Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/VI.2.2.2
VI.2.2.2 De goederenrechtelijke werking van een beding van niet-overdraagbaarheid bij vorderingen
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS362475:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
Zie de hiervoor de in de vorige noot genoemde jurisprudentie.
Zie o.a.:Wiarda 1937, p. 365 e.v.; Van Creveld 1953, p. 25; Suijling II-2 1936, nr. 492; Suijling I 1948, nr. 69; Verpaalen 1964, p. 10-11. Vgl. ook: Makkee 1990, p. 7 e.v.
Zie Suijling II-2 1936, nr. 492. Volgens Wiarda 1937, p. 367, herleeft hier krachtens uitdrukkelijke partijbedoeling “de verbintenis, opgevat in den ouden zin van hoogstpersoonlijken band tusschen partijen, noch voor actieven (cessie), noch voor passieven (schuldovername) overgang vatbaar”
Zie o.a.: Reehuis 2010, nr. 15; Snijders/Rank-Berenschot 2007, nr. 311; Pitlo/Reehuis, Heisterkamp 2006, nr. 110; Asser/Mijnssen & De Haan 3-I 2006, nr. 202; Beekhoven van den Boezem 2003a, p. 53; Verhagen & Rongen 2000, p. 99; W.R. Meijer 1996, p. 205 e.v.; Schoordijk 1986, p. 251; Mijnssen & Schut 1991, p. 43 en p. 135. Zie voorts: HR 17 januari 2003, NJ 2004, 281, m.nt. HJS (Oryx/Van Eesteren) en HR 29 januari 1993, NJ 1994, 171, m.nt. PvS (Van Schaik q.q./ABN Amro).
Schuldenaar en schuldeiser kunnen ook overeenkomen dat de vordering wel overdraagbaar is, maar dat het de schuldeiser niet is toegestaan de vordering over te dragen of te bezwaren met een beperkt recht. Een dergelijk vervreemdings- of bezwaringsverbod heeft uitsluitend obligatoire of ‘relatieve’ werking. Of een onoverdraagbaarheidsbeding absolute of enkel relatieve werking heeft, is een kwestie van uitleg van het beding. Indien is overeengekomen dat de schuldenaar een boete verbeurt als de cedent in strijd met het beding van niet-overdraagbaarheid cedeert, dan is dit een aanwijzing dat enkel obligatoire werking is beoogd.
Zie o.a.: Reehuis 2010, nr. 13. Zie kritisch hierover nr. 571. Zie voorts over de juridisch-theoretische fundering van de goederenrechtelijke werking van het beding van niet-overdraagbaarheid: Beekhoven van den Boezem 2003a, p. 53 e.v. Vgl. voorts: HR 29 januari 1993, NJ 1994, 171, m.nt. PvS (Van Schaik q.q./ABN Amro), alsmede in verband met de “derdenwerking” van een betalingsbeding: HR 20 januari 1984, NJ 1984, 512, m.nt. G (Ontvanger/Barendregt).
Zie TM, Parl. Gesch. Boek 3, p. 314. Anders: Makkee 1990, p. 9-10, die van mening is dat art. 3:83 lid 2 BW enkel bevestigt dat partijen een hoogstpersoonlijke vordering in het leven kunnen roepen. Op deze wijze beschouwd, is art. 3:83 lid 2 BW een overbodige bepaling, aangezien reeds uit het eerste lid volgt dat het persoonlijke karakter (de aard) van een vorderingsrecht zich tegen overdracht van de vordering verzet. In deze benadering heeft een beding van niet-overdraagbaarheid bovendien slechts goederenrechtelijk effect, indien het de (geobjectiveerde) bedoeling van partijen is de verbintenis aan te gaan met het oog op de persoon van de schuldeiser. Is dat niet het geval dan kan het beding van niet-overdraagbaarheid alleen obligatoire werking hebben en staat het een rechtsgeldige cessie derhalve niet in de weg.
Deze constatering is onder meer van belang voor de vraag of krachtens beding niet-overdraagbare vorderingen wel vatbaar zijn voor verpanding, zie § VI.2.3.
Zie Verhagen & Rongen 2000, p. 100; Rongen, JOR 2003/52; Pitlo/Reehuis, Heisterkamp 2006, nrs. 110 en 754; Asser/Van Mierlo & Van Velten 3-VI* 2010, nr. 196; Beekhoven van den Boezem 2003a, p. 66-67 en bevestigd door: HR 17 januari 2003, NJ 2004, 281, m.nt. HJS (Oryx/Van Eesteren).
