Hof Amsterdam, 08-12-2009, nr. 106.007.363
ECLI:NL:GHAMS:2009:BK6985
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
08-12-2009
- Magistraten
Mrs. W.H.F.M. Cortenraad, A.H.A. Scholten, M.P. van Achterberg
- Zaaknummer
106.007.363
- LJN
BK6985
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2009:BK6985, Uitspraak, Hof Amsterdam, 08‑12‑2009
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2007:BB1955
Uitspraak 08‑12‑2009
Mrs. W.H.F.M. Cortenraad, A.H.A. Scholten, M.P. van Achterberg
Partij(en)
ARREST
in de zaak van:
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE IN HET PRINCIPAAL BEROEP,
VERWEERSTER IN HET INCIDENTEEL BEROEP,
advocaat: mr. J.M.K.P. Cornegoor te Amsterdam,
tegen
- 1.
[geïntimeerde 1] en
- 2.
[geïntimeerde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDEN IN HET PRINCIPAAL BEROEP,
APPELLANTEN IN HET INCIDENTEEL BEROEP,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna respectievelijk Dexia en [geïntimeerden] genoemd.
Bij dagvaarding van 8 oktober 2007 is Dexia in hoger beroep gekomen van twee vonnissen van de rechtbank te Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam, hierna ‘de kantonrechter’, van 28 maart 2007 en 18 juli 2007, in deze zaak onder rolnummer DX 07-123 gewezen tussen haar als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie, en [geïntimeerden] als eisers in conventie, tevens verweerders in reconventie.
Dexia heeft van grieven gediend en daarbij bewijs aangeboden, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het vonnis van 18 juli 2007 waarvan beroep zal vernietigen, de vorderingen van [geïntimeerden] alsnog (in hun geheel) zal afwijzen en [geïntimeerden] zal veroordelen — uitvoerbaar bij voorraad — tot betaling van de aan het slot van de memorie van grieven van Dexia genoemde bedragen, te vermeerderen met wettelijke rente, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
[Geïntimeerden] hebben van antwoord gediend, bescheiden overgelegd en op hun beurt incidenteel beroep ingesteld en van grieven gediend, met conclusie, kort gezegd, dat het hof zal beslissen zoals aan het slot van hun desbetreffende memorie vermeld.
Vervolgens heeft Dexia in het incidenteel beroep geantwoord en een productie overgelegd, met conclusie tot verwerping van dat beroep.
Daarna is pleidooi gevraagd. Voorafgaande aan de hiertoe bepaalde dag en tijd hebben [geïntimeerden] een verzoek gedaan tot wraking van de voorzitter van de behandelende kamer. De wrakingskamer van het hof heeft dit verzoek bij beschikking van 24 oktober 2008 (NJF 2009, 11) afgewezen.
De partijen hebben de zaak op 31 oktober 2008 doen bepleiten, Dexia door mr. Cornegoor voornoemd en [geïntimeerden] door mr. R.H.J.M. Silvertand, (thans) advocaat te Waalwijk.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
2. Beoordeling
2.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (NJ 2007, 427) heeft het hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen — de zogeheten ‘Duisenberg’-regeling — verbindend verklaard die strekt tot (gedeeltelijke) vergoeding van schade zoals onder andere in dit geding aan de orde. [Geïntimeerden] hebben door een schriftelijke mededeling zoals bedoeld in artikel 7:908, tweede lid, BW (tijdig) laten weten dat zij niet aan de verbindend verklaarde overeenkomst gebonden willen zijn. Uitgangspunt voor de beoordeling van het hoger beroep is daarom dat de verbindendverklaring van de zojuist bedoelde overeenkomst ten aanzien van [geïntimeerden] geen gevolg heeft, zodat die overeenkomst hen niet bindt.
2.2
Na de hierboven genoemde pleidooien zijn door de Hoge Raad en door dit hof verschillende arresten uitgesproken in zaken naar aanleiding van effectenlease-overeenkomsten, waarin voor een groot deel dezelfde kwesties aan de orde zijn geweest als in het huidige geding. Het hof verwijst naar de arresten van de Hoge Raad van 5 juni 2009 (RvdW 2009, 683, 684 en 685) en naar de arresten van dit hof van 9 december 2008, LJN BG6261 en LJN BG6263, NJF 2009, 18, JOR 2009, 41, 10 februari 2009, LJN BH2362, en van 1 december 2009, LJN BK4978, LJN BK4981, LJN BK4982 en LJN BK4983. Deze zijn alle — onder andere — op www.rechtspraak.nl gepubliceerd en het hof vertrouwt (de raadslieden van) partijen hiermee bekend. De uitgangspunten en het beoordelingskader blijkend uit de overwegingen en de beslissingen van de Hoge Raad en dit hof in de zojuist bedoelde arresten, zijn mogelijkerwijs ook voor de beslissing van de thans voorliggende zaak van belang.
2.3
Het hof vindt in het bovenstaande aanleiding de zaak te verwijzen naar de hierna te noemen rolzitting, teneinde partijen gelegenheid te geven zich bij akte uit te laten over de mogelijke betekenis van hetgeen in de hierboven genoemde arresten is overwogen en beslist voor de standpunten die zij in dit geding hebben betrokken. Daarbij kunnen zij hun stellingen, in het bijzonder hetgeen zij aan hun vorderingen en verweren ten gronde hebben gelegd, desgewenst aanpassen, een en ander binnen de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep zoals door de memories van grieven in het principaal en in het incidenteel beroep bepaald. [Geïntimeerden] zullen hiertoe eerst een akte mogen nemen, waarna Dexia een overeenkomstige gelegenheid zal worden gegeven. Desgewenst kunnen partijen de hierna te noemen rolzitting ook benutten om eenstemmig doorhaling van de zaak te verzoeken.
2.4
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. Beslissing
Het hof:
verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 12 januari 2010 voor het nemen van een akte door [geïntimeerden] (uitsluitend) tot de onder 2.3 beschreven doeleinden, dan wel voor een eenstemmig verzoek van partijen tot doorhaling van de zaak;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, A.H.A. Scholten en M.P. van Achterberg en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 8 december 2009 door de rolraadsheer.