Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/8.5.3
8.5.3 Terugmelden voor opheffing schorsing
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Interview jeugdreclasseerder F; Interview jeugdreclasseerder J. Zie ook: paragraaf 8.2.5.
Interview jeugdreclasseerder F.
O.a. Interview jeugdreclasseerder B; Interview jeugdreclasseerder J; Interview gedragsdeskundige H (JR).
O.a. Interview gedragsdeskundige H (JR); Interview jeugdreclasseerder A; Interview jeugdreclasseerder F.
Interview jeugdreclasseerder A.
Interview gedragsdeskundige H (JR).
Interview gedragsdeskundige G (JR).
Interview jeugdreclasseerder I.
Interview jeugdreclasseerder F. En voorts: Interview jeugdreclasseerder A; Interview gedragsdeskundige G (JR).
Interview jeugdreclasseerder J; Interview gedragsdeskundige G (JR).
Interview jeugdreclasseerder A.
O.a. Voorgeleiding 9; Voorgeleiding 22; Voorgeleiding 41; Raadkamerzitting 20; Raadkamerzitting 97.
Interview jeugdreclasseerder J.
Voorgeleiding 9; Voorgeleiding 41.
Interview gedragsdeskundige D (JR).
Interview gedragsdeskundige H (JR).
In de toezichthoudende rol van de jeugdreclassering tijdens de schorsing is het belangrijkste handhavingsinstrument waarover zij beschikt de mogelijkheid om een zaak ‘terug te melden’ bij de officier van justitie, die vervolgens een vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis kan indienen bij de rechter-commissaris of raadkamer. De wijze waarop de handhaving van schorsingsvoorwaarden in de praktijk is georganiseerd, verschilt per arrondissement.
In sommige arrondissementen volgt bij een eerste overtreding van de voorwaarden – waaronder ook het niet naleven van een aanwijzing van de jeugdreclassering kan worden begrepen – in beginsel een officiële waarschuwing die door de jeugdreclasseerder zowel mondeling als schriftelijk kenbaar wordt gemaakt aan de minderjarige en zijn ouders. Bij een volgende overtreding volgt in beginsel terugmelding bij de officier van justitie. In een ander arrondissement wordt bij de handhaving van schorsingsvoorwaarden gewerkt met een getrapt systeem: waarschuwing, gele kaart (laatste waarschuwing) en rode kaart (terugmelden). Het (laatste) waarschuwingsgesprek wordt – afhankelijk van de praktijk in het betreffende arrondissement en de omstandigheden van het geval – gevoerd door de jeugdreclasseerder zelf en/of de gedragsdeskundige van de jeugdreclassering of door de officier van justitie, dan wel een parketsecretaris. Een dergelijk gesprek met de officier van justitie is, volgens twee geïnterviewde jeugdreclasseerders, bedoeld om de minderjarige “op zijn sodemieter te geven” en “schrik aan te jagen” om daarmee te voorkomen dat hij wederom in de fout gaat en de officier van justitie de opheffing van de schorsing moet gaan vorderen.1
De jeugdreclassering heeft een zekere “interpretatieruimte” c.q. “speelruimte” bij het beoordelen van een overtreding van de schorsingsvoorwaarden en bij het bepalen van de reactie daarop.2 De jeugdreclasseerder beoordeelt en bepaalt dit doorgaans samen met de betrokken gedragsdeskundige van de jeugdreclassering. Soms voert de jeugdreclasseerder hierover telefonisch overleg met de casusregisseur van de Raad voor de Kinderbescherming of met de officier van justitie. Het bepalen van de reactie op overtredingen van schorsingsvoorwaarden is in elk geval maatwerk. Zo kan het zijn dat een jeugdreclasseerder een minderjarige meerdere malen waarschuwt, maar het kan ook voorkomen dat de jeugdreclasseerder bij een eerste overtreding direct een formele terugmelding doet bij de officier van justitie om de schorsing te laten opheffen. Dit hangt onder meer af van de ernst en frequentie van de overtreding(en), maar kan ook afhangen van de begeleidingslijn die de jeugdreclassering voor ogen heeft in het hulpverleningstraject van de minderjarige.3
Tijdens de interviews wordt opgemerkt dat de jeugdreclassering de beslissing over de reactie op een overtreding van schorsingsvoorwaarden vanuit een “pedagogische invalshoek” benadert.4 Deze pedagogische invalshoek impliceert volgens verschillende jeugdreclasseerders en gedragsdeskundigen van de jeugdreclassering dat een minderjarige in beginsel eerst een waarschuwing moet krijgen in een serieus gesprek waar bij voorkeur ook zijn ouders bij aanwezig zijn, maar ook dat als een minderjarige zich, ondanks (een) eerdere waarschuwing(en), niet aan de afspraken houdt en/of zich niet begeleidbaar opstelt, daarop “consequent” gereageerd moet worden door de zaak terug te melden bij de officier van justitie.5 Tijdens de interviews wordt in dit verband gesproken over “een statement maken”,6 “lik-op-stuk”,7 “streng zijn”8 en “meteen reageren”,9 hetgeen ook belangrijk wordt geacht voor de “geloofwaardigheid” van de jeugdreclassering ten opzichte van de minderjarige met het oog op het verdere begeleidingstraject.10
“Je [kunt] hem een aantal keren waarschuwen, maar op een gegeven moment houdt dat natuurlijk ook op. En dan kan het echt zo zijn dat je drie keer gewaarschuwd hebt… dat dat drie keer over een kwartier te laat is geweest [bij een avondklok, YB]. En de volgende keer is hij weer een kwartier te laat en dan houdt het echt op. En dan kan hij wel zeggen van ‘ja, het is maar een kwartiertje’… Nee, het gaat erom in hoeverre jij doordrongen bent van het feit dat je zelf verantwoordelijk bent. En ben je ook doordrongen van het feit dat je echt serieus anders wilt?”11
Tijdens het observatieonderzoek passeerden verschillende redenen voor terugmelding door de jeugdreclasseerder, zoals overtredingen van de avondklok, het onttrekken aan toezicht doordat de minderjarige niet terugkeerde naar het afgesproken woonadres, het niet komen opdagen bij afspraken met de jeugdreclasseerder, het overtreden van de regels van de instelling waar de minderjarige verbleef en het niet willen meewerken met de jeugdreclasseringsbegeleiding en overige hulpverlening.12 Een geïnterviewde jeugdreclasseerder legt uit dat als een jeugdreclasseerder in een dergelijk geval een zaak terugmeldt bij de officier van justitie met het verzoek om opheffing van de schorsing te vorderen, het voor zijn positie in het begeleidingstraject belangrijk is dat de voorlopige hechtenis vervolgens ook daadwerkelijk wordt opgeheven door de rechter-commissaris of raadkamer.
“Maar we willen eigenlijk wel, dat is voor onze eigen positie, dat als iemand zich niet in aan de voorwaarden houdt, dat ie echt naar binnen gaat [naar de justitiële jeugdinrichting, YB]. Anders kunnen we ermee dreigen en ben je ook niet geloofwaardig als je het niet kunt uitvoeren.”13
Het is dan ook niet verassend dat bij alle geobserveerde voorgeleidingen en raadkamerzittingen waar een vordering tot opheffing van de schorsing werd behandeld de aanwezige jeugdreclasseerder zich op het standpunt stelde dat de schorsing moest worden opgeheven. In twee geobserveerde zaken stond de jeugdreclasseerder er echter wel voor open dat na de opheffing van de schorsing op een korte termijn een nieuwe schorsing zou volgen.14 Een gedragsdeskundige van de jeugdreclassering legt tijdens een interview uit dat een opheffing van de schorsing indiceert dat het schorsingsplan van de jeugdreclassering kennelijk niet heeft gewerkt, maar dat dit niet per definitie in de weg staat aan een nieuwe schorsing met een nieuw schorsingsplan.
“We gaan wel vaak weer voor nieuwe schorsing, maar met een ander plan. Wat we nu hebben bedacht werkt niet, maar het is wel nodig dat jij aan bepaalde voorwaarden kan houden. Het langer vastzitten heeft inderdaad niet zo heel veel meerwaarde, als je al bedenkt van een jongere kan geschorst worden in beginsel, dan is het raar om hem vervolgens helemaal zijn schorsingsperiode uit te laten zitten. Zeker als je niet weet wanneer een zitting is, dan vind ik dat niet zo nodig. Omdat het vaak op een aantal andere gebieden wel goed gaat en dat school wel loopt, dan is dat belangrijk dat dat doorgang heeft.”15
Voorts wordt er tijdens de interviews op gewezen dat het in sommige gevallen niet in het belang is van het lopende hulpverleningstraject dat de minderjarige vanwege een opheffing van de schorsing (weer) in een justitiële jeugdinrichting wordt geplaatst. Een geïnterviewde gedragsdeskundige van de jeugdreclassering stelt dat het in die gevallen aangewezen kan zijn om als “statement” richting de minderjarige de opheffing van de schorsing te verzoeken bij de officier van justitie die de minderjarige aanhoudt en voor de rechter-commissaris of raadkamer brengt, om vervolgens tijdens de voorgeleiding of raadkamerzitting te adviseren om de schorsing op te heffen, maar de voorlopige hechtenis wel direct weer opnieuw te schorsen, zodat de ingezette koers van het hulpverleningstraject kan worden vervolgd.16
Vanuit het perspectief van de jeugdreclassering lijkt de opheffing van de schorsing aldus primair ten dienste te staan aan het begeleidings- c.q. hulpverleningstraject van de minderjarige. De opheffing van de schorsing als ‘stok achter de deur ’ om naleving van de schorsingsvoorwaarden en medewerking met de jeugdreclasseringsbegeleiding af te dwingen, heeft alleen effect als dit handhavingsinstrument bij overtreding van de voorwaarden consequent wordt toegepast. Grenzen stellen aan het gedrag van de minderjarige en deze consequent handhaven, wordt bovendien vanuit de pedagogische invalshoek van de jeugdreclassering beschouwd als een essentieel onderdeel van het hulpverleningstraject. Hier staat tegenover dat plaatsing van een minderjarige in een justitiële jeugdinrichting vanwege de opheffing van de schorsing de ingezette koers van het hulpverleningstraject soms juist kan doorbreken. Dit zijn afwegingen die jeugdreclasseerder en gedragsdeskundige – eventueel in samenspraak met de casusregisseur van de Raad en/ of de officier van justitie – van geval tot geval (zullen moeten) maken.