Hof Amsterdam, 21-09-2016, nr. 23-005001-15
ECLI:NL:GHAMