HR 9 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2087.
HR, 19-07-2019, nr. 19/01090
ECLI:NL:HR:2019:1282, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-07-2019
- Zaaknummer
19/01090
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Gezondheidsrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1282, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 19‑07‑2019; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:449, Contrair
ECLI:NL:PHR:2019:449, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑04‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1282, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑02‑2019
- Vindplaatsen
NJ 2020/181 met annotatie van J. Legemaate
JGz 2020/44 met annotatie van Bakker, C.
Uitspraak 19‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Wet Bopz. Klacht op de voet van art. 41 Wet Bopz tegen beperking bewegingsvrijheid door intrekking 'tuinpas' (art. 40 lid 3 Wet Bopz). Ontvankelijkheid klacht. Is sprake van beperking bewegingsvrijheid of van intrekking privilege? Kan de voor de hele afdeling geldende beperking worden aangemerkt als huisregel in de zin van art. 37 Wet Bopz, hoewel niet in de schriftelijk vastgelegde huisregels opgenomen?
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 19/01090
Datum 19 juli 2019
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene] ,verblijvende te [verblijfplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. C. Reijntjes-Wendenburg,
tegen
STICHTING GGZ EINDHOVEN (DE WOENSELSE POORT),
gevestigd te Eindhoven,
VERWEERDER in cassatie,
hierna het ziekenhuis,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/01/340712/FA RK 18-5719 van de rechtbank Oost-Brabant van 20 december 2018.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het ziekenhuis heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Betrokkene verblijft in het kader van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging in de forensisch-psychiatrische kliniek ‘De Woenselse Poort’ van de Stichting GGZ Eindhoven (GGzE) (het ziekenhuis), op afdeling Volte 1c. Op de interne rechtspositie van betrokkene is de Wet Bopz van toepassing (art. 51 lid 3 Wet Bopz).
(ii) Aan de bewoners van afdeling Volte lc is meegedeeld dat zij één uur per dag (in de weekenden twee uur per dag) gebruik mogen maken van de binnentuin wanneer er toezicht is.
(iii) Betrokkene beschikte over een zogenaamde tuinpas. Houders van een dergelijke pas mogen zich vrij in de binnentuin van het ziekenhuis bewegen tussen 8.00 uur en 21.00 uur (in de wintertijd 20.00 uur).
(iv) In een protocol van 15 april 2016 “Uitleg aan behandelverantwoordelijken en medewerkers hoe we willen omgaan met het verlenen van privileges om vrij in de binnentuin van Woensel te kunnen bewegen” wordt onder meer vermeld dat privileges enkel kunnen worden toegekend na positief resultaat in de zorgplanbespreking. In het protocol zijn tien criteria opgenomen die daarvoor worden toegepast. Onder punt 10 staat “geruime tijd geen drugs gebruikt en niet betrokken (geweest) in handel in drugs”.
(v) Op 11 oktober 2018 is aan betrokkene een schriftelijke “Mededeling beperking rechten art. 40 BOPZ” uitgereikt. Die mededeling betreft de op 9 oktober 2018 genomen beslissing dat betrokkene wordt beperkt in het recht op bewegingsvrijheid, ter voorkoming van verstoring van de orde in de instelling en ter voorkoming van strafbare feiten. In de mededeling is vermeld:
“Er is een signaal binnen gekomen dat jouw bezoek drugs binnen zou brengen met de bedoeling dat jij dit zou verhandelen binnen de kliniek wat de veiligheid binnen de kliniek in het geding zou brengen. Op basis hiervan is de actie ingezet jouw bezoek te fouilleren bij aankomst in de kliniek. Dit is gebeurd en hier is drugs aangetroffen. Jouw bezoek zijn toegang is ontzegd en op basis van bovenstaande is jouw tuinpas ingenomen voor onbepaalde tijd.”
(vi) Op 15 oktober 2018 is aan betrokkene opnieuw een schriftelijke “Mededeling beperking rechten art. 40 BOPZ” uitgereikt. In die mededeling is vermeld dat betrokkene zijn tuinpas niet terugkrijgt, omdat tijdens een kamerkastcontrole een vals biljet van € 50,-- in zijn kast is aangetroffen.
(vii) Op 10 oktober 2018 heeft betrokkene op de voet van art. 41 Wet Bopz bij de klachtencommissie van het ziekenhuis een klacht ingediend over de hiervoor onder (v) vermelde beslissing.
(viii) In haar uitspraak van 8 november 2018 heeft de klachtencommissie zich onbevoegd verklaard om de klacht van betrokkene te beoordelen. De klachtencommissie stelde vast dat de klacht weliswaar betrekking heeft op een beslissing als bedoeld in art. 41 lid 1 Wet Bopz waartegen een patiënt kan klagen, maar dat de klacht van betrokkene in wezen ziet op een weigering om diens recht op bewegingsvrijheid uit te breiden, en dat zij niet bevoegd is daarover te oordelen.
2.2
Betrokkene heeft op de voet van art. 41a lid 5 Wet Bopz de rechtbank verzocht zijn klacht gegrond te verklaren. De rechtbank heeft de klacht ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen:
“De vraag die de rechtbank eerst dient te beantwoorden is of er sprake is van een beperking in het recht op bewegingsvrijheid van betrokkene in en rond het ziekenhuis overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels in zin van artikel 40, derde lid van de Wet Bopz.
Artikel 40, eerste lid van de Wet Bopz [lees: art. 37 lid 1 Wet Bopz; HR] bepaalt - voor zover hier van belang - dat het bestuur er zorg voor draagt dat een patiënt zo spoedig mogelijk na zijn opneming in het bezit wordt gesteld van een schriftelijk overzicht van de in het ziekenhuis geldende huisregels alsmede van de op grond van de Wet Bopz aan de patiënt toekomende rechten. De voor de behandeling verantwoordelijke draagt er op grond van het derde lid van artikel 40 [lees: art. 37; HR] zorg voor dat de patiënt een mondelinge toelichting ter zake ontvangt.
Niet is gebleken dat de huisregels bepalingen bevatten over hoe de toegang van patiënten tot de binnentuin wordt geregeld. Ter zitting is wel gebleken dat bij opname van patiënten op de afdeling Volte lc aan hen onder andere wordt medegedeeld dat zij een uur per dag en in het weekend twee uur per dag toegang tot de binnentuin hebben als er toezicht is. Aldus wordt aan alle patiënten bij hun opname mondeling medegedeeld wat hun recht op bewegingsvrijheid ten aanzien van de binnentuin inhoudt. De rechtbank is van oordeel dat deze mondeling medegedeelde regel op een lijn te stellen valt met een huisregel, doordat deze voor alle bewoners geldt en die regel bij opname aan alle bewoners kenbaar wordt gemaakt.
Tot 11 oktober 2018 had betrokkene doordat hij een tuinpas had het privilege om vrij in de binnentuin te kunnen bewegen. Van dat privilege kon hij gebruik maken tussen 08.00 uur en 21.00 uur (in de wintertijd tot 20.00 uur). Door de mededeling van 11 oktober 2018 is de bewegingsvrijheid die betrokkene op grond van die tuinpas had beperkt.
Uit de stukken en de zitting is gebleken dat een tuinpas enkel aan een patiënt kan worden toegekend na positief resultaat op de zorgplanbespreking van die betreffende patiënt. Hiervoor worden tien criteria toegepast. De tuinpas kan worden ingetrokken - onder meer - indien de patiënt niet voldoet aan een of meer van die tien criteria.
Betrokkene heeft, ook na het intrekken van de tuinpas op 11 oktober 2018, hetzelfde recht op bewegingsvrijheid ten aanzien van de binnentuin behouden als de andere patiënten op de afdeling Volte lc hebben.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de beperking van de bewegingsvrijheid van betrokkene door intrekking van zijn tuinpas niet is aan te merken als een beperking in zijn recht op bewegingsvrijheid in en rond het ziekenhuis als bedoeld in artikel 40, derde lid van de Wet Bopz.”
3. Beoordeling van het middel
3.1
Het middel klaagt onder meer dat de rechtbank de beperking van de toegang tot de binnentuin die het ziekenhuis hanteert voor alle patiënten van afdeling Volte 1c, ten onrechte heeft aangemerkt als een huisregel als bedoeld in art. 37 Wet Bopz. Daarbij is de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan aan de eis dat huisregels op schrift moeten worden gesteld. Deze beperking werd opgeheven door het verstrekken van een tuinpas aan betrokkene. Deze pas is ingetrokken met een mededeling beperking rechten als bedoeld in art. 40 Wet Bopz. Deze intrekking is aan te merken als een beperking in het recht op bewegingsvrijheid van betrokkene in en rond het ziekenhuis als bedoeld in art. 40 lid 3 Wet Bopz.
3.2.1
In zijn beschikking van 9 november 20181.heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
“Huisregels (art. 37 lid 1 Wet Bopz)
3.6.2
Art. 37 lid 1 Wet Bopz bepaalt onder meer dat een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, zo spoedig mogelijk na zijn opneming in het bezit wordt gesteld van een schriftelijk overzicht van de in het ziekenhuis geldende huisregels. Art. 37 lid 4 Wet Bopz bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur eisen worden gesteld waaraan huisregels ten minste moeten voldoen. Art. 3 Besluit rechtspositieregelen Bopz bepaalt dat huisregels geen andere regelen bevatten dan die nodig zijn voor een ordelijke gang van zaken in het psychiatrisch ziekenhuis en dat zij de vrijheid van handelen van de patiënt niet verder beperken dan voor een dergelijke gang van zaken nodig is.
Huisregels hebben dus geen therapeutisch doel.
Zij dienen uitsluitend de ordelijke gang van zaken binnen de instelling. Zij bevatten algemeen geldende beperkingen, bijvoorbeeld betreffende bezoekuren, bewegingsvrijheid en telefoongebruik. Huisregels kunnen gedifferentieerd zijn al naar gelang de aard van de diverse in het ziekenhuis verblijvende categorieën personen (Kamerstukken II 1980/81, 11270, nr. 17, p. 61). Op die wijze kan worden voldaan aan de eis van art. 3 Besluit rechtspositieregelen Bopz dat huisregels noodzakelijk en proportioneel moeten zijn, ook als in een instelling zowel patiënten verblijven op grond van de Wet Bopz als patiënten op wie de Bvt van toepassing is. Beperkingen die in een individueel geval gelden, moeten berusten op art. 40 Wet Bopz (zie hierna in 3.6.3) of, indien zij een therapeutisch doel dienen, als middel of maatregel zijn opgenomen in het behandelingsplan (…). De betrokken patiënt kan zich dan beroepen op de daaraan verbonden waarborgen, waaronder de mogelijkheid daartegen een schriftelijke klacht in te dienen op de voet van art. 41 lid 1 Wet Bopz.
Individueel op te leggen beperkingen (art. 40 Wet Bopz)
3.6.3
Art. 40 Wet Bopz maakt het mogelijk de vrijheden van een individuele patiënt te beperken. Het gaat om beperkingen in het recht op vrije briefwisseling (lid 1), in het recht op bezoek overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels (lid 2), in het recht op bewegingsvrijheid overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels (lid 3) en in het recht op telefoonverkeer overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels (lid 4). De in lid 2-4 genoemde beperkingen kunnen worden opgelegd (a) indien van de uitoefening van het betrokken recht ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van de patiënt, dan wel (b) indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van verstoring van de orde in het ziekenhuis, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten. Met het opleggen van beperkingen in het recht op het ontvangen van bezoek en in de bewegingsvrijheid zal uiterst terughoudend moeten worden omgegaan (Kamerstukken II 1980/81, 11270, nr. 17, p. 71). Uit de parlementaire toelichting op onder meer (de voorloper van) art. 40 Wet Bopz blijkt dat het niet ondenkbaar is dat met betrekking tot “Justitie-patiënten” ter voorkoming van strafbare feiten eerder tot beperking van het recht op vrije briefwisseling en van de bewegingsvrijheid wordt overgegaan, dan bij patiënten die op grond van een rechterlijke machtiging zijn opgenomen (Kamerstukken II 1970/71, 11270, nr. 3, p. 17).”
3.2.2
Zoals uit de zojuist aangehaalde overwegingen blijkt, volgt uit art. 37 Wet Bopz dat huisregels kunnen voorzien in een beperking van het recht op bewegingsvrijheid in en rond een ziekenhuis van (bepaalde categorieën) daarin verblijvende patiënten. Een dergelijke algemene beperking kon in de periode waarom het in deze zaak gaat uitsluitend worden gerechtvaardigd door de noodzaak van een ordelijke gang van zaken binnen het ziekenhuis.2.De beperking moet noodzakelijk en proportioneel zijn.
