Einde inhoudsopgave
RvdW 2015/250
Beklag, beslag. De rechtbank had bij haar oordeel dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan klager een verplichting tot betaling van een geldbedrag van € 1.600.000 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen niet mogen vooruitlopen op de mogelijke uitkomst van de strafzaak.
HR 27-01-2015, ECLI:NL:HR:2015:139
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27 januari 2015
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin Lohman, Y. Buruma
- Zaaknummer
14/01765
- Conclusie
A-G mr. A.E. Harteveld
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2015:139, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑01‑2015
ECLI:NL:PHR:2014:2459, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑09‑2014
Essentie
Beklag, beslag. De rechtbank had bij haar oordeel dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan klager een verplichting tot betaling van een geldbedrag van € 1.600.000 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen niet mogen vooruitlopen op de mogelijke uitkomst van de strafzaak.
Partij(en)
Beschikking op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 25 maart 2014, nummer rk 14/46, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
- 1.
[klager 1],
- 2.
[klaagster 2],
- 3.
[klaagster 3].
Adv.: mr. I. Jadib, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.