Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/8.5.2.2
8.5.2.2 Advies over schorsingsvoorwaarden
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
O.a. Interview jeugdreclasseerder C; Interview gedragsdeskundige D (JR); Interview jeugdreclasseerder F.
Interview jeugdreclasseerder C.
Interview jeugdreclasseerder F.
Interview gedragsdeskundige H (JR).
Interview jeugdreclasseerder C.
O.a. Interview gedragsdeskundige H (JR).
Interview jeugdreclasseerder I; Interview gedragsdeskundige D (JR)
Interview jeugdreclasseerder J.
Interview jeugdreclasseerder F.
Interview jeugdreclasseerder C.
Interview jeugdreclassserder C.
Interview jeugdreclasseerder I.
O.a. Interview jeugdreclasseerder F; Interview gedragsdeskundige H (JR).
De jeugdreclassering adviseert bijzondere voorwaarden – of geeft aanwijzingen – die zij nodig acht om een schorsing van de voorlopige hechtenis verantwoord te maken met het oog op de bescherming van de samenleving en het welzijn en de ontwikkeling van de minderjarige, waarmee kan worden voorkomen dat een minderjarige in een justitiële jeugdinrichting moet verblijven. Schorsingsvoorwaarden kunnen er onder meer toe strekken om “risico’s af [te] dekken” en “grip [te] krijgen op de situatie”, maar ook om een “lik-op-stuk” reactie te geven en/of vroegtijdig hulpverlening op te starten.1 Een geïnterviewde jeugdreclasseerder wijst erop dat schorsingsvoorwaarden wat hem betreft eerst en vooral een “pedagogische meerwaarde” (kunnen) hebben.
“Ik zie dat vooral als iets dat van pedagogische meerwaarde kan zijn, omdat je een jongere een kans geeft om te laten zien dat hij anders wil, dat hij bepaalde dingen wil veranderen, in zijn vertrouwde omgeving en dat meteen hulpverlening gestart kan worden. Dat je lik-op-stuk kan bieden: ‘je hebt dat agressiefeit gepleegd, dat gaan we nu meteen aanpakken’. En om jongeren toch buiten een justitiële jeugdinrichting te houden of zo kort mogelijk in ieder geval erin.”2
Een geïnterviewde jeugdreclasseerder geeft aan dat hij bij het adviseren van schorsingsvoorwaarden en/of het geven van aanwijzingen aan de minderjarige tijdens de schorsing in elk geval inzet op drie onderdelen, te weten dagbesteding, opvoeding en veiligheid.
“Een dagbesteding is vrij helder: je gaat elke dag naar school volgens rooster, maar dat moet toch al volgens de leerplicht. Maar goed, we benadrukken dat nog maar eens een keer. Als je het over opvoeding hebt, dan kan het zijn dat als de opvoedingsproblematiek er is, is dat je zegt: ‘luister eens, je moet meewerken aan de gezinstherapie’. Ouders kun je niet verplichten, maar de jongeren wel, om mee te werken. Ouders doen het ook wel, vaak. Je kunt ook zeggen van, ten aanzien van de opvoeding, dat de jeugdreclassering samen met de ouders afspraken maakt over de opvoeding, want heel veel gedragsregels en huisregels werden met voeten getreden voordat wij er waren. Ouders zijn heel erg blij als er iemand komt die in zekere zin de wet stelt, ja. En dat kan de raadkamer doen, maar dat kunnen wij ook. En wij kunnen het nog specifieker doen. En vervolgens rondom veiligheid, de aanwijzingen die wij kunnen geven: wij kunnen de avondklok instellen, je mag niet op risicovolle tijden naar buiten, je mag niet met bepaalde vrienden omgaan. (…) Risico’s zoveel mogelijk afdekken, dat is eigenlijk de essentie. Dat recidive daarmee wordt voorkomen, ook voor zijn eigen ontwikkeling [van de minderjarige, YB], dat is het doel.”3
Schorsingsvoorwaarden en aanwijzingen zijn – vanuit het perspectief van de jeugdreclassering – “ondersteunend aan het begeleidingstraject [lees: hulpverleningstraject, YB]” dat mogelijk doorloopt tot ruim na de zitting.4 Schorsingsvoorwaarden en aanwijzingen kunnen dan ook als instrument dienen om reeds tijdens de schorsing te starten met behandelingen of andere vormen van hulpverlening die van belang worden geacht voor de verwezenlijking van de beoogde doelen van het hulpverleningstraject.
“Je start absoluut al wat op, ja. Dus je kijkt echt al over de zitting heen. Je probeert zoveel mogelijk al te doen vóór de zitting, maar je hebt jongeren die bekennen en die probleembesef tonen, van ‘ja, ik moet echt hieraan werken’ of ‘ik heb problemen met wietgebruik’, dan gaan we gelijk naar verslavingszorg en zetten we dingen al in.”5
Volgens sommige geïnterviewde jeugdreclasseerders wordt met schorsingsvoorwaarden en aanwijzingen niet alleen ingezet op “criminogene factoren” die direct verband houden met het strafbare feit waarvan de minderjarige wordt verdacht, maar ook op overige “zorgfactoren” die problematisch zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige.6 Schorsingsvoorwaarden en aanwijzingen worden dan ook beschouwd als “dienend aan het opgroeien” en moeten ertoe bijdragen dat de minderjarige “voldoende ontwikkelingskansen” krijgt.7 Vanuit die visie zijn de ontwikkeling van de minderjarige en het voorkomen van recidive – zeker op de langere termijn – onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een jeugdreclasseerder legt tijdens een interview uit dat om deze reden bijvoorbeeld onderwijs (lees: verplicht naar school gaan, dan wel verplicht inschrijven voor een school) doorgaans een centrale positie heeft in het schorsingsplan van de jeugdreclassering:
“Onderwijs is belangrijk voor zijn ontwikkeling [van de minderjarige, YB] en ook op lange termijn voor [het voorkomen van] recidive. Als je een goed diploma hebt, dan groeien je kansen op een baan, waardoor je niet met delictgedrag bezig hoeft te zijn.”8
In een dergelijke redenering is het lastig om factoren die verband houden met delictgedrag te onderscheiden van overige zorgfactoren in het leven van de minderjarigen. Een geïnterviewde jeugdreclasseerder stelt dan ook dat “criminogeen” een rekbaar begrip is en dat hij zich geenszins belemmerd voelt om – mede onder het adagium “baat het niet, dan schaadt het niet” – met schorsingsvoorwaarden en/of aanwijzingen problemen in het leven van de minderjarige aan te pakken die niet rechtstreeks gerelateerd kunnen worden aan het strafbare feit waarvan de minderjarige wordt verdacht.
“Volgens onze eigen methode, moeten we het een ‘criminogene factor ’ noemen. Nou criminogeen is dus inderdaad delictgerelateerd, maar dat kun je zo breed en zo smal maken als je wilt. (…) Stel dat ouders relatieproblemen hebben, in de echtscheiding liggen en de jongere pleegt een strafbaar feit, een zedenfeit. Nou, mag je dan aandacht besteden aan het feit dat de ouders in echtscheiding liggen en daar hulpverlening voor nodig is en dat je dat gaat regelen? Nou, ik vind van wel. Een andere hulpverlener kan misschien zeggen, nou ik vind het helemaal niet criminogeen, de echtscheiding staat totaal los van het feit van de seksuele ontwikkeling van dit kind. Ja, daar kun je over discussiëren. Maar in die zin, wij zeggen zelf van, wij zijn de hulpverlener die op dat moment de regie heeft. Dus we pakken die best breed op. (…) Baat het niet, dan schaadt het niet. Doe maar toch wel en als het niet kan, dan hoor ik het wel. (…) Ik vind het erger als je dingen nalaat die dan nodig geweest waren achteraf.”9
Uiteindelijk is het advies van de jeugdreclassering over schorsingsvoorwaarden, alsook de aanwijzingen die de jeugdreclasseerder geeft tijdens de schorsing altijd maatwerk. Schorsingsvoorwaarden en aanwijzingen moeten “passend”,10 “haalbaar”11 en effectief (“wat werkt wel, wat werkt niet?”12) zijn in de specifieke omstandigheden van het geval en in het licht van de beoogde lijn van het hulpverleningstraject van de betreffende minderjarige.
Samenvattend kan worden gesteld dat de jeugdreclassering een unieke positie heeft met betrekking tot de voorwaarden die aan een schorsing van de voorlopige hechtenis worden gekoppeld. De jeugdreclassering kan de rechter-commissaris en/of raadkamer hierover adviseren, maar is tevens de instantie die tijdens de schorsing toeziet op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige daarin begeleidt. Via de constructie van de schorsingsvoorwaarde ‘houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering’, heeft de jeugdreclassering bovendien de ruimte om tijdens de schorsing in de vorm van aanwijzingen zonder nadere rechterlijke tussenkomst ‘voorwaarden’ te stellen. In het bovenstaande is gebleken dat de geïnterviewde jeugdreclasseerders en gedragsdeskundigen van de jeugdreclassering veel vrijheid voelen om gedurende de schorsing naar eigen inzicht aanwijzingen te geven aan de minderjarige, die in hun optiek “passend” zijn met het oog op het hulpverleningstraject. Deze “speelruimte” van de jeugdreclassering is echter wel enigszins onder druk komen te staan, sinds de wetgever heeft kenbaar gemaakt dat van de rechter-commissaris en raadkamer wordt verwacht dat zij de schorsingsvoorwaarden expliciet en gedetailleerd opnemen in de beschikking, te meer nu dit sinds de inwerkingtreding van de Jeugdwet ook nodig om de financiering van de jeugdhulp door de gemeente te garanderen.13