Zie Asser/Mijnssen & De Haan 3-I 2006, nr. 202. Vgl. H.J. Snijders in zijn NJ-noot onder het arrest Oryx/Van Eesteren onder nr. 3, alsmede Verdaas 2008, nr. 145, die niettemin meent dat een dergelijke vordering naar huidig recht vanwege het bepaalde in art. 3:228 BW niet geldig kan worden verpand.
559. Dogmatische verklaring van de goederenrechtelijke werking van onoverdraagbaarheidsbedingen bij vorderingen. Met betrekking tot vorderingsrechten heeft een beding van niet-overdraagbaarheid absolute werking of anders gezegd: goederenrechtelijk effect. Dat wil zeggen dat aan een cessie in strijd met het beding niet het beoogde rechtsgevolg toekomt; er vindt geen overdracht plaats.1 In de oudere literatuur wordt het goederenrechtelijke effect van een beding van niet-overdraagbaarheid veelal verklaard vanuit de gedachte dat schuldenaar en schuldeiser bij overeenkomst kunnen bepalen dat de schuldenaar zich alleen verbindt tegenover de schuldeiser en niet ook tegenover een van zijn rechtsopvolgers. Partijen zouden het vorderingsrecht van de schuldeiser een hoogstpersoonlijk karakter kunnen geven, zodat de aard van de vordering zich tegen overdracht verzet.2 Aangezien cessie een verandering van de persoon van de schuldeiser met zich brengt, zou een cessie in deze opvatting leiden tot een verandering van de verplichtingen van de schuldenaar en daarmee van de inhoud van de vordering.3 Een cessie vermag dat niet te doen.
De hedendaagse doctrine en de Hoge Raad aanvaarden daarentegen dat een beding van niet-overdraagbaarheid ook goederenrechtelijke werking kan hebben zonder dat de verbintenis is aangegaan met het oog op de persoon van de schuldeiser.4 Het enige waar het op aankomt, is dat schuldenaar en schuldeiser met het beding goederenrechtelijk effect hebben beoogd.5 Voor het huidige recht dient deze opvatting, gezien art. 3:83 lid 2 BW, als juist te worden aanvaard. Over het algemeen wordt aangenomen dat schuldenaar en schuldeiser in het kader van hun vrijheid om de inhoud van de vordering vast te stellen, de vordering de eigenschap van onoverdraagbaarheid kunnen toekennen.6 Deze opvatting is in art. 3:83 lid 2 BW gecodificeerd.7 Als de vordering onoverdraagbaar is gemaakt, sorteert een overdracht geen effect. Alleen overdraagbare goederen zijn vatbaar voor overdracht. De eigenschap van onoverdraagbaarheid geldt ten opzichte van eenieder. Derden hebben de vordering immers te nemen zoals zij is, derhalve inclusief het kenmerk van onoverdraagbaarheid.
560. Differentiatie: vordering wel overdraagbaar, maar niet bezwaarbaar met beperkt recht en vice versa. Het is van belang om te constateren dat het wettelijk systeem het toestaat om ten aanzien van de vatbaarheid van de vordering voor overdracht en de bezwaring met een beperkt recht te differentiëren.8 Uit de schakelbepaling van art. 3:98 BW volgt dat schuldenaar en schuldeiser kunnen overeenkomen dat de vordering wel vatbaar is voor overdracht, maar niet voor verpanding of voor de vestiging van een recht van vruchtgebruik. Art. 3:83 lid 2 jo 98 BW derogeert aan het uitgangspunt van de art. 3:81 lid 1 en 3:228 BW, dat overdraagbare vorderingen voor verpanding en de vestiging van een recht van vruchtgebruik vatbaar zijn.9 Voorts is het mogelijk dat schuldenaar en schuldeiser slechts de overdraagbaarheid van de vordering uitsluiten, maar niet ook de verpandbaarheid.10 Dat dit mogelijk is volgt uit de vrijheid die schuldenaar en schuldeiser volgens de doctrine toekomt om de inhoud en eigenschappen van de vordering vast te stellen. Het bepaalde in de artikelen 3:81 lid 1 en 3:228 BW ontneemt partijen deze vrijheid niet.