dit niet noodzakelijk, mede gelet op de verklaring van de verdachte op de vorige zitting van het hof waarbij hij bekend heeft wapens te hebben verstrekt;"
2.6.1. Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang:
i. aan de verdachte is - kort gezegd - tenlastegelegd dat hij één of meer pistolen (categorie III) en/of één of meer op vuurwapens gelijkende voorwerpen (categorie I, onder 7°) aan [getuige] heeft overgedragen;
ii. de verdachte heeft blijkens het hiervoor onder 2.3 weergegeven proces-verbaal verklaard dat hij in de tenlastegelegde periode aan [getuige] een gaspistool en een balletjespistool heeft overgedragen;
iii. De hiervoor onder 2.4 weergegeven verklaringen van [getuige] houden in dat het ging om "echte vuurwapens".
2.6.2. Hieruit kan bezwaarlijk anders worden afgeleid dan dat het volgens [getuige] ging om wapens van categorie III van de Wet wapens en munitie, zoals tenlastegelegd, en dat dat volgens de verdachte niet het geval was.
2.6.3. In dat licht bezien is de afwijzing van het verzoek om [getuige] als getuige te horen ontoereikend gemotiveerd. Het middel klaagt daarover terecht.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het vierde middel
Het middel klaagt terecht dat het Hof heeft nagelaten op de voet van art. 353 Sv een beslissing te nemen met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde gegeven beslissingen en voor zover daarin geen beslissing is genomen ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen alsmede wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 oktober 2010.
Conclusie 01‑06‑2010
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem veroordeeld bij arrest van 25 juli 2008.
2.
Namens verdachte heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, vier middelen van cassatie voorgesteld.
3.1.
Het eerste middel klaagt dat 's hofs afwijzing van het verzoek van de verdediging getuige [getuige] te horen, onbegrijpelijk is.
Het derde middel bevat ten eerste de klacht dat de bewezenverklaring van feit 5 niet voldoende met redenen is omkleed, nu het hof de bewezenverklaring mede heeft gebaseerd op verklaringen van verdachte waarvan mede uit de nadere bewijsoverweging blijkt dat het hof aan deze verklaring geen geloof heeft gehecht. De tweede klacht van het middel luidt dat de bewezenverklaring van feit 5, inhoudende dat het ging om wapens van categorie III, onder meer is gebaseerd op de verklaring van de getuige [getuige] terwijl niet blijkt op welke deskundigheid zijn verklaringen berusten.
De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2.
Gelet op de motivering van het verzoek, te weten — kort gezegd — dat de getuige ‘toch geen verstand van wapens zou hebben’ is 's hofs afwijzing van het verzoek [getuige] te horen niet onbegrijpelijk. Het eerste middel faalt.
Voorts heeft het hof gelet op zijn nadere bewijsoverweging (p. 3 van het arrest) de in het middel bedoelde verklaringen van verdachte kennelijk onder de bewijsmiddelen opgenomen omdat die verklaringen hebben meegewerkt aan het bewijs dat verdachte wapens aan [getuige] in bewaring heeft gegeven; in zoverre ondersteunen deze verklaringen de verklaring van [getuige]. Hoewel het onderdeel van de verklaring van de verdachte dat het om onder meer een balletjespistool ging niet rechtstreeks bijdraagt aan de bewezenverklaring van feit 5, staat dit evenmin aan de bewezenverklaring in de weg. De eerste klacht van het derde middel faalt.
Voorzover wordt gesteld dat uit de bewijsmiddelen dient te blijken van een bepaalde deskundigheid van een getuige op het gebied van wapens, wil een dergelijke verklaring kunnen bijdragen tot het bewijs, geldt dat die opvatting geen steun vindt in het recht, ongeacht de inhoud van NJ 1998, 650. Dat een opsporingsambtenaar uit hoofde van zijn functie geacht kan worden over de deskundigheid te beschikken om te kunnen zien of een bepaald voorwerp een blank wapen is staat er niet aan in de weg dat ook anderen tussen nepwapens en echte wapens kunnen onderscheiden.
Het stond het hof vrij de verklaringen van [getuige] geloofwaardig te achten, terwijl het hof bovendien het gebruik van deze verklaringen voor het bewijs op niet onbegrijpelijke wijze heeft gemotiveerd. Voorts heeft het hof onder de bewijsmiddelen opgenomen de verklaring van [getuige] onder meer inhoudende dat hij alle drie de wapens in handen heeft gehad en dat hij wel vaker een vuurwapen in handen heeft gehad en heel goed het verschil weet tussen een nepwapen en een echt wapen.
Het derde middel faalt.
4.1.
Het tweede middel klaagt dat het hof op het door de raadsman bij pleitnota ter terechtzitting van 11 juli 2008 gedane verzoek om zijn pleitnota van eerste aanleg als herhaald en ingelast te beschouwen ten onrechte niet heeft gereageerd.
4.2.
Titel VI van het Tweede boek van Sv bevat geen bepaling die een grondslag kan bieden voor de beslissing van de rechter om verweren en verzoeken die niet uitdrukkelijk zijn gedaan als voorgelezen te beschouwen. In zoverre is het verzoek in de pleitnota van hoger beroep geen verzoek als bedoeld in art. 328 Sv en was het hof niet verplicht daarop te beslissen.1.
4.3.
Het proces-verbaal van 11 juli 2008 houdt niet in dat de advocaat daar het woord heeft gevoerd overeenkomstig de pleitnota van eerste aanleg, noch dat het hof heeft ingestemd met het verzoek van de advocaat om de pleitnota van eerste aanleg als herhaald en ingelast te beschouwen. In cassatie moet het er daarom voor worden gehouden dat het een noch het ander is geschied.2.
Het is vaste rechtspraak dat geen rechtsregel de rechter in hoger beroep verplicht te beslissen over onderdelen uit een pleitnota in eerste aanleg waarvan niet blijkt dat deze ter terechtzitting in hoger beroep bij wijze van verweer of verzoek zijn voorgedragen, zelfs niet als blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep de advocaat in algemene zin heeft verzocht de in eerste aanleg aangevoerde verweren en gedane verzoeken als in hoger beroep integraal herhaald, ingelast en voorgelezen te beschouwen. De advocaat zal in hoger beroep in ieder geval de verweren in eerste aanleg waarbij wordt gepersisteerd specifiek moeten aanduiden.3. In de pleitnota van hoger beroep heeft de advocaat van verdachte verwezen naar verweren uit de pleitnota van eerste aanleg. In de eerste plaats is gehandhaafd het verweer ten aanzien van de tapgesprekken, welke gesprekken evenwel niet door het hof zijn gebruikt. Voorts is gehandhaafd het verweer omtrent uitsluiting van op grond van BOB-bepalingen verkregen bewijs; dit verweer heeft de raadsman in hoger beroep herhaald en dit verweer is door het hof gemotiveerd verworpen. Ten aanzien van feit 6 heeft de raadsman zich gerefereerd terwijl het hof het ten aanzien van feit 5 gevoerde verweer gemotiveerd heeft verworpen. Kennisneming van het arrest van het hof leert voorts dat het hof de verdachte heeft vrijgesproken van de overige aan de orde zijnde feiten, zodat het belang van verdachte bij deze klacht van het middel in grote mate wordt gerelativeerd.
Het middel faalt.
5.1.
Het vierde middel klaagt dat het hof heeft ten onrechte heeft nagelaten een beslissing te nemen met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen.
5.2.
Gelet op HR 16 november 2004, LJN AR3202 en gelet op de omstandigheid dat volgens de advocaat-generaal over de in beslag genomen voorwerpen kennelijk nog diende te worden beslist in de ontnemingszaak en overigens gelet op de omstandigheid dat door en/of namens verdachte op dit punt niets naar voren is gebracht, was het hof juist gehouden niet een beslissing te nemen over de inbeslaggenomen voorwerpen, zodat het middel faalt.
6.
De voorgestelde middelen falen en kunnen met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.
7.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑06‑2010
HR 7 april 2009, LJN BH2687.
O.m. HR 12 februari 2002, NJ 2002, 427; HR 7 mei 2002, NJ 2002, 428 m.nt. De Hullu.