Individuele beperkingen van het recht op bewegingsvrijheid – waarbij het, indien de huisregels voorzien in een regeling op dat punt, gaat om een beperking ten opzichte van die regeling – kunnen slechts berusten op de in art. 40 lid 3 Wet Bopz vermelde gronden, dan wel (indien zij een therapeutisch doel dienen) op het voor de betrokkene geldende behandelingsplan.
Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een beperking als bedoeld in art. 40 lid 3 Wet Bopz dient dus te worden vastgesteld of sprake is van een beperking van het recht op bewegingsvrijheid ten opzichte van het recht op bewegingsvrijheid die de patiënten in het ziekenhuis, of de categorie van patiënten waartoe de betrokkene behoort, met inachtneming van de huisregels hebben. Bevatten de huisregels op het betrokken punt geen regels, dan is ‘het recht op bewegingsvrijheid in en rond het ziekenhuis overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels’ als bedoeld in art. 40 lid 3 Wet Bopz onbeperkt en is elke individuele beperking van die vrijheid op de gronden genoemd onder a. en b. van die bepaling, een beperking in de zin van die bepaling. Voorzien de huisregels wel in een beperking van het recht op bewegingsvrijheid, dan gaat het erom of de individuele maatregel een beperking oplevert van het recht op bewegingsvrijheid zoals door de huisregels ingeperkt.
Het oordeel van de rechtbank komt erop neer dat het recht op bewegingsvrijheid van de bewoners van afdeling Volte 1c reeds beperkt is door de regel dat zij slechts gedurende één, respectievelijk twee uur per dag, onder toezicht, gebruik mogen maken van de binnentuin en dat, nu deze regel na de intrekking van de tuinpas ook (weer) voor betrokkene geldt, geen sprake is van een individuele beperking als bedoeld in art. 40 lid 3 Wet Bopz. Daartoe heeft de rechtbank de genoemde regel aangemerkt als een huisregel in de zin van art. 40 lid 3 Wet Bopz in verbinding met art. 37 Wet Bopz. Het middel stelt aan de orde of dat laatste juist is.
3.2.3
Volgens art. 37 lid 1 Wet Bopz wordt een patiënt zo spoedig mogelijk na zijn opneming in het bezit gesteld van een schriftelijk overzicht van de in het ziekenhuis geldende huisregels alsmede van de op grond van deze wet aan de patiënt toekomende rechten. In bedoeld overzicht moet ook het adres worden vermeld waar het bestuur van het ziekenhuis bereikbaar is voor klachten als bedoeld in art. 41 lid 1 Wet Bopz. In de toelichting bij deze bepaling (destijds art. 36) in de tweede Nota van wijzigingen, is onder meer het volgende opgemerkt3.:
“Ten slotte moet worden opgemerkt dat het begrip huisregels, zoals dit thans in de praktijk wordt gehanteerd, geen vaststaande inhoud heeft. Niet alle psychiatrische ziekenhuizen zullen in hun huisregels, geldende voor alle in het ziekenhuis opgenomen patiënten, dezelfde onderwerpen aan de orde stellen. Hiertegen behoeft uiteraard geen enkel bezwaar te bestaan. Wel kan in zijn algemeenheid worden gezegd dat nu de rechtspositie van de individuele onvrijwillig opgenomen patiënt in hoofdstuk III van het onderhavige ontwerp in een aantal opzichten vastere normen heeft gekregen, ook bij de formulering van de huisregels met de betreffende bepalingen rekening zal moeten worden gehouden. Voor wat betreft een aantal van de in dit hoofdstuk van het ontwerp geregelde onderwerpen zal een concretisering of aanvulling in de huisregels de duidelijkheid slechts kunnen vergroten. Men denke aan regels over bezoek of de bewegingsvrijheid in en om het ziekenhuis. In artikel 394.van het ontwerp wordt al expliciet naar de huisregels verwezen. Maar ook op andere terreinen, bij voorbeeld op dat van de toepassing van dwangmiddelen kan het de (rechts)zekerheid van de patiënt slechts ten goede komen als schriftelijk in het algemeen voor het hele ziekenhuis is vastgelegd wie tot deze toepassing bevoegd zijn en in welke gevallen.”
Hieruit blijkt dat de wetgever met de eis dat (onder meer) de huisregels in een schriftelijk overzicht worden opgenomen, heeft beoogd de rechtszekerheid voor de patiënt te vergroten. In dit verband is van belang dat het in art. 5 EVRM gewaarborgde recht op vrijheid, waartoe behoort het recht op bewegingsvrijheid, reeds vergaand is beperkt door de maatregel krachtens de Wet Bopz of de terbeschikkingstelling en dat met het opleggen van verdere beperkingen uiterst terughoudend moeten worden omgegaan.5.Daaruit vloeit ook voort dat de betrokkene er aanspraak op heeft precies te weten welke rechten en verplichtingen voor hem gelden. Daarmee valt niet te verenigen dat een algemeen (of voor een bepaalde categorie patiënten) geldende regeling van rechten, niet in een schriftelijk overzicht als bedoeld in art. 37 lid 1 Wet Bopz wordt vastgelegd, maar slechts mondeling aan de betrokken patiënten wordt meegedeeld. Dan kan immers snel onzekerheid ontstaan over het bestaan, de precieze inhoud en het toepassingsgebied van die regeling, en daarmee ook over de vraag of een aan een betrokkene opgelegde individuele beperking moet worden gezien als een beperking in een voordien onbeperkt recht, dan wel in een al door de huisregels beperkt recht. Aldus zou, zoals deze zaak illustreert, ook onzekerheid kunnen ontstaan over de vraag of sprake is van een beperking als bedoeld in art. 40 leden 2-4 Wet Bopz en over de vraag of en op welke grond daarover op de voet van art. 41 Wet Bopz kan worden geklaagd.
3.2.4
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.2.3 is overwogen, geeft het oordeel van de rechtbank dat de mondeling meegedeelde beperking van het recht op toegang tot de binnentuin van patiënten van de afdeling Volte 1c op een lijn kan worden gesteld met een huisregel, blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Nu deze beperking, naar de rechtbank heeft vastgesteld (zie hiervoor in 2.2), niet voorkomt in de schriftelijk vastgelegde huisregels van het ziekenhuis, kan deze beperking niet worden gelijkgesteld met een huisregel in de zin van art. 37 Wet Bopz. De daarop gerichte klacht is dus gegrond.
3.2.5
Voorwerp van de klacht van betrokkene is de op 11 oktober 2018 aan hem uitgereikte “Mededeling beperking rechten art. 40 BOPZ” (zie hiervoor in 2.1 onder (v)). Daaruit, en uit de in die mededeling gegeven toelichting, blijkt dat de intrekking van de tuinpas naar het oordeel van het ziekenhuis is aan te merken als een beperking van het recht op bewegingsvrijheid van betrokkene als bedoeld in art. 40 lid 3, onder b, Wet Bopz. De rechtbank heeft de “Mededeling beperking rechten art. 40 BOPZ” aldus uitgelegd dat daarmee beoogd is dat betrokkene, na het intrekken van de tuinpas, gedurende een uur per dag en in de weekenden twee uur per dag, onder toezicht, toegang tot de binnentuin heeft, evenals de andere patiënten van afdeling Volte 1c. Daarbij is de rechtbank uitgegaan van de rechtsgeldigheid van de algemeen geldende beperking van de toegang tot de binnentuin gedurende een uur per dag en in de weekenden twee uur per dag, onder toezicht. Uit hetgeen hiervoor in 3.2.2-3.2.4 is overwogen vloeit echter voort dat het recht op bewegingsvrijheid in de binnentuin ‘overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels’ als bedoeld in art. 40 lid 3 Wet Bopz, voor alle patiënten van afdeling Volte 1c onbeperkt is, nu de beperking van de toegang tot een uur per dag en in de weekenden twee uur per dag, onder toezicht, in strijd met art. 37 Wet Bopz niet schriftelijk is vastgelegd. Daarentegen zou als gevolg van de “Mededeling beperking rechten art. 40 BOPZ” die beperking wel gelden voor betrokkene. Het oordeel van de rechtbank dat de intrekking van de tuinpas van betrokkene niet is aan te merken als een beperking in zijn recht op bewegingsvrijheid als bedoeld in art. 40 lid 3 Wet Bopz, is daarom onjuist. Ook in zoverre slaagt het middel.
3.3
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling. Na verwijzing zal de klacht van betrokkene alsnog inhoudelijk moeten worden behandeld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 december 2018;
wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, T.H. Tanja-van den Broek en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de vicepresident E.J. Numann op 19 juli 2019.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 19‑07‑2019
Kamerstukken II 1979/80, 11270, nr. 13, p. 38-39.
Vgl. rov. 3.6.3 van de hiervoor in 3.2.1 aangehaalde uitspraak en de daar genoemde vindplaats in de parlementaire geschiedenis.
Conclusie 26‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Wet Bopz. Klacht op de voet van art. 41 Wet Bopz tegen beperking bewegingsvrijheid door intrekking 'tuinpas' (art. 40 lid 3 Wet Bopz). Ontvankelijkheid klacht. Is sprake van beperking bewegingsvrijheid of van intrekking privilege? Kan de voor de hele afdeling geldende beperking worden aangemerkt als huisregel in de zin van art. 37 Wet Bopz, hoewel niet in de schriftelijk vastgelegde huisregels opgenomen?
Zaaknr: 19/01090 M.L.C.C. Lückers
Zitting: 26 april 2019 Conclusie inzake:
[betrokkene]
(hierna: betrokkene),
verzoeker tot cassatie,
advocaat: mr. C. Reijntjes-Wendenburg
tegen
1. [verweerder 1] en
2. [verweerder 2] ,
verweerders in cassatie,
niet verschenen.
1. Feiten1. en procesverloop2.
1.1 Betrokkene verblijft in een psychiatrisch ziekenhuis van de Stichting GGZ Eindhoven (GGzE, hierna ook: de instelling), te weten de forensisch-psychiatrische kliniek ‘De Woenselse Poort’, afdeling Volte 1c, in het kader van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Op de interne rechtspositie van betrokkene is de Wet Bopz van toepassing (art. 51 lid 3 Wet Bopz).
1.2 De bewoners van afdeling Volte lc mogen één uur per dag (in de weekenden twee uur per dag) gebruik maken van de binnentuin wanneer er toezicht is. Dit geldt ook voor betrokkene.
1.3 Betrokkene beschikte over een zogenaamde tuinpas. Houders van een dergelijke pas mogen zich vrij in de binnentuin bewegen tussen 8.00 uur en 21.00 uur (in de wintertijd 20.00 uur).
1.4 In een protocol van 15 april 2016 “Uitleg aan behandelverantwoordelijken en medewerkers hoe we willen omgaan met het verlenen van privileges om vrij in de binnentuin van Woensel te kunnen bewegen”3.wordt onder meer vermeld dat privileges enkel en alleen kunnen worden toegekend na positief resultaat in de zorgplanbespreking. In het protocol zijn tien criteria opgenomen die daarvoor worden toegepast. Onder punt 10 staat “geruime tijd geen drugs gebruikt en niet betrokken (geweest) in handel in drugs”.
1.5 In een protocol van diezelfde datum “Uitleg aan cliënten over privileges om vrij in de binnentuin van Woensel te kunnen bewegen”4.staat onder meer het volgende:
“In de zorgplanbespreking kan op jouw verzoek worden gekeken naar de volgende voorwaarden:
• Ben je in je behandeltraject toe bent aan dit privilege; dit betekent:
1. goed samenwerken, overleggen en afspraken maken met je team
2. anderen niet tot last zijn door je gedrag
3. voldoende controle hebben op impulsief gedrag
4. geen conflicten veroorzaken
• Past deze stap bij je verlofmogelijkheden of plannen daarvoor
• Neem je in je programma vast deel aan de blokken in je veranderrooster en neem je voldoende deel aan je structuurrooster ( arbeid, onderwijs, sport, activiteitenbegeleiding)?
• Kun je het gebruik van de binnentuin goed combineren met je programmadeelname want je programma gaat voor op het gebruiken van de binnentuin?
• Kun je zonder begeleiding naar en van je Programmaonderdelen (en terug) naar de afdeling lopen
• Kan het gebruik van je signaleringsplan worden ingezet om te bepalen of je van de binnentuin gebruik kunt maken (niet eenmalig maar dagelijks)?
• Geruime tijd geen drugs gebruikt en niet betrokken geweest in handel daarin
Als deze bespreking positief uitvalt en je binnentuinprivileges krijgt dan ga je een keycord krijgen waardoor zichtbaar is dat je op een goede en veilige manier gebruik maakt van de binnentuin. (…)
Wanneer je niet op een goede en veilige manier gebruik maakt van deze privileges worden deze ingetrokken, uiteraard met uitleg van de redenen waarom. (…)”
1.6 Op 11 oktober 2018 is aan betrokkene een schriftelijke “Mededeling beperking rechten art. 40 BOPZ” uitgereikt.5.In die mededeling staat dat betrokkene wordt beperkt in het gebruik van bewegingsvrijheid (binnen de instelling, inclusief het terrein van GGzE) ter voorkoming van verstoring van de orde in de instelling en ter voorkoming van strafbare feiten. In de mededeling is als grond voor deze beperking opgenomen:
“Er is een signaal binnen gekomen dat jouw bezoek drugs binnen zou brengen met de bedoeling dat jij dit zou verhandelen binnen de kliniek wat de veiligheid binnen de kliniek in het geding zou brengen. Op basis hiervan is de actie ingezet jouw bezoek te fouilleren bij aankomst in de kliniek. Dit is gebeurd en hier is drugs aangetroffen. Jouw bezoek zijn toegang is ontzegd en op basis van bovenstaande is jouw tuinpas ingenomen voor onbepaalde tijd.”
1.7 Op 15 oktober 2018 is aan betrokkene een schriftelijke “Mededeling beperking rechten art. 40 BOPZ” uitgereikt6., inhoudende een beperking in het gebruik van bewegingsvrijheid binnen de instelling. In de mededeling is de volgende grond voor de beperking opgenomen:
“Kamer kast controle gehad bij jou. n.a.v. transactie die gezien is op camerabeelden tussen jou en mede cliënt welke mogelijk vals geld aan andere mede cliënten gegeven zou hebben. Deze andere mede cliënten zouden in de soos geprobeerd betaald te hebben met dit geld waar bleek dat dit vals was. Tijdens de kamer kast controle is één briefje van 50 euro in beslag genomen om 15.00 uur. Dit bleek een vals biljet te zijn. Hierdoor blijft je in de ruis en krijgt je jouw tuinpas niet terug die al in beslag was genomen n.a.v. vermoeden van drugshandel.”
1.8 Op 10 oktober 2018 heeft betrokkene op de voet van art. 41 Wet Bopz bij de klachtencommissie van de instelling een klaagschrift ingediend. De klacht richtte zich tegen de beslissing tot intrekking van zijn tuinpas. In haar uitspraak van 8 november 20187.heeft de klachtencommissie zich niet bevoegd verklaard om de klacht van betrokkene te beoordelen. Voor een goed begrip van de zaak acht ik het zinvol om bepaalde passages uit de uitspraak weer te geven. De klachtencommissie heeft in de uitspraak het verweer van de instelling als volgt weergegeven:
“Klager geeft in zijn klaagschrift aan dat hij zijn tuinpas in moest leveren omdat er sprake is van ruis over zijn bezoek. Het bezoek is door de beveiliging gefouilleerd waarbij drugs zijn gevonden en waarna het bezoek de toegang is ontzegd.
Binnen de Woenselse Poort is het voor cliënten mogelijk om, mits zij aan de gestelde voorwaarden voldoen, een tuinpas te krijgen waarmee zij vrij kunnen verblijven in de binnentuin zonder begeleiding en binnen gezette tijden. Verweerster verwijst naar het overgelegde protocol waarin deze gang van zaken wordt beschreven. Eén van de voorwaarden om deze tuinpas te kunnen verkrijgen èn behouden is dat een patiënt geruime tijd geen drugs gebruikt en niet betrokken is, of is geweest, bij de handel in drugs.
Al verschillende malen is door enkele medepatiënten bij het team aangegeven dat klager drugs zou verhandelen binnen de instelling. Op 8 oktober is er een bezoekmoment, met een vriend van klager, voor klager ingepland. Voorafgaand aan dit bezoek werd aan het team medegedeeld door medepatiënten dat deze bezoeker drugs zou binnen brengen met de bedoeling dat klager die binnen de instelling zou gaan verhandelen.
Op 8 oktober 2018 is het bezoek van klager bij binnenkomst gefouilleerd. Er werden inderdaad drugs, ongeveer 10 gram cannabis, in de rand van de capuchon van de bezoeker aangetroffen. Daarnaast is er een vermoeden dat deze bezoeker ook drugs bij zich heeft gedragen in het ondergoed. Dit heeft vervolgens weer aanleiding gegeven tot het vermoeden van drugshandel bij klager. Naar aanleiding daarvan is de tuinpas van klager, na overleg met het team op 9 oktober 2018, ingetrokken en is aan hem een mededeling cliënt uitgereikt.
Dus zowel de signalen van medepatiënten, als het daadwerkelijk meebrengen van drugs door bezoek was voor het team voldoende reden om de tuinpas van klager in te nemen. Zodra klager meer duidelijkheid kan verschaffen over het mogelijke gebruik en de eventuele handel in drugs zal worden gekeken of klager opnieuw in aanmerking kan komen voor een tuinpas.”
De klachtencommissie heeft als volgt overwogen:
“Klager is TBS met dwangverpleging opgelegd. Hij verblijft in De Woenselse Poort op grond van artikel 37b van het wetboek van Strafrecht. Op personen die om die reden gedwongen zijn opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis zijn op grond van artikel 51, lid 3 van de wet BOPZ de artikelen 36 tot en met 41b, 44, 56, 57, en 58 van de wet BOPZ toepassing. Dat betekent dat klager een klacht kan indienen als bedoeld in artikel 41, lid 1 van de wet BOPZ.
De klachtencommissie heeft vastgesteld dat de klacht die klager naar voren heeft gebracht over de beslissing om hem te beperken in zijn recht op bewegingsvrijheid in en rond het ziekenhuis, behoort tot de in artikel 41, lid 1 van de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen genoemde beslissingen op grond waarvan een patiënt een klacht kan indienen. Het klachtrecht op grond van de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen is derhalve van toepassing op deze klacht die klager naar voren brengt.
Door verweerster wordt aangegeven dat er geen sprake zou zijn van een beperking van het recht op bewegingsvrijheid in en rond het ziekenhuis. Verweerster heeft tijdens de mondelinge behandeling van de klacht naar voren gebracht dat zij van oordeel is dat, in lijn met eerdere uitspraken van de klachtencommissie, door de instelling algemene maatregelen mogen worden genomen om de veiligheid binnen de instelling te waarborgen. Door de instelling is een dergelijke algemene maatregel getroffen door tijden aan te geven waarop patiënten van verschillende afdelingen van De Woenselse Poort toegang hebben tot de binnentuin van De Woenselse Poort. Klager kan binnen de tijd die is vastgelegd voor de afdeling Volte 1C naar de binnentuin. Klager wordt daardoor niet beperkt in zijn recht op bewegingsvrijheid. Daarnaast kent De Woenselse Poort een regeling waardoor het mogelijk is dat patiënten die aan bepaalde voorwaarden voldoen een ruimer gebruik kunnen maken van de binnentuin. Dit ruimere gebruik van de binnentuin is te zien als een voorrecht dat bovenop het reeds bestaande recht op bewegingsvrijheid komt. Patiënten die een gebruik kunnen maken van de binnentuin krijgen een tuinpas. Deze tuinpas kan worden ingenomen als een patiënt niet meer aan de voorwaarden voldoet om het voorrecht te hebben om buiten de voor alle patiënten vastgestelde tijd gebruik te maken van de binnentuin. De verruiming van het gebruik van de binnentuin is tot stand gekomen in overleg met de Cliëntenraad van De Woensels Poort. Het intrekken van het voorrecht om een ruimer gebruik te maken van de binnentuin is daarom niet te beschouwen als een beperking van het recht op bewegingsvrijheid in en rond het ziekenhuis.
Daarmee bestrijdt verweerster in feite dat de klachtencommissie bevoegd is om de klacht van klager te beoordelen.
De klachtencommissie zal zich in eerste instantie uitspreken over de vraag of zij zich bevoegd acht om de klacht van klager te beoordelen.
De klachtencommissie heeft inderdaad eerder het standpunt ingenomen dat het recht op bewegingsvrijheid niet betekent dat een patiënt het recht heeft om zondermeer alle bij de afdeling behorende ruimtes te betreden en dat, voor wat betreft De Woenselse Poort ook maatregelen mogen worden getroffen om de toegang tot een patio of binnentuin te reguleren. Deze opvatting van de klachtencommissie vindt steun in het ontwerp van een wijziging van het besluit rechtpositieregelen BOPZ in verband met de verruiming van de huisregels van psychiatrische ziekenhuizen.
De Woenselse Poort is een psychiatrisch ziekenhuis waar een zwaardere categorie (forensische) patiënten wordt behandeld. Volgens het ontwerpbesluit moeten de huisregels kunnen worden afgestemd op de specifieke zorgbehoeften van deze categorie patiënten en op het ernstig nadeel dat patiënten zichzelf of anderen kunnen berokkenen. Daarom is het in de ogen van de klachtencommissie gerechtvaardigd dat in de huisregels van De Woenselse Poort maatregelen worden getroffen om de handel in en het gebruik van verdovende middelen tegen te gaan. Dergelijke maatregelen kunnen inhouden dat bepaalde patiënten of patiëntengroepen niet gelijktijdig in dezelfde (buiten-)ruimte mogen verblijven. En dat brengt met zich mee dat in de huisregels, of in ieder geval op grond van de huisregels, tijden moeten worden aangewezen waarop patiëntengroepen gebruik kunnen maken van de (buiten-)ruimte. De aan de klachtencommissie overgelegde huisregels bevatten echter geen bepaling over hoe de toegang van patiënten tot de binnentuin wordt geregeld. De klachtencommissie meent dat het wenselijk is dat in de huisregels van De Woenselse Poort wordt opgenomen hoe de toegang van patiënten tot de binnentuin wordt geregeld. Verweerster heeft tijdens de mondelinge behandeling van de klacht aangegeven dat het klager is toegestaan om op de voor de afdeling Volte 1C afgesproken tijd naar de binnentuin te gaan. Daar heeft klager geen tuinpas voor nodig. In dat opzicht wordt klager, in de ogen van verweerster, dus niet beperkt in zijn recht op bewegingsvrijheid, zoals in de daarvoor geldende huisregels is vastgelegd. De klachtencommissie kan verweerster niet in deze redenering volgen. Immers, in de huisregels is niets vastgelegd over de toegang van patiënten tot de binnentuin.
Echter, de klacht van klager richt zich niet op het ontzeggen van de mogelijkheid om op de voor de afdeling Volte 1C vastgestelde tijden naar de binnentuin te gaan. De klachtencommissie zal daarom dit aspect van de mogelijkheid van klager om zich vrij in de binnentuin van De Woenselse Poort buiten beschouwing laten.
Voor het betreden van de binnentuin op andere momenten dan voor de afdeling Volte 1C is vastgelegd hebben patiënten een tuinpas nodig. Verweerster stelt zich op het standpunt dat daarmee sprake is van een uitbreiding van de mogelijkheid om naar de binnentuin te gaan. Het verkrijgen van de tuinpas moet gezien worden als een voorrecht volgens verweerster. De tuinpas kan gezien worden als een “plus-regeling” op het recht op bewegingsvrijheid, zoals in de daarvoor geldende huisregels is vastgelegd.
De tuinpas is ingetrokken omdat klager niet meer voldeed aan de voorwaarden die verbonden zijn aan het bezit van een tuinpas, die zijn neergelegd in een document van 15 april 2016, waarin de uitleg aan patiënten is neergelegd over privileges om zich vrij in de binnentuin van De Woenselse Poort te kunnen bewegen.
De klachtencommissie stelt vast dat de regeling met de voorwaarden om een tuinpas te krijgen op zich geen onredelijke voorwaarden stelt voor het verkrijgen van een tuinpas. De regeling, zoals die is getroffen, is te zien als een regeling voor de uitbreiding van het recht op bewegingsvrijheid. De klachtencommissie is niet bevoegd om zich uit te spreken over een klacht die zich richt op de weigering om het recht op bewegingsvrijheid uit te breiden. Dat brengt met zich mee dat de klachtencommissie zich ook niet bevoegd acht om een oordeel te geven over de klacht zoals klager die naar voren heeft gebracht, namelijk over het intrekken van een eerder toegestane uitbreiding van het recht op bewegingsvrijheid, op grond van het niet voldoen aan voorwaarden van een binnen GGzE vastgestelde beleidsregel.
Tenslotte wil de klachtencommissie aangeven dat zij twijfels heeft of de regeling die getroffen is voor het verkrijgen van een tuinpas voldoende aansluit bij het systeem van artikel 40 lid 3 van de wet BOPZ. De klachtencommissie zal deze twijfels overbrengen aan de Raad van Bestuur van GGzE.”
1.9 Op 23 november 2018 heeft betrokkene op de voet van art. 41a lid 5 Wet Bopz een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant. Hij heeft de rechtbank verzocht zijn klacht gegrond te verklaren.
1.10 De rechtbank heeft de zaak op 13 december 2018 mondeling behandeld in aanwezigheid van betrokkene, zijn advocaat, en verweerders in cassatie (de jurist van de instelling respectievelijk de behandelaar van betrokkene).
1.11 Bij beschikking van 20 december 2018 heeft de rechtbank de klacht ongegrond verklaard.
1.12 Namens betrokkene is - tijdig - beroep in cassatie ingesteld. Verweerders hebben geen verweerschrift ingediend8..
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het middel bevat één onderdeel dat is gericht tegen de ongegrondverklaring van de klacht van betrokkene. De rechtbank heeft daaromtrent als volgt overwogen:
“De rechtbank stelt voorop dat betrokkene die op grond van een TBS maatregel met dwangverpleging in de Woenselse Poort verblijft, op grond van artikel 51, derde lid jo artikel 41a Wet Bopz, een klacht kan indienen als bedoeld in artikel 41a Wet Bopz.
De vraag die de rechtbank eerst dient te beantwoorden is of er sprake is van een beperking in het recht op bewegingsvrijheid van betrokkene in en rond het ziekenhuis overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels in zin van artikel 40, derde lid van de Wet Bopz.
Artikel 409., eerste lid van de Wet Bopz bepaalt - voor zover hier van belang - dat het bestuur er zorg voor draagt dat een patiënt zo spoedig mogelijk na zijn opneming in het bezit wordt gesteld van een schriftelijk overzicht van de in het ziekenhuis geldende huisregels alsmede van de op grond van de Wet Bopz aan de patiënt toekomende rechten. De voor de behandeling verantwoordelijke draagt er op grond van het derde lid van artikel 4010.zorg voor dat de patiënt een mondelinge toelichting ter zake ontvangt.
Niet is gebleken dat de huisregels bepalingen bevatten over hoe de toegang van patiënten tot de binnentuin wordt geregeld. Ter zitting is wel gebleken dat bij opname van patiënten op de afdeling Volte lc aan hen onder andere wordt medegedeeld dat zij een uur per dag en in het weekend twee uur per dag toegang tot de binnentuin hebben als er toezicht is. Aldus wordt aan alle patiënten bij hun opname mondeling medegedeeld wat hun recht op bewegingsvrijheid ten aanzien van de binnentuin inhoudt. De rechtbank is van oordeel dat deze mondeling medegedeelde regel op een lijn te stellen valt met een huisregel, doordat deze voor alle bewoners geldt en die regel bij opname aan alle bewoners kenbaar wordt gemaakt.
Tot 11 oktober 2018 had betrokkene doordat hij een tuinpas had het privilege om vrij in de binnentuin te kunnen bewegen. Van dat privilege kon hij gebruik maken tussen 08.00 uur en 21.00 uur (in de wintertijd tot 20.00 uur). Door de mededeling van 11 oktober 2018 is de bewegingsvrijheid die betrokkene op grond van die tuinpas had beperkt.
Uit de stukken en de zitting is gebleken dat een tuinpas enkel aan een patiënt kan worden toegekend na positief resultaat op de zorgplanbespreking van die betreffende patiënt. Hiervoor worden tien criteria toegepast. De tuinpas kan worden ingetrokken - onder meer - indien de patiënt niet voldoet aan een of meer van die tien criteria.
Betrokkene heeft, ook na het intrekken van de tuinpas op 11 oktober 2018, hetzelfde recht op bewegingsvrijheid ten aanzien van de binnentuin behouden als de andere patiënten op de afdeling Volte lc hebben.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de beperking van de bewegingsvrijheid van betrokkene door intrekking van zijn tuinpas niet is aan te merken als een beperking in zijn recht op bewegingsvrijheid in en rond het ziekenhuis als bedoeld in artikel 40, derde lid van de Wet Bopz.”
2.2
Het onderdeel klaagt dat de rechtbank heeft gehandeld in strijd met de artikelen 37, 38a, 38b en 38c Wet Bopz, de artikelen 3 en 4 Besluit rechtspositieregelen Bopz en art. 5 EVRM. Meer specifiek klaagt het onderdeel allereerst dat de rechtbank een beperking van de toegangen tot de binnentuin ten onrechte als huisregel heeft gekwalificeerd, als bedoeld in art. 37 Wet Bopz en dat het getuigt van een onjuiste rechtsopvatting dat huisregels aan patiënten mondeling kenbaar mogen worden gemaakt.11.Het onderdeel stelt dat de gedingstukken bovendien geen steun bieden aan het kennelijke oordeel van de rechtbank dat de regel over de toegang tot de binnentuin aan betrokkene mondeling is kenbaar gemaakt bij het begin van zijn opname.12.Het onderdeel klaagt verder dat de rechtbank heeft miskend “dat het om een individuele beperking ging, die was opgenomen in het behandelplan van betrokkene en die een therapeutisch doel diende”.13.Deze beperking werd, aldus nog steeds het onderdeel, opgeheven door het verstrekken van een tuinpas aan betrokkene, waardoor hij (onbeperkte) toegang tot de binnentuin kreeg. Het onderdeel stelt dat deze pas vervolgens weer werd ingetrokken met een mededeling beperking rechten, als bedoeld in art. 40 Wet Bopz ter voorkoming van strafbare feiten en verstoring van de openbare orde, als bedoeld in het derde lid onder b. Het onderdeel klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat deze (hernieuwde) beperking van de bewegingsvrijheid van betrokkene door intrekking van zijn tuinpas niet is aan te merken als een beperking in zijn recht op bewegingsvrijheid in en rond het ziekenhuis als bedoeld in art. 40 lid 3 Wet Bopz en dat het van een onjuiste rechtsopvatting getuigt dat betrokkene niet in zijn bewegingsvrijheid zou zijn beperkt, maar dat ‘slechts’ toepassing is gegeven aan de huisregels, waardoor hij nog steeds dezelfde bewegingsvrijheid heeft als andere patiënten. Het onderdeel klaagt dat het bestreden oordeel in elk geval onbegrijpelijk is.
2.3
Het onderdeel bevat in de punten 1.1 t/m 1.6 een toelichting op de hiervoor in 2.2 weergegeven klachten en in punt 1.7 wordt de klacht samengevat. Geklaagd wordt dat de rechtbank aan het slot van haar beschikking ten onrechte heeft geoordeeld dat de beperking van de bewegingsvrijheid van betrokkene door intrekking van zijn tuinpas niet is aan te merken als een beperking in zijn recht op bewegingsvrijheid in en rond het psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in art. 40 lid 3 Wet Bopz. Voor zover de rechtbank zou hebben geoordeeld dat bepaalde huisregels, zoals hier de toegang tot de binnentuin, tevens voor therapeutische doeleinden kunnen worden ingezet, dan getuigt dat volgens het onderdeel van een onjuiste rechtsopvatting, althans is dat oordeel zonder nadere toelichting onbegrijpelijk. Betoogd wordt dat de rechtbank op zijn minst had moeten uitleggen hoe het algemene karakter van de betreffende huisregel, “die toen alleen beoogde de ordelijke gang van zaken te reguleren”, zich verdroeg met het therapeutisch karakter in het individuele geval.
2.4
Bij de beoordeling van de klachten neem ik het volgende tot uitgangspunt.
2.5
Art 37 lid 1 Wet Bopz bepaalt, voor zover van belang, dat het bestuur van het ziekenhuis ervoor zorg draagt dat een patiënt op wie hoofdstuk II Wet Bopz toepassing heeft gevonden, zo spoedig mogelijk na zijn opneming in het bezit worden gesteld van een schriftelijk overzicht van de in het ziekenhuis geldende huisregels alsmede van de op grond van deze wet aan de patiënt toekomende rechten. Het derde lid bepaalt dat de voor de behandeling verantwoordelijke persoon zorg draagt dat de patiënt een mondelinge toelichting terzake ontvangt. Art. 37 lid 4 Wet Bopz bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gegeven met betrekking tot het in lid 1 bepaalde en dat daartoe in elk geval eisen behoren waaraan (onder meer) de in dat lid bedoelde huisregels ten minste moeten voldoen.
2.6
De in art. 37 lid 4 bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit Rechtspositieregelen Bopz. Voor de onderhavige zaak is van belang het Besluit Rechtspositieregelen Bopz, zoals gepubliceerd in Stb. 1993/56114.. Art. 3 van dit Besluit bepaalt dat de huisregels, bedoeld in art. 37 lid 1 Wet Bopz, geen andere regelen bevatten dan die nodig zijn “voor een ordelijke gang van zaken in het psychiatrisch ziekenhuis”. Zij beperken de vrijheid van handelen van de patiënt niet verder dan voor een dergelijke gang van zaken nodig is. Het gaat in deze huisreglementen dikwijls om een veelheid aan huisregels zoals regels omtrent slaap- en rusttijden, pauzetijden, besteding van vrije tijd, verbod tot het aangaan van seksuele relaties, het gebruik van alcohol en drugs, agressief gedrag, en regels over de bezoekregeling en bezoektijden.15.In de Nota van Toelichting op het Besluit staat onder meer het volgende:16.
“Informatieverschaffing en huisregels
Artikel 37, vierde lid, bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regelen worden gesteld omtrent het bepaalde in het eerste lid, dat handelt over de aan de patiënt en degenen die hem nastaan bij opname schriftelijk te verstrekken informatie. Zo dienen deze personen in bezit gesteld te worden van een schriftelijk overzicht van de in het ziekenhuis geldende huisregels en van de aan de patiënt op grond van de Bopz toekomende rechten. Het overzicht zal het adres voor de indiening van klachten moeten vermelden alsmede de mededeling dat de behandelingsgegevens van de patiënt in een patiëntendossier worden opgenomen. Het vierde lid bevat de uitdrukkelijke opdracht nadere regels te stellen over het eerste lid en de eisen waaraan ondermeer de huisregels moeten voldoen.
Als uitwerking van het eerste lid wordt in artikel 4 geëist, dat bij de informatie die moet worden gegeven over de aan de patiënt toekomende rechten, wordt vermeld waar de patiënt deze geldend kan maken.
Ten aanzien van de huisregels is gekozen voor een opzet waarin wordt volstaan met het aangeven van het kader waarbinnen de huisregels behoren te blijven. De beperkingen die het gedwongen verblijf in de inrichting voor de patiënten meebrengt zijn in de wet gegeven. Zij mogen niet door middel van de huisregels worden uitgebreid. In verband hiermee is bepaald dat de huisregels alleen die beperkingen kunnen aanbrengen in de vrijheid van handelen van de patiënt die nodig zijn om het psychiatrisch ziekenhuis een geordende samenleving te doen zijn. Van de patiënt kan in de huisregels worden geëist dat hij zich gedraagt naar wat in het maatschappelijk verkeer betamelijk is. Zo zullen b.v. de bezoektijden, de slaaptijden en de tijdstippen waarop mag worden getelefoneerd in de huisregels opgenomen kunnen worden. Ook maatregelen ter voorkoming van geluidsoverlast behoren tot de onderwerpen die in de huisregels geregeld kunnen worden.
Artikel 3 impliceert dat huisregels evenmin mogen worden gebruikt voor het aanbrengen van beperkingen die samenhangen met de kwaal van de patiënt. Dergelijke regels horen in een behandelingsplan thuis. Dit geldt niet alleen voor zeer specifieke beperkingen, maar ook voor die, welke voor een groot deel van de patiënten nodig zijn. Zo zal niet in de huisregels geregeld kunnen worden dat in geval van hinderlijk gedrag beperking van de bewegingsvrijheid zal volgen. Dergelijke voorzieningen horen ineen behandelingsplan thuis. Huisregels laten immers onverlet dat in het behandelingsplan aan de patiënt andere beperkingen worden opgelegd dan die welke in deze regels zijn opgenomen. Deze beperkingen moeten hun legitimatie vinden in de stoornis van betrokkene en in de beoogde verbetering daarvan. Anderzijds is het ook mogelijk dat het behandelingsplan met hetzelfde oogmerk, in de huisregels opgenomen beperkingen ten opzichte van de desbetreffende patiënt opheft.
Het spreekt vanzelf dat de huisregels geen inbreuk kunnen maken op de aan de patiënt in de wet toegekende patiëntenrechten.
Ingevolge artikel 40 van de Bopz kan in individuele gevallen inbreuk worden gemaakt op de in de huisregels opgenomen mogelijkheden met betrekking tot het ontvangen van bezoek, de bewegingsvrijheid in en om het ziekenhuis, telefoonverkeer. Dit is alleen toegestaan in de in dat artikel beschreven gevallen.
Wat het gevolg is van het niet naleven van de huisregels, is geen in het algemeen te regelen kwestie. Uiteraard mag ook van een gedwongen opgenomen patiënt worden geëist dat hij zich houdt aan de regels en kunnen aan verstoringen van de orde consequenties worden verbonden. Deze moeten er op zijn gericht aan de verstoring een eind te maken en zullen geen strafkarakter mogen hebben. Als van een patiënt, gezien zijn ziektebeeld, storend gedrag kan worden verwacht, zal daarop al in het behandelingsplan moeten worden ingespeeld. (…)”
In de artikelsgewijze toelichting staat met betrekking tot art. 3 Besluit rechtspositieregelen Bopz dat dit artikel de inhoud van de huisregels beperkt “tot die zaken die nodig zijn om van een psychiatrisch ziekenhuis een geordende samenleving te maken.”17.
2.7
Recent is het Besluit Rechtspositieregelen Bopz gewijzigd.18.In artikel 3 is na de zinsnede “een ordelijke gang van zaken” ingevoegd “en de veiligheid, passend bij de doelgroep”. In de Nota van Toelichting wordt daarover het volgende opgemerkt:19.
“(…) Een adequate borging van de veiligheid binnen het ziekenhuis is zowel voor de patiënt zelf, als voor medepatiënten, bezoekers en personeel noodzakelijk. Hiermee wordt tevens een beter behandelklimaat gecreëerd. Zo kunnen de huisregels bijvoorbeeld bepalen wat de patiënten niet op hun kamer mogen hebben. Ook moet geborgd zijn dat de kamers toegankelijk, snel controleerbaar en brandveilig zijn. Deze wijziging is ingegeven doordat met name bij de psychiatrische ziekenhuizen die zwaardere categorieën (forensische) patiënten behandelen de behoefte bestaat om de huisregels beter te kunnen toespitsen op de doelgroep die in het ziekenhuis verblijft. Daarbij dient de mate van beveiliging afgestemd te worden op de specifieke zorgbehoeften van de patiënten en het ernstig nadeel dat zij zichzelf of anderen kunnen berokkenen. Afhankelijk van de aard en het niveau van zorg en bescherming binnen de afdeling zullen de huisregels in meer of mindere mate beperkingen op kunnen leggen en ook andersoortig kunnen zijn. Vereist blijft dat de huisregels noodzakelijk en proportioneel dienen te zijn. Daarnaast geldt ook nog steeds dat huisregels van algemene aard moeten zijn. Ze zijn geen basis voor het toepassen van individuele dwang, zoals middelen en maatregelen. Zo wordt geborgd dat alle patiënten de behandeling krijgen die zij nodig hebben en dat sprake is van verantwoorde zorg. Nu deze problematiek voor de praktijk nijpend is, wordt voldoende aanleiding gezien deze uitbreiding van de grondslag voor het opstellen van huisregels reeds nu in het Besluit rechtspositieregelen Bopz door te voeren, vooruitlopend op de vervanging van de Wet Bopz door de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de Wet zorg en dwang voor psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd). Die wetten, die op 1 januari 2020 in werking zullen treden, bevatten een vergelijkbare grondslag voor het opstellen van huisregels voor onder meer de veiligheid (artikel 8:15, eerste lid, Wvggz en artikel 45, tweede lid, Wzd). (…)”
2.8
In een tamelijk recente beschikking heeft Uw Raad als volgt geoordeeld met betrekking tot (i) de rechtspositie van een patiënt op grond van de Wet Bopz en (ii) de verhouding tussen huisregels, beperkingen en dwangbehandeling:20.
“ Rechtspositie patiënt op grond van de Wet Bopz
(…)
3.3.2
Uit de art. 3 en 8 EVRM en art. 11 Grondwet volgt dat voor gedwongen opneming en gedwongen behandeling, en voor overige beperkingen in de rechten van een patiënt, een wettelijke grondslag aanwezig moet zijn. (…)
Behoudens de hierna in 3.6.2 te bespreken uitzondering van de huisregels, moet bij het bepalen van de rechtspositie van dergelijke patiënten rekening worden gehouden met hun individuele omstandigheden.
Verhouding tussen huisregels, beperkingen en dwangbehandeling
3.6.1
De Hoge Raad overweegt nog het volgende over de verhouding tussen huisregels (art. 37 lid 1 Wet Bopz), beperkingen (art. 40 Wet Bopz) en dwangbehandeling (art. 38c Wet Bopz).
Huisregels (art. 37 lid 1 Wet Bopz)
3.6.2
Art. 37 lid 1 Wet Bopz bepaalt onder meer dat een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, zo spoedig mogelijk na zijn opneming in het bezit wordt gesteld van een schriftelijk overzicht van de in het ziekenhuis geldende huisregels. Art. 37 lid 4 Wet Bopz bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur eisen worden gesteld waaraan huisregels ten minste moeten voldoen. Art. 3 Besluit rechtspositieregelen Bopz bepaalt dat huisregels geen andere regelen bevatten dan die nodig zijn voor een ordelijke gang van zaken in het psychiatrisch ziekenhuis en dat zij de vrijheid van handelen van de patiënt niet verder beperken dan voor een dergelijke gang van zaken nodig is.
Huisregels hebben dus geen therapeutisch doel. Zij dienen uitsluitend de ordelijke gang van zaken binnen de instelling. Zij bevatten algemeen geldende beperkingen, bijvoorbeeld betreffende bezoekuren, bewegingsvrijheid en telefoongebruik. Huisregels kunnen gedifferentieerd zijn al naar gelang de aard van de diverse in het ziekenhuis verblijvende categorieën personen (Kamerstukken II 1980/81, 11270, nr. 17, p. 61). Op die wijze kan worden voldaan aan de eis van art. 3 Besluit rechtspositieregelen Bopz dat huisregels noodzakelijk en proportioneel moeten zijn, ook als in een instelling zowel patiënten verblijven op grond van de Wet Bopz als patiënten op wie de Bvt van toepassing is. Beperkingen die in een individueel geval gelden, moeten berusten op art. 40 Wet Bopz (zie hierna in 3.6.3) of, indien zij een therapeutisch doel dienen, als middel of maatregel zijn opgenomen in het behandelingsplan (zie hierna in 3.6.4). De betrokken patiënt kan zich dan beroepen op de daaraan verbonden waarborgen, waaronder de mogelijkheid daartegen een schriftelijke klacht in te dienen op de voet van art. 41 lid 1 Wet Bopz.
Individueel op te leggen beperkingen (art. 40 Wet Bopz)
3.6.3
Art. 40 Wet Bopz maakt het mogelijk de vrijheden van een individuele patiënt te beperken. Het gaat om beperkingen in het recht op vrije briefwisseling (lid 1), in het recht op bezoek overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels (lid 2), in het recht op bewegingsvrijheid overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels (lid 3) en in het recht op telefoonverkeer overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels (lid 4). De in lid 2-4 genoemde beperkingen kunnen worden opgelegd (a) indien van de uitoefening van het betrokken recht ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van de patiënt, dan wel (b) indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van verstoring van de orde in het ziekenhuis, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten. Met het opleggen van beperkingen in het recht op het ontvangen van bezoek en in de bewegingsvrijheid zal uiterst terughoudend moeten worden omgegaan (Kamerstukken II 1980/81, 11270, nr. 17, p. 71). Uit de parlementaire toelichting op onder meer (de voorloper van) art. 40 Wet Bopz blijkt dat het niet ondenkbaar is dat met betrekking tot “Justitie-patiënten” ter voorkoming van strafbare feiten eerder tot beperking van het recht op vrije briefwisseling en van de bewegingsvrijheid wordt overgegaan, dan bij patiënten die op grond van een rechterlijke machtiging zijn opgenomen (Kamerstukken II 1970/71, 11270, nr. 3, p. 17). (…)
Afronding
3.7
Uit hetgeen hiervoor in 3.6.2-3.6.4 is overwogen, volgt dat huisregels algemene beperkingen kunnen opleggen aan patiënten. Zij hebben betrekking op de ordelijke gang van zaken in de instelling en moeten zich verdragen met het karakter van de grondslag op basis waarvan een bepaalde categorie patiënten is opgenomen. (…)
De in klacht H bedoelde beperkingen in het recht op ontvangen van bezoek, het recht op bewegingsvrijheid, de toegang tot internet en het recht op vrij telefoonverkeer (waaronder het gebruik van smartphones), kunnen, voor zover die beperkingen niet onder de huisregels vallen of kunnen vallen, slechts aan individuele patiënten worden opgelegd op de voet van art. 40 Wet Bopz of, indien zij een therapeutisch doel dienen, als zij in het behandelingsplan zijn opgenomen.”
2.9
Ik vraag mij allereerst af of betrokkene belang heeft bij zijn klachten. Ook indien met het onderdeel zou moeten worden aangenomen dat de beperking van de bewegingsvrijheid van betrokkene door intrekking van zijn tuinpas moet worden aangemerkt als een beperking in zijn recht op bewegingsvrijheid in en rond het ziekenhuis als bedoeld in art. 40 lid 3 Wet Bopz, en het oordeel van de rechtbank in de laatste alinea onder het kopje “De Beoordeling” derhalve niet juist zou zijn, dan kan in het licht van hetgeen ten grondslag is gelegd aan de intrekking van de tuinpas en de handhaving van die intrekking nadien, in een eventuele procedure na verwijzing de conclusie naar mijn mening geen andere zijn dan dat die intrekking stand zal houden. De klachtencommissie heeft het standpunt van de instelling met betrekking tot het gevaar van het de instelling binnenbrengen van drugs en het door betrokkene verhandelen daarvan uitvoerig beschreven. Verwezen zij naar de weergave hiervoor in 1.8. Verder wijs ik op hetgeen de behandelaar tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard:21.
“(…) De tuinpas is ingetrokken omdat een bezoeker van betrokkene drugs binnen had gebracht. Die vondst was niet toevallig. Op voorhand zijn er meerdere geluiden gehoord dat die bezoeker drugs mee zou brengen, die betrokkene vervolgens zou gaan verhandelen. Beide elementen, te weten de aanwijzingen op voorhand omtrent de drugs en het vinden van drugs hebben gemaakt dat er sprake is van betrokkenheid bij drugs. Dus betrokkene voldoet niet aan de voorwaarden voor de tuinpas. Het gaat om een belangrijk punt van veiligheid.
Wij zijn nog ruim geweest met het geven van een tuinpas aan betrokkene. Een voorwaarde is namelijk ook dat iemand minder dan twee moet scoren op HKT op impulsiviteit. Er is een voorval met betrokkene geweest bij de arbeid en als we dat zouden hebben meengenomen zou betrokkene boven de 2 hebben gescoord. Dat zou dus ook een reden zijn geweest om de tuinpas niet te verlenen.
Betrokkene heeft een week geleden bij een UC gescoord op cannabis. Betrokkene voldoet op dit moment niet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een tuinpas. (…)
Eerder en meer verspreid in de tijd hebben meerdere cliënten ook al aangegeven dat betrokkene betrokken zou zijn bij drugshandel maar wij hebben op basis daarvan niet meteen actie ondernomen. Want we nemen het ook wel met een korrel zout wat anderen zeggen. (…)
Op basis van een positieve UC wordt de tuinpas niet ingetrokken voor onbepaalde tijd. Maar bij betrokkene was er een vermoeden van drugshandel. Dat is een groter veiligheidsrisico.
Er staat als voorwaarde bij het verlenen van een tuinpas genoemd, het geruime tijd geen drugs gebruiken. De intentie was dat het over maanden geen drugsgebruik zou gaan maar wij hanteren ongeveer vier of vijf weken geen drugsgebruik. (…)
Bij betrokkene speelt ook het aantreffen van vals geld in zijn kast mee. Hij zegt dat hij niet weet dat het vals is. Een mede-cliënt had dat binnengebracht en er werd openlijk over gesproken dus het lijkt me onwaarschijnlijk dat hij niet op de hoogte was. Het is voor ons ook een element dat hij zich niet aan de regels houdt. (…)”
Deze feiten en verdenkingen kunnen zonder meer worden geschaard onder de b-grond van art. 40 lid 3 Wet Bopz (“indien dit ter voorkoming van verstoring van de orde in het ziekenhuis, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is”). Ik zie niet in dat de opgelegde maatregel in strijd is met het proportionaliteits- en het subsidiariteitsbeginsel. Ik realiseer me evenwel dat de (eventueel) in dezen te maken afweging is voorbehouden aan de rechtbank als feitenrechter. Indien zou worden geoordeeld dat betrokkene belang heeft bij zijn cassatieberoep dan meen ik dat het beroep faalt op grond van het volgende.
2.10
Uit zowel de aanhef als de inhoud van de hiervoor in 1.6 en 1.7 weergegeven schriftelijke mededelingen kan worden afgeleid dat de instelling zelf de intrekking van de tuinpas en de kort daarna gegeven beslissing om die pas niet terug te geven, beschouwde als beperkingen in de zin van art. 40 lid 3 Wet Bopz. Nadien in de procedure bij de klachtencommissie en in de rechtbankprocedure heeft de instelling zich op het standpunt gesteld, samengevat, dat het verlenen van een tuinpas een privilege is waartoe op individuele basis wordt besloten en dat betrokkene door de intrekking van de pas niet in de algemene, voor iedere bewoner/patiënt geldende algemene bewegingsvrijheid in de binnentuin - 1 uur per dag (in het weekend 2 uur per dag) als er toezicht is - wordt beperkt.
2.11
De rechtbank heeft op blz. 3 van de bestreden beschikking overwogen dat niet is gebleken dat de huisregels bepalingen bevatten over hoe de toegang van patiënten tot de binnentuin wordt geregeld.22.Daarvan dient in cassatie te worden uitgegaan. De rechtbank heeft evenwel eerder op blz. 1 als feiten vastgesteld (i) dat de bewoners van afdeling Volte lc één uur per dag (in de weekenden twee uur per dag) gebruik mogen maken van de binnentuin wanneer er toezicht is, en (ii) dat dit ook voor betrokkene geldt. Deze vaststelling wordt in cassatie niet bestreden. In de hiervoor in 2.8 weergegeven beschikking van 9 november 2018 heeft Uw Raad, onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis, overwogen dat huisregels uitsluitend de ordelijke gang van zaken binnen de instelling dienen en algemeen geldende beperkingen bevatten. Daarbij wordt onder meer genoemd “bewegingsvrijheid”. De behandelaar heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat alle bewoners gebruik kunnen maken van de binnentuin als er toezicht is (algemene vrijheid) en dat er aparte tijden (met toezicht) gelden voor elk bouwdeel.23.Deze stelling is niet betwist. In het licht van het bovenstaande meen ik dat, ook indien moet worden aangenomen dat de op papier gestelde (en naar ik aanneem: ook verstrekte) huisregels van De Woenselse Poort niets bepalen over de toegang van bewoners tot de binnentuin, op goede gronden zou kunnen worden betoogd dat de algemeen getroffen maatregel met betrekking tot de toegang tot de binnentuin, hiervoor weergegeven, eveneens als een huisregel heeft te gelden. Het betreft een regel met betrekking tot de ordelijke gang van zaken binnen de instelling en bevat algemeen geldende beperkingen. Niet betwist wordt dat betrokkene conform deze regel in ieder geval toegang had tot de binnentuin. Over het gebruik van de tuinpas waardoor er ruimer gebruik kan worden gemaakt van de binnentuin bestaan twee schriftelijke protocollen, waarvan het protocol “Uitleg aan cliënten over privileges om vrij in de binnentuin van Woensel te kunnen bewegen” uitgebreid de regeling weergeeft. In zoverre is aan het schriftelijkheidsvereiste tegemoet gekomen.
2.12
In de toelichting op het onderdeel staat dat de rechtbank niet heeft vastgesteld en ook niet heeft kunnen vaststellen dat de hiervoor in 2.11 onder (i) weergegeven regel met betrekking tot de toegang tot de binnentuin bij opname daadwerkelijk aan betrokkene kenbaar is gemaakt. Het onderdeel leidt uit de inhoud van de overgelegde zorgovereenkomst van 3 mei 201824.af dat betrokkene op 13 september 2017 in de instelling is opgenomen en dat uit de omschrijving van een deel van het daarin opgenomen zorgplandoel25.blijkt dat betrokkene (eerst) op 3 mei 2018 op de hoogte was van het op hem toegepaste beleid met betrekking tot het gebruik van de binnentuin. Dat betrokkene reeds vanaf zijn binnenkomst op 13 september 2017 op de hoogte was van dat beleid vindt volgens het onderdeel geen steun uit de inhoud van de zorgovereenkomst.
2.13
De stelling dat de rechtbank niet expliciet heeft vastgesteld dat betrokkene bij binnenkomst in de instelling daadwerkelijk op de hoogte is gesteld van de (algemeen geldende) regel met betrekking tot het gebruik van de binnentuin is op zich juist. Naar mijn mening hoefde de rechtbank dat ook niet te doen. Betrokkene heeft namelijk in de procedure niet aangevoerd dat hij bij binnenkomst in de instelling niet op de hoogte is gesteld van de regel in kwestie. Hij heeft in de procedure bij de rechtbank evenmin aangevoerd dat hij op enig moment gedurende zijn opname aldus beperkt is in de toegang tot de binnentuin dat die toegang korter was dan 1 uur per dag (en in het weekend 2 uur per dag). Naar mijn mening kan derhalve worden aangenomen dat op de momenten dat de bewoners van afdeling Volte 1c gebruik konden maken van de binnentuin, betrokkene daarvan nooit was uitgezonderd en dat hij dan ook tot het moment waarop hij in het bezit is gesteld van een tuinpas bekend was met de genoemde regel. De rechtbank heeft in de op één na laatste alinea van de bestreden beschikking, in cassatie niet bestreden, ook expliciet overwogen dat betrokkene, ook na het intrekken van de tuinpas op 11 oktober 2018, hetzelfde recht op bewegingsvrijheid ten aanzien van de binnentuin heeft behouden als de andere patiënten op de afdeling Volte lc hebben.
2.14
De klacht dat de rechtbank heeft miskend dat het om “een individuele beperking ging, die was opgenomen in het behandelplan van betrokkene en die een therapeutisch doel diende”, wordt nader uitgewerkt in de punten 1.3 t/m 1.6. In punt 1.3 staat dat uit een passage26.in het verweerschrift van de instelling die betrekking heeft op de zorgovereenkomst en uit de inhoud van het in 1.5 genoemde Protocol kan worden afgeleid dat de toegang tot de binnentuin altijd onderdeel van het zorgplan is en dat het aspect van de toegang tot de binnentuin in de zorgovereenkomst van betrokkene is terug te vinden “onder zijn individuele zorgdoelen”. Na in punt 1.5 vooropgesteld te hebben dat een zorgplan de therapeutische doelen van de patiënt bevat en huisregels geen therapeutisch doel bevatten doch uitsluitend de ordelijke gang van zaken binnen de instelling regelen, stelt het onderdeel in punt 1.6 dat de zorgovereenkomst, gelet op haar inhoud, “niets anders lijkt te zijn dan een behandelplan als bedoeld in art. 38a Wet Bopz”.
2.15
De klacht faalt op grond van het volgende. Zoals hiervoor vermeld meen ik dat de regel dat bewoners van de instelling op per afdeling verschillende tijden gedurende één uur per dag (en in de weekenden twee uur per dag) gebruik mogen maken van de binnentuin wanneer er toezicht is, kan worden aangemerkt als een huisregel, ook al is die regel niet op papier gesteld. De regel bevat immers een voor alle bewoners geldende algemene beperking, waarvan op grond van het bovenstaande mag worden aangenomen dat betrokkene daarmee bekend was. Uit de hiervoor in 1.4 en 1.5 aangehaalde protocollen volgt dat aan bewoners “privileges” kunnen worden toegekend om vrij in de binnentuin te kunnen bewegen. Het gaat daarbij derhalve om een uitbreiding op de beperkte algemene regel die onder voorwaarden en op individuele basis kan worden verleend. Eén van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor vrije toegang tot de binnentuin is dat de bewoner (patiënt) in het behandeltraject toe is aan dit privilege. In het in 1.5 genoemde protocol staat dat op verzoek van de cliënt “in de zorgplanbespreking” kan worden gekeken naar de in het protocol genoemde voorwaarden. In het dossier bevindt zich één zorgovereenkomst die op betrokkene betrekking heeft, te weten de zorgovereenkomst van 3 mei 2018. In die overeenkomst is onder het punt “Algemene afspraken” onder het zorgplandoel “De cliënt krijgt adequate zorg in een adequate omgeving” opgenomen, samengevat, dat binnentuinvrijheden enkel kunnen op de momenten dat er toezicht is in de tuin (op vaste tijden), en dat mogelijkheden tot vrijheden altijd in overleg met het behandelteam wordt besloten. Deze bepaling dient naar ik meen als zodanig geen therapeutisch doel, doch bevat uitsluitend de mededeling van de algemene beperking van de toegang tot de binnentuin en de mogelijkheden tot uitbreiding van die toegang. Onderaan de op één na laatste bladzijde van de zorgovereenkomst staat dat de datum van de volgende bespreking “26-9-2018” is. Of die bespreking heeft plaatsgevonden kan uit het dossier niet worden afgeleid. Vaststaat echter wel dat betrokkene begin oktober 2018 in het bezit was van een tuinpas. De tuinpas is immers nadien ingetrokken. Hieruit kan worden afgeleid dat betrokkene in ieder geval na 3 mei 2018 voldeed aan de voorwaarden om voor een tuinpas in aanmerking te komen.
2.16
Uit het voorgaande volgt dat van een beperking van het voor alle patiënten geldende (beperkte) recht op toegang tot de binnentuin in het geval van betrokkene geen sprake is geweest. Van een individueel opgelegde beperking in het recht op bewegingsvrijheid overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels (art. 40 lid 3 Wet Bopz) kan dan ook strikt genomen niet worden gesproken. Het door het onderdeel bestreden oordeel aan het slot van blz. 2 van de bestreden beschikking geeft dan ook geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
2.17
In het licht van het bovenstaande dienen alle klachten van het onderdeel te falen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑04‑2019
Zie voor een summier overzicht van de feiten de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 december 2018, onder het kopje “De feiten”. Ik zal deze feiten aanvullen met een aantal feiten die kunnen worden ontleend aan de inhoud van het overgelegde procesdossier.
Zie voor een summiere weergave van het procesverloop de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 december 2018, onder het kopje “De procedure”. Met het oog op de bespreking van de cassatieklachten zal ik het procesverloop wat uitvoeriger weergeven.
De verweertermijn liep tot en met 18 april 2019.
Dit is een klaarblijkelijke verschrijving. Bedoeld zal zijn: art. 37.
Zie de vorige voetnoot.
Nader toegelicht in punt 1.2 (blz. 6, tweede alinea) van het cassatierekest.
Nader toegelicht in punt 1.2 (blz. 6, derde alinea) van het cassatierekest.
Nader toegelicht in de punten 1.3 t/m 1.6 van het cassatierekest.
Besluit van 3 november 1993, houdende regels omtrent eisen aan huisregels, informatieverschaffing en behandelingsplan (Besluit rechtspositieregelen Bopz), Stb. 1993, 564.
Stb. 1993/561, blz. 4 en 5.
Stb. 1993/561, blz. 6.
Besluit van 28 januari 2019, houdende wijziging van het Besluit rechtspositieregelen Bopz in verband met de verruiming van psychiatrische ziekenhuizen, Stb. 2019/50.
Stb. 2019/50, blz. 3.
HR 9 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2087, RvdW 2019/1228.
Proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 december 2018, blz. 2 en 3.
Eerder had de klachtencommissie geoordeeld dat in de huisregels niets is vastgelegd over de toegang van patiënten tot de binnentuin. Zie de beslissing van 8 november 2018, blz. 3 onderaan.
Proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 december 2013, blz. 1.
Het onderdeel verwijst naar de volgende passage uit de zorgovereenkomst (blz. 3): “Binnentuinvrijheden kunnen enkel op de momenten dat MTV-ers aanwezig zijn in de tuin (op vaste tijden), mits signaleringsplan is opgesteld samen met één van je pb’ers en je psychische conditie dit toelaat. Mogelijkheid tot vrijheden wordt altijd in overleg met het behandelteam besloten.”
Verwezen wordt naar de volgende passage (prod. 4 bij het “verzoekschrift ingevolge art. 41a lid 5 Wet Bopz”, blz. 1): “Binnen de Woenselse Poort is het voor cliënten mogelijk om, mits zij aan de gestelde voorwaarden voldoen, een tuinpas te krijgen waarmee zij vrij kunnen verblijven in de binnentuin zonder begeleiding en binnen gezette tijden (…). Eén van de voorwaarden om deze tuinpas te kunnen verkrijgen en behouden is dat cliënt een geruime tijd geen drugs gebruikt en niet betrokken is (geweest) in de handel in drugs.”
Beroepschrift 27‑02‑2019
Verzoekschrift tot cassatie
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
Verzoeker tot cassatie is Giano Elisabeth Leonardus Coenen, geboren op 14 april 1991, thans verblijvende in de GGzE ‘De Woenselse Poort’, te (5626 ND) Eindhoven aan de Doctor Poletlaan 86, te dezer zake woonplaats kiezende te (6222 PH) Maastricht aan de Kruisdonk 66 ten kantore van mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, die verzoeker tot cassatie in deze procedure vertegenwoordigt en als zijn cassatieadvocaat dit verzoekschrift voor hem indient en heeft ondertekend.
Verzoeker stelt cassatieberoep in tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling Familie- en Jeugdrecht, enkelvoudige kamer belast met de behandeling van burgerlijke zaken, gegeven en uitgesproken op 20 december 2018, onder zaak- en rekestnummer C/01/340712 / FA RK 18-5719, tot ongegrondverklaring van zijn klacht over een beperking van zijn recht op bewegingsvrijheid, na daartoe strekkend dit geding inleidend verzoekschrift dat op 23 november 2018 bij de griffie van de rechtbank is ingekomen.
Verzoeker (hierna: betrokkene) voert tegen deze beschikking aan het navolgende
Middel van cassatie:
schending van het recht en/of tot nietigheid leidend verzuim van (wezenlijke) vormen, doordat de rechtbank heeft overwogen en beslist als in de hier ingelast en herhaald te beschouwen beschikking is vermeld en op die gronden heeft recht gedaan als in het dictum van deze beschikking is omschreven, welk dictum als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, ten onrechte zulks om één of meer van de navolgende, waar nodig (mede) in hun onderlinge verband en samenhang te lezen redenen.
Inleidende opmerkingen:
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
- (i)
Aan betrokkene is een tbs-maatregel met dwangverpleging opgelegd, als bedoeld in artikel 37b Sr. De tenuitvoerlegging van die maatregel vindt echter plaats in een psychiatrisch ziekenhuis, te weten De Woenselse Poort, afd. Volte 1. Op grond van artikel 51 lid 3 Wet Bopz is de interne rechtspositie en het klachtrecht van die wet op betrokkene van toepassing.
- (ii)
Op 10 oktober 2018 heeft betrokkene bij de Klachtencommissie van de Stichting GGzE een klaagschrift ingediend over een beperking van zijn recht op bewegingsvrijheid. Het klaagschrift is op 11 oktober 2018 bij de Klachtencommissie binnengekomen.
- (iii)
Op 12 oktober 2018 is door de Stichting GGzE een verweerschrift ingediend.
- (iv)
Op 24 oktober 2018 heeft de mondelinge behandeling van de klacht plaatsgevonden.
- (v)
Op 8 november 2018 heeft de Klachtencommissie zich onbevoegd verklaard om de klacht van betrokkene te beoordelen.
- (vi)
Op 23 november 2018 is ter griffie van de rechtbank Oost-Brabant een verzoekschrift met bijlagen ontvangen, ingediend namens betrokkene door zijn advocaat, strekkende tot gegrondverklaring van de klacht.
- (vii)
De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 13 december 2018.
- (viii)
Bij beschikking van 20 december 2018 heeft de rechtbank de klacht van betrokkene ongegrond verklaard.
De rechtsvraag:
In de onderhavige zaak staat ter beoordeling op welke juridische grond betrokkene in zijn bewegingsvrijheid is beperkt.
Klachten in cassatie:
Betrokkene kan zich op grond van de navolgende rechts- en motiveringsklachten niet verenigen met de beschikking d.d. 20 december 2018 van de rechtbank Oost-Brabant en voert in het volgende middelonderdeel de klacht aan:
Onderdeel: De rechtbank heeft gehandeld in strijd met de artikelen 37, 38a, 38b en 38c, de artikelen 3 en 4 Besluit rechtspositieregelen Bopz en artikel 5 EVRM. De rechtbank heeft een beperking van de toegangen tot de binnentuin ten onrechte als huisregel gekwalificeerd, als bedoeld in art. 37 Wet Bopz. Het getuigt van een onjuiste rechtsopvatting dat huisregels aan patiënten mondeling kenbaar mogen worden gemaakt. De gedingstukken geven bovendien geen steun aan het kennelijke oordeel van de rechtbank dat de gewraakte regel over de toegang tot de binnentuin aan betrokkene mondeling is kenbaar gemaakt bij het begin van zijn opname. Zij heeft miskend dat het om een individuele beperking ging, die was opgenomen in het behandelplan van betrokkene en die een therapeutisch doel diende. Deze beperking werd opgeheven door het verstrekken van een tuinpas aan betrokkene, waardoor hij (onbeperkte) toegang tot de binnentuin kreeg. Deze pas werd vervolgens weer ingetrokken met een mededeling beperking rechten, als bedoeld in art. 40 Wet Bopz ter voorkoming van strafbare feiten en verstoring van de openbare orde, als bedoeld in het derde lid onder sub b. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat deze (hernieuwde) beperking van de bewegingsvrijheid van betrokkene door intrekking van zijn tuinpas niet is aan te merken als een beperking in zijn recht op bewegingsvrijheid in en rond het ziekenhuis als bedoeld in art. 40 lid 3 Wet Bopz. Het getuigt van een verkeerde rechtsopvatting dat betrokkene niet in zijn bewegingsvrijheid zou zijn beperkt, maar dat ‘slechts’ toepassing is gegeven aan de huisregels, waardoor hij nog steeds dezelfde bewegingsvrijheid heeft als andere patiënten. Het oordeel van de rechtbank is in elk geval onbegrijpelijk; een nadere en begrijpelijke motivering ontbreekt. De rechtbank heeft de klacht van betrokkene ten onrechte ongegrond verklaard.
Toelichting:
1.1.
In een recente uitspraak heeft Uw Raad de verhouding uiteengezet tussen huisregels (art. 37 lid 1 Wet Bopz), beperkingen (art. 40 Wet Bopz) en dwangbehandeling (art. 38c Wet Bopz), waarbij door Uw Raad het volgende, voor zover hier relevant, is overwogen:1.
‘3.3.2
Uit de art. 3 en 8 EVRM en art. 11 Grondwet volgt dat voor gedwongen opneming en gedwongen behandeling, en voor overige beperkingen in de rechten van een patiënt, een wettelijke grondslag aanwezig moet zijn. Daarmee verdraagt zich niet dat een patiënt die op grond van de Wet Bopz gedwongen is opgenomen, onder een zwaarder regime valt dan de Wet Bopz toelaat. De Bvt behelst een zwaarder regime dan de Wet Bopz.
Dat betekent dat voor patiënten die gedwongen zijn opgenomen op grond van de Wet Bopz, geen algemene regels mogen worden voorgeschreven, middelen of maatregelen mogen worden opgelegd, of beperkingen mogen worden toegepast die zich niet met het regime van de Wet Bopz verdragen. Behoudens de hierna in 3.6.2 te bespreken uitzondering van de huisregels, moet bij het bepalen van de rechtspositie van dergelijke patiënten rekening worden gehouden met hun individuele omstandigheden’.
En verder in r.o. 3.6.2 over huisregels (art. 37 lid 1 Wet Bopz):
‘3.6.2.
Art. 37 lid 1 Wet Bopz bepaalt onder meer dat een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, zo spoedig mogelijk na zijn opneming in het bezit wordt gesteld van een schriftelijk overzicht van de in het ziekenhuis geldende huisregels. Art. 37 lid 4 Wet Bopz bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur eisen worden gesteld waaraan huisregels ten minste moeten voldoen. Art. 3 Besluit rechtspositieregelen Bopz bepaalt dat huisregels geen andere regelen bevatten dan die nodig zijn voor een ordelijke gang van zaken in het psychiatrisch ziekenhuis en dat zij de vrijheid van handelen van de patiënt niet verder beperken dan voor een dergelijke gang van zaken nodig is.
Huisregels hebben dus geen therapeutisch doel.
Zij dienen uitsluitend de ordelijke gang van zaken binnen de instelling. Zij bevatten algemeen geldende beperkingen, bijvoorbeeld betreffende bezoekuren, bewegingsvrijheid en telefoongebruik. Huisregels kunnen gedifferentieerd zijn al naar gelang de aard van de diverse in het ziekenhuis verblijvende categorieën personen (Kamerstukken II 1980/81, 11270, nr. 17, p. 61). Op die wijze kan worden voldaan aan de eis van art. 3 Besluit rechtspositieregelen Bopz dat huisregels noodzakelijk en proportioneel moeten zijn, ook als in een instelling zowel patiënten verblijven op grond van de Wet Bopz als patiënten op wie de Bvt van toepassing is. Beperkingen die in een individueel geval gelden, moeten berusten op art. 40 Wet Bopz (zie hierna in 3.6.3) of, indien zij een therapeutisch doel dienen, als middel of maatregel zijn opgenomen in het behandelingsplan (zie hierna in 3.6.4). De betrokken patiënt kan zich dan beroepen op de daaraan verbonden waarborgen, waaronder de mogelijkheid daartegen een schriftelijke klacht in te dienen op de voet van art. 41 lid 1 Wet Bopz’.
En verder in 3.6.3. over individueel op te leggen beperkingen (art. 40 Wet Bopz):
‘3.6.3
Art. 40 Wet Bopz maakt het mogelijk de vrijheden van een individuele patiënt te beperken. Het gaat om beperkingen in het recht op vrije briefwisseling (lid 1), in het recht op bezoek overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels (lid 2), in het recht op bewegingsvrijheid overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels (lid 3) en in het recht op telefoonverkeer overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels (lid 4). De in lid 2–4 genoemde beperkingen kunnen worden opgelegd (a) indien van de uitoefening van het betrokken recht ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van de patiënt, dan wel (b) indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van verstoring van de orde in het ziekenhuis, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten. Met het opleggen van beperkingen in het recht op het ontvangen van bezoek en in de bewegingsvrijheid zal uiterst terughoudend moeten worden omgegaan (Kamerstukken II 1980/81, 11270, nr. 17, p. 71). Uit de parlementaire toelichting op onder meer (de voorloper van) art. 40 Wet Bopz blijkt dat het niet ondenkbaar is dat met betrekking tot ‘Justitie-patiënten’ ter voorkoming van strafbare feiten eerder tot beperking van het recht op vrije briefwisseling en van de bewegingsvrijheid wordt overgegaan, dan bij patiënten die op grond van een rechterlijke machtiging zijn opgenomen (Kamerstukken II 1970/71, 11270, nr. 3, p. 17)’.
En verder in r.o. 3.7 ter afronding:
‘3.7
Uit hetgeen hiervoor in 3.6.2–3.6.4 is overwogen, volgt dat huisregels algemene beperkingen kunnen opleggen aan patiënten. Zij hebben betrekking op de ordelijke gang van zaken in de instelling en moeten zich verdragen met het karakter van de grondslag op basis waarvan een bepaalde categorie patiënten is opgenomen. De hiervoor in 3.2.1 vermelde maatregelen (i), (ii), (iv) en (v) van klacht B (verplichte urinecontroles, het verplicht bijhouden van een kasboek, het verplicht onder toezicht douchen en verplichte deelname aan therapieën), kunnen bij een gedwongen opname op grond van de Wet Bopz alleen worden toegepast als zij zijn opgenomen in het behandelingsplan en dus een therapeutisch doel dienen. Daarbij moet zijn voldaan aan de hiervoor in 3.6.4 genoemde voorwaarden. Van deze maatregelen kan immers in het kader van de Wet Bopz niet worden aangenomen dat zij noodzakelijk zijn voor een ordelijke gang van zaken in het psychiatrisch ziekenhuis (art. 37 Wet Bopz). Zij vallen ook niet onder het toepassingsbereik van art. 40 Wet Bopz.
De in klacht H bedoelde beperkingen in het recht op ontvangen van bezoek, het recht op bewegingsvrijheid, de toegang tot internet en het recht op vrij telefoonverkeer (waaronder het gebruik van smartphones), kunnen, voor zover die beperkingen niet onder de huisregels vallen of kunnen vallen, slechts aan individuele patiënten worden opgelegd op de voet van art. 40 Wet Bopz of, indien zij een therapeutisch doel dienen, als zij in het behandelingsplan zijn opgenomen’.
1.2.
In de onderhavige zaak heeft de rechtbank, voor zover hier relevant, de volgende feiten vastgesteld:2. De huisregels van de instelling bevatten geen voorschriften over de toegang tot de binnentuin.3. Bij opname van patiënten op de afdeling Volte 1 wordt aan hen medegedeeld dat zij één uur per dag (en in het weekend 2 uur per dag) toegang tot de binnentuin hebben als er toezicht is.4. De rechtbank heeft deze regel als een huisregel gekwalificeerd.5.
Artikel 37 lid 1 Wet Bopz bepaalt onder meer dat een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, zo spoedig mogelijk na zijn opneming in het bezit wordt gesteld van een schriftelijk overzicht van de in het ziekenhuis geldende huisregels. In het derde lid is bepaald dat betrokkene een mondelinge toelichting ontvangt. Het schriftvereiste vloeit tevens voort uit artikel 4 Besluit rechtspositieregelen Bopz, waaruit volgt dat dit vereiste mede tot doel heeft dat betrokkene (tevens) op de hoogte raakt bij wie hij aanspraak op zijn recht geldend kan maken. Om de volgende redenen heeft de rechtbank daaraan ten onrechte de kwalificatie ‘huisregel’ gegeven.
De rechtbank heeft de wettelijke vereisten van art. 37 Wet Bopz onderkend, al verwijst zij daarvoor naar artikel 40 Wet Bopz.6. Zij is echter over het schriftvereiste heengestapt, omdat volgens haar de regel omtrent toegang tot de binnentuin voor een ieder zou gelden en die regel mondeling kenbaar zou zijn gemaakt.7. Dat de rechtbank het bij wet bepaalde schriftvereiste op zij mocht zetten getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, en zeker dat zij dit om deze reden mocht doen. Op welke juridische basis zij heeft gemeend dat te kunnen doen is niet nader toegelicht.
Evenmin heeft de rechtbank vastgesteld, en ook niet kunnen vaststellen, dat deze regel bij opname aan betrokkene is kenbaar gemaakt. Dat zij in het algemeen aan iedere binnenkomende patiënt kenbaar zou worden gemaakt, mag niet automatisch tot de vaststelling leiden dat zij daadwerkelijk aan betrokkene bij zijn binnenkomst is kenbaar gemaakt. Uit de zorgovereenkomst d.d. 3 mei 2018 blijkt dat betrokkene op 13 september 2017 in de instelling (en afd. Volte 1) is opgenomen.8. Tevens blijkt daaruit het volgende zorgplandoel:9.
‘Binnentuinvrijheden kunnen enkel op de momenten dat MTV-ers aanwezig zijn in de tuin (op vaste tijden), mits signaleringsplan is opgesteld samen met één van de pb'ers en je psychische conditie dit toelaat. Mogelijkheid tot vrijheden wordt altijd in overleg met het behandelteam besloten’.
Hieruit kan worden afgeleid dat betrokkene op, of vanaf, de datum van de zorgovereenkomst, te weten 3 mei 2018 (zo'n 8 maanden later!), op de hoogte was van het op hem toegepaste beleid met betrekking tot het gebruik van de binnentuin. Dat betrokkene vanaf zijn binnenkomst op 13 september 2017 op de hoogte was van dat beleid vindt daarin geen steun noch dat dit beleid onderdeel zou uitmaken van de huisregels. Evenmin bieden andere gedingstukken aanknopingspunten voor deze vaststelling.
Voor zover in het oordeel van de rechtbank besloten zou liggen dat hier sprake is van een huisregel, als bedoeld in art. 37 Wet Bopz, die aan betrokkene op de voorgeschreven wijze kenbaar is gemaakt, en ook vanaf het begin van zijn opname voor hem kenbaar was, wordt dat oordeel niet gedragen door de gedingstukken. Een dergelijk oordeel is zonder nadere motivering onbegrijpelijk.
1.3.
De hiervoor geciteerde inhoud van de zorgovereenkomst, in het bijzonder het daarin omschreven zorgdoel, roept de vraag op of de rechtbank het op betrokkene toegepaste beleid over de toegang tot de binnentuin als huisregel heeft kunnen kwalificeren.
In het verweerschrift van de instelling is op de zorgovereenkomst de volgende toelichting gegeven:10.
‘Binnen de Woenselse Poort is het voor cliënten mogelijk om, mits zij aan de gestelde voorwaarden voldoen, een tuinpas te krijgen waarmee zij vrij kunnen verblijven in de binnentuin zonder begeleiding en binnen gezette tijden (zie bijgevoegd protocol). Eén van de voorwaarden om deze tuinpas te kunnen verkrijgen en behouden is dat client een geruime tijd geen drugs gebruikt en niet betrokken is (geweest) in de handel in drugs’.
In het protocol ‘Uitleg aan cliënten over privileges om vrij in de binnentuin van Woensel te kunnen bewegen’ is, voor zover hier relevant, het volgende te lezen:11.
‘In de zorgplanbespreking kan op jouw verzoek worden gekeken naar de volgende voorwaarden:
(…)
- •
Kun je het gebruik van de binnentuin goed combineren met je programmadeelname want je programma gaat voor op het gebruiken van de binnentuin?
- •
(…)
- •
Kan het gebruik van je signaleringsplan worden ingezet om te bepalen of je van de binnentuin gebruik kunt maken (niet eenmalig maar dagelijks)?
- •
(…)
Als deze bespreking positief uitvalt en je binnentuinprivileges krijgt dan ga je een keycode krijgen waardoor zichtbaar is dat je op een goede en veilige manier gebruik maakt van de binnentuin (…)’.
Uit het voorgaande laat zich afleiden dat de toegang tot de binnentuin altijd onderdeel van het zorgplan is. In de onderhavige zaak is dat onderdeel (de toegang tot de binnentuin) ook in de zorgovereenkomst van betrokkene terug te vinden onder zijn individuele zorgdoelen.12.
1.4.
De rechtbank heeft dat ook onder ogen gezien. Zij heeft namelijk vastgesteld dat
‘uit de stukken en de zitting is gebleken dat een tuinpas enkel aan een patiënt kan worden toegekend na positief resultaat op de zorgplanbespreking van die betreffende patiënt. Hier worden tien criteria toegepast’.13.
1.5.
Een zorgplan bevat de therapeutische doelen van de patiënt. Huisregels daarentegen hebben geen therapeutisch doel. Zij regelen uitsluitend de ordelijke gang van zaken binnen de instelling. Weliswaar kunnen zij algemeen geldende beperkingen betreffende de bewegingsvrijheid bevatten, maar dan moeten die noodzakelijk en proportioneel zijn voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid, passend bij de doelgroep14.. Hier worden echter beperkingen op de bewegingsvrijheid aangebracht om vervolgens een beloningssysteem op te zetten met een therapeutisch doel: privileges voor goed gedrag resp. abstinentie van drugs/alcohol. Dat verdraagt zich niet met het doel van huisregels, die de vrijheid van de patiënt niet verder mogen beperken dan nodig is voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid, passend bij de doelgroep (art. 3 Besluit rechtspositieregelen Bopz).
1.6.
Een regeling over de toegang van betrokkene tot de binnentuin is in zijn zorgovereenkomst opgenomen. De zorgovereenkomst lijkt, gelet op haar inhoud, niets anders te zijn dan een behandelplan als bedoeld in art. 38a Wet Bopz. Een behandelingsplan is erop gericht de stoornis zodanig te behandelen dat het gevaar op grond waarvan de patiënt in het ziekenhuis moet verblijven wordt weggenomen. In de zorgovereenkomst is onder probleembeschrijving te lezen dat bij betrokkene sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken, zwakbegaafdheid en matige tot ernstige problemen met verschillende middelen (drugs en alcohol).15. Een deel van de therapie is gericht op het middelengebruik.16. Eén van de voorwaarden om een tuinpas te kunnen verkrijgen is dat de patiënt een geruime tijd geen drugs heeft gebruikt en niet betrokken is geweest bij de handel in drugs.17. Betrokkene wordt dus eerst in zijn bewegingsvrijheid beperkt door in de zorgovereenkomst op te nemen dat hij de binnentuin alleen op vaste tijden en als MTV'ers aanwezig zijn mag betreden.18.Door abstinentie van alcohol en drugs wordt deze beperking langzaam opgeheven, omdat daardoor de voorwaarde voor een tuinpas wordt vervuld, en tevens één van zijn therapeutische doelen wordt bereikt, te weten beheersen van het middelengebruik. In dat opzicht is hier sprake van een therapeutisch behandelmiddel resp. — maatregel, waardoor de bewegingsvrijheid van betrokkene werd beperkt, maar waarover partijen overeenstemming hadden bereikt.19. Op deze wijze kon van het algemeen geldend uitgangspunt worden afgeweken, en gebeurde dat ook, namelijk dat geen andere beperkingen mogen worden opgelegd dan in de Wet Bopz zijn omschreven, tenzij opgenomen in huisregels. In de huisregels is over toegang tot de binnentuin echter niets te lezen. De beperking van de bewegingsvrijheid berustte in beginsel dus op vrijwilligheid. Nadat betrokkene het behandeldoel had bereikt (alcohol- en drugsvrij), herwon hij zijn algemene bewegingsvrijheid; hij verkreeg (door de tuinpas) namelijk onbegeleide en onbeperkte toegang tot de binnentuin. Nadat betrokkene werd verdacht van de handel in drugs werd zijn bewegingsvrijheid weer, en nu onvrijwillig, beperkt door het innemen van de tuinpas die hem onbeperkte toegang tot de binnentuin gaf. Deze beperking werd hem opgelegd ter voorkoming van strafbare feiten en de verstoring van de orde in de instelling, als bedoeld in artikel 40 lid 3 sub b Wet Bopz. Dat is de juridische grondslag waarop de beperking berustte en die ook de GGzE voor ogen stond.20.
1.7.
Kortom: De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de beperking van de bewegingsvrijheid van betrokkene door intrekking van zijn tuinpas niet is aan te merken als een beperking in zijn recht op bewegingsvrijheid in en rond het ziekenhuis als bedoeld in art. 40 lid 3 Wet Bopz. Voor zover de rechtbank zou hebben gemeend dat bepaalde huisregels, zoals hier de toegang tot de binnentuin, tevens voor therapeutische doeleinden kunnen worden ingezet, getuigt dat van een onjuiste rechtsopvatting. In elk geval is dat oordeel zonder nadere toelichting onbegrijpelijk. De rechtbank had op zijn minst moeten uitleggen hoe het algemene karakter van de betreffende huisregel, die toen alleen beoogde de ordelijke gang van zaken te reguleren, zich verdroeg met het therapeutisch karakter in het individuele geval.
Conclusie:
Op bovenstaande gronden verzoekt betrokkene de Hoge Raad om de bestreden beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, gegeven en uitgesproken op 20 december 2018, onder zaak- en rekestnummer C/01/340712 / FA RK 18-5719, te vernietigen, met een zodanige afdoening als de Hoge Raad zal vermenen te behoren.
Maastricht, 27 februari 2019
Mw. mr. C. Reijntjes-Wendenburg
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 27‑02‑2019
HR 9 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2087.
Beschikking d.d. 20 december 2018, p. 3.
De huisregels zijn niet als stuk in het geding gebracht. Kennelijk heeft de rechtbank deze vaststelling gebaseerd op de eerder door de Klachtencommissie gedane, en in beroep niet bestreden, vaststelling.
In de beschikking d.d. 20 december 2018 (p.3) is te lezen dat dit ter zitting is gebleken. In het proces-verbaal van de zitting d.d. 13 december 2018 is daarvan echter niets terug te lezen.
Beschikking d.d. 20 december 2018, p. 3.
Beschikking d.d. 20 december 2018, p. 3.
Beschikking d.d. 20 december 2018, p. 3.
Verzoekschriftschrift d.d. 23 november 2018, bijlage 6: zorgovereenkomst d.d. 3 mei 2018, p. 1
Verzoekschriftschrift d.d. 23 november 2018, bijlage 6: zorgovereenkomst d.d. 3 mei 2018, p. 3
Verzoekschriftschrift d.d. 23 november 2018, bijlage 4: verweerschrift De Woenselse Poort d.d. 12 oktober 2018, p. 1, randnr. 4. Uit randnummer 9 van het verweerschrift blijkt dat bij het verweerschrift naar een zorgplan wordt verwezen. Uit het verzoekschrift d.d. 23 november 2018 (p. 2) volgt dat bij het verweerschrift het zorgplan d.d. 3 mei 2018 is overgelegd.
Verzoekschriftschrift d.d. 23 november 2018, bijlage 7: verweerschrift De Woenselse Poort d.d. 12 oktober 2018, p. 1, randnr. 4. In randnummer 9 van het verweerschrift wordt naar een protocol verwezen. Uit het verzoekschrift d.d. 23 november 2018 (p. 2) volgt dat bij het verweerschrift het protocol d.d. 15 april 2016 is overgelegd.
Verzoekschriftschrift d.d. 23 november 2018, bijlage 6: zorgovereenkomst d.d. 3 mei 2018, p. 3
Beschikking d.d. 20 december 2018, p. 3.
Verzoekschriftschrift d.d. 23 november 2018, bijlage 6: zorgovereenkomst d.d. 3 mei 2018, p. 1.
Verzoekschriftschrift d.d. 23 november 2018, bijlage 6: zorgovereenkomst d.d. 3 mei 2018, p. 2.
Verzoekschriftschrift d.d. 23 november 2018, bijlage 4: verweerschrift De Woenselse Poort d.d. 12 oktober 2018, p. 1, randnr. 4. Uit randnummer 9 van het verweerschrift blijkt dat bij het verweerschrift naar een zorgplan wordt verwezen. Uit het verzoekschrift d.d. 23 november 2018 (p. 2) volgt dat bij het verweerschrift het zorgplan d.d. 3 mei 2018 is overgelegd.
Verzoekschriftschrift d.d. 23 november 2018, bijlage 6: zorgovereenkomst d.d. 3 mei 2018, p. 3
Dat kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat betrokkene de zorgovereenkomst, waarin de betreffende passage is opgenomen, heeft ondertekend.