Vgl. HR 1 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3426, NJ 2016/113, waarin de HR de onderhavige zaak terugwees naar het hof en in zijn overwegingen verwees naar HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156.
HR, 23-01-2018, nr. 16/04841
ECLI:NL:HR:2018:61
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-01-2018
- Zaaknummer
16/04841
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:61, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑01‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2016:3806, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1464, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1464, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑12‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:61, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Poging tot medeplegen van moord. Vervolg op ECLI:NL:HR:2015:3426. Verdachte en medeverdachten hebben op het slachtoffer geschoten en hem en de auto waarin hij zich bevond met benzine overgoten en die in brand gestoken. Falende bewijsklacht voorbedachte raad. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
23 januari 2018
Strafkamer
nr. S 16/04841
AGE/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 21 september 2016, nummer 23/005001-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal J. Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2018.
Conclusie 12‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Poging tot medeplegen van moord. Vervolg op ECLI:NL:HR:2015:3426. Verdachte en medeverdachten hebben op het slachtoffer geschoten en hem en de auto waarin hij zich bevond met benzine overgoten en die in brand gestoken. Falende bewijsklacht voorbedachte raad. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 16/04841 Zitting: 12 december 2017 | Mr. J. Silvis Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is, na terugwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 1 december 2015, bij arrest van 21 september 2016 door het Gerechtshof Amsterdam wegens “1. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie” en “2. Poging tot medeplegen van moord” veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar en 7 maanden met aftrek. Het hof heeft voorts de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat de met betrekking tot feit 2 bewezenverklaarde voorbedachte raad niet in de bewijsmiddelen besloten ligt, althans dat het hof de voorbedachte raad onvoldoende en/of onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
Het hof heeft met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde feit ten aanzien van verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 24 december 2010 te Castricum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten raad [slachtoffer] van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met mededaders:- met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op [slachtoffer], waarbij [slachtoffer] door vier, kogels in het lichaam is geraakt, en- [slachtoffer] en de auto waarin [slachtoffer] zich bevond heeft besprenkeld en overgoten met benzine en vervolgens open vuur in aanraking heeft gebracht met die benzine, ten gevolge waarvan [slachtoffer] en die auto vlam hebben gevat,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van de verdachte, afgelegd afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juli 2016. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb op hem geschoten. De ML stond op een kleine 10 meter afstand van de Audi.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 20110117 1547 2584 van 19 januari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossiermap Z-01, deel 2, doorgenummerde pagina’s 287-295).
Dit proces-verbaal bevat, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van de verbalisant:
Op 17 januari 2011 heb ik uit handen van de groepschef van de Gemeenschappelijke Meldkamer een cd-rom ontvangen. Deze cd-rom bevat de 112-melding van het geweldsincident op 24 december 2010 die bij de meldkamer werd gedaan. De melding is hieronder zoveel mogelijk woordelijk uitgewerkt.
Geluidsopname 20101224-221331-98335-02-00Vrouw: Meldkamer Ambulancedienst, goedenavond met [betrokkene 1].Man (het hof begrijpt hier en verder: [slachtoffer]): Alstublieft, kunt u mij een ambulance sturen? Ik, ik bloed dood, ik ben een paar keer geschoten.(...)Vrouw: U bent geschoten?Man: Ja. ik heb nu bij een restaurant ingebroken en ik bel er nu vandaan en ik voel alles weggaan. Alstublieft, stuur een ambulance.(…)Vrouw: En waar bent u geschoten?Man: Vlakbij hiero en ik was in de fik gestoken.(...)Man: in ieder geval [verdachte] heeft mij geschoten als u dat wilt vertellen als ik dood ben.(...)Vrouw: We gaan eerst de politie naar u sturen meneer.Man: Ambulance alstublieft. Ik ga dood. Ik ben drie keer geschoten. Alstublieft.(…)Man: (...) Ik voel alles prikken.Vrouw: Prikken?Man: In me me mijn zij, in mijn benen, en ik ben verbrand. Alstublieft.Vrouw: Verband? hoe komt u dan verbrand?Man: Ze hebben me in de auto in de fik gestoken en ik vloog deruit. (kreunend)(...)Vrouw: en waar bent u precies verbrand?Man: (jammerend) Overal, ik voel niks mevrouw, dat moet u begrijpen. Ik val nu bijna neer.(...)
3. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2010146998-1 van 25 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (dossiermap Z-01, deel 1, doorgenummerde pagina’s 65-70).
Dit proces-verbaal bevat, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de aangever [slachtoffer]:
Ik was bij mijn moeder toen ik omstreeks 20.30 uur (het hof begrijpt: op 24 december 2010) door [verdachte] werd gebeld. Ik haalde [verdachte] op bij zijn moeder. Eenmaal gestopt bij Sloterdijk stonden er twee jongens. Ze waren met een ML. Opeens kwam die [verdachte]. Die sloeg mij toen met en wapen. Hij zei: “dit is geen grap, haal al die telefoons eruit, telefoons allemaal eruit ”. Hij sloeg mij keihard met het ding op mijn hoofd. Toen moest ik instappen. Een persoon ging in mijn Audi rijden. [verdachte] stapte naast mij in en [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]) ging achter het stuur zitten. Op een gegeven moment stonden we op een wegkant. De Audi stond precies naast de ML. Ik stapte uit, ik stapte in die Audi. Ik zat nu achterin de Audi. We gingen rijden. Op een gegeven moment was de tank op 0. Ze gingen eerst met elkaar praten (het hof begrijpt: te Castricum). Ze stonden alle drie naast de Audi en ik zat op de achterbank. Toen kwam het eerste schot. Toen het tweede schot kwam draaide ik mijn gezicht om. In elk geval was [verdachte] de laatste die schoot. Ik deed net alsof ik dood was. Alle kogels die mij raakten kwamen terecht in mijn rechterheup. [verdachte] en [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]) hebben alle twee op mij geschoten. Ik hoorde [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]) zeggen: “in zijn gezicht ”. Toen kwam [verdachte]. Ik denk dat hij twee keer schoot. Toen kwam die Turk (het hof begrijpt: [betrokkene 3]). Die Turk gooide benzine over mij heen, in de auto, over de auto. Hij maakte een lijn naar achteren. De brand ging zo snel. Ik had gelukkig de deur al geopend zodat de lucht erdoor kon. Ik wilde er nog niet uit gaan want anders zouden ze zien dat ik nog niet dood was. Ik bleef expres een paar seconden in de Audi wachten. Het duurde even totdat ik de lichten niet meer zag. Mijn jas stond in de fik en ik wilde niet dat zij mij zagen. Ik ging uit de auto en rolde door de sneeuw tot het vuur uit was. Ik deed snel mijn jas uit. Die bleef maar branden.
4. Een proces-verbaal van verhoor van aangever met nummer 2010123013:001758 van 30 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (dossiermap Z-01, deel 1, doorgenummerde pagina’s 74-106).
Dit proces-verbaal bevat, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de aangever [slachtoffer]:
Ik moest in de ML stappen. Toen kwam die jerrycan in zicht. In ieder geval hij goot die jerrycan over me heen, die Turkse jongen (het hof begrijpt: [betrokkene 3]).
5. Een proces-verbaal van onderzoek plaats delict met nummer 241210 2300 2024 van 18 maart 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (Dossiermap Z-01, deel 5, doorgenummerde pagina’s 754-760).
Dit proces-verbaal bevat, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van de verbalisant:
Op 24 december 2010, vanaf circa 23.45 uur, heb ik desverzocht een onderzoek ingesteld op en rond een parkeervak langs de Zeeweg te Castricum. Terzake werd mij medegedeeld dat bij de 112- alarmcentrale melding zou zijn gedaan door een persoon die vertelde slachtoffer te zijn van een schietincident en daarbij ook in brand zou zijn gestoken. Hij zou zich ten tijde van de melding hebben bevonden in een strandpaviljoen nabij de plaats waar de brandende personenauto is aangetroffen. De melder werd inderdaad gewond aangetroffen in een nabijgelegen strandpaviljoen.In een parkeerhaven aan de Zeeweg stond een vrijwel geheel uitgebrande personenauto (het hof begrijpt: van het merk Audi). Bij nader onderzoek rond de uitgebrande auto werden ter hoogte van het rechterachterwiel tussen de brandresten drie patroonhulzen aangetroffen. Ter hoogte van het voertuig, direct naast het fietspad, lag een kennelijk verbrand voorwerp. Bij nader onderzoek bleek dit een vrijwel geheel verbrande jas te zijn.Op 25 december 2010 werd bij daglicht een nader onderzoek ingesteld rond de parkeerstrook. Bij nader onderzoek in de brandresten werd een vierde patroonhuls aangetroffen. De vindplaats van deze huls was ook ongeveer ter hoogte van de plaats waar het rechterachterwiel van de uitgebrande auto zich had bevonden.Op 30 december 2010 werd een nader onderzoek ingesteld in het autowrak. Hierbij werden rechts achterin twee kogelmantels aangetroffen.
6. Een proces-verbaal onderzoek slachtoffer met nummer 2010146998-6 van 27 december 2010 met fotobijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] (Dossiermap Z-01, deel 5, doorgenummerde pagina’s 789-792).
Dit proces-verbaal bevat, voor zovér van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van de verbalisant:
Ik bezocht in de nacht van 24 december op 25 december 2010 de aangever [slachtoffer] in Brandwondencentrum te Beverwijk. Bij die gelegenheid werd door mij waargenomen dat het slachtoffer brandwonden in het gezicht, aan de handen en aan het onderlichaam had. Op de torso, ter hoogte van de rechterflank en rechterheup waren vier huidperforaties zichtbaar. Ik heb digitale opnamen gemaakt van het letsel. Ik heb een selectie van twaalf foto ’s opgenomen in een fotomap en deze als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.Op foto nummer 6 is zichtbaar dat [slachtoffer] brandverwondingen heeft aan de achterzijde van zijn bovenbenen.”
6. Het hof heeft ten aanzien van de voorbedachte raad het volgende overwogen en beslist:
“Het hof ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Het hof overweegt eerst in algemene zin dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar aan contra-indicaties kan een zwaarder gewicht worden toegekend. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift hebben plaatsgevonden, dat sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit is ontstaan.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte zich gedurende een langere periode heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit. De aangever heeft verklaard dat hij gedwongen is in een andere auto te stappen en dat de verdachte en de medeverdachten samen in twee auto’s naar een afgelegen plek zijn gereden alwaar zij zijn gestopt. De aangever heeft de verdachte en de medeverdachten voorafgaand aan het eerste schot buiten de auto met elkaar horen praten. De aangever heeft verklaard dat er door meerdere personen, waaronder de verdachte, meerdere schoten zijn gelost. Daarbij is een aantal kogels in zijn heup terechtgekomen. Hij hoorde na het tweede of derde schot één van de verdachten zeggen dat er op zijn gezicht geschoten moest worden. Nadat door de verdachte nogmaals is geschoten, is één van de verdachten naar de andere auto (de Mercedes ML, verder: ML) gelopen die, volgens de verdachte, ongeveer tien meter verderop stond. Uit die auto is door één van de verdachten een jerrycan gepakt waarmee deze is teruggelopen naar de auto waarin de aangever zat. De aangever merkte dat er benzine over hem heen werd gegoten: eerst over hem en toen om hem heen in de auto. Er is vervolgens een spoor benzine getrokken dat werd aangestoken. Kort daarna is de auto in brand gevlogen. Gelet op het voorgaande bepaalt het hof als aanvangsmoment van de voorbedachte raad het eerste schot dat is gelost.
Het hof leidt uit de navolgende feiten en omstandigheden af dat sprake is geweest van voorbedachte raad, wat wijst op een moment van kalm beraad en rustig overleg, van bedaard nadenken voorafgaand aan én tijdens de uitvoering, te weten:- het lossen van een aantal schoten door meerdere personen;- het afleggen van een afstand van een tiental meters naar de ML;- het pakken van een jerrycan uit die ML;- het afleggen van een tiental meters terug naar de auto (Audi) waarin de aangever zich bevond;- het met benzine overgieten van de aangever;- het in de Audi gieten van benzine;- het met benzine overgieten van de Audi;- het trekken van een spoor benzine naar achteren (het hof begrijpt achter de Audi);- het maken van vuur;- het in brand steken van de benzine.
Met voornoemde handelingen is enige tijd gemoeid geweest in welke tijd verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.Het handelen van de verdachte en de medeverdachten was bovendien naar uiterlijke verschijningsvormen zozeer gericht op de dood van de aangever dat het hof daaruit afleidt dat zij zich daaromtrent hebben beraden.
Hoewel het hof er, gelet op de (gewijzigde) verklaring van de verdachte in hoger beroep en de verklaring van de aangever, van uitgaat dat sprake was van een conflict over geld, is niet aannemelijk geworden dat het schieten het directe gevolg was van een plotseling escalerend conflict, zodat van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling geen sprake is. Andere contra-indicaties voor voorbedachte raad zijn gesteld noch gebleken. Het hof acht daarom bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.”
7. Ik stel voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte raad” moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerste tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.1.
8. Het hof heeft bijzondere aandacht gegeven aan de motivering van de bewezenverklaring van de voorbedachte raad. Die motivering is niet onbegrijpelijk en getuigt niet van een verkeerde rechtsopvatting, ook niet doordat het aanvangsmoment van de voorbedachte raad op het moment van het eerste schot wordt bepaald. De overwegingen van het hof versta ik aldus dat de voorbedachte raad op het aanvangsmoment was gerealiseerd in het licht van de bewijsmiddelen. Het feit dat een eerder aanvangsmoment in het licht van de bewijsmiddelen goed denkbaar was geweest maakt dat niet anders. In de verdere toedracht vindt het hof geen contra-indicaties. De overweging van het hof dat de handelingen naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer waren gericht op de dood van het slachtoffer dat daaruit kan worden afgeleid dat de verdachte en zijn medeverdachten zich daaromtrent hebben beraden, staat in de context van het noodzakelijke tijdverloop van de opvolgende niet uniforme handelingen en levert daardoor niet de innerlijke tegenstrijdigheid op waarvan sprake was in HR 4 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:469).
9. De klacht in de toelichting op het middel dat ook het oordeel van het hof dat niet aannemelijk is geworden dat het schieten het directe gevolg was van een plotseling escalerend conflict, zodat van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling geen sprake was, onbegrijpelijk zou zijn, slaagt niet. Uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van de aangever volgt immers dat verdachte en zijn mededaders voorafgaand aan het eerste schot buiten de auto aan het praten waren. Van vaststellingen omtrent een plotselinge escalatie is geen sprake. In dat licht is de overweging van het hof niet onbegrijpelijk.
10. De klacht dat het oordeel van het hof omtrent de voorbedachte raad ontoereikend is gemotiveerd en onbegrijpelijk is, faalt. Het middel kan worden afgedaan met de aan artikel 81 RO ontleende motivering.
11. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
12. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑12‑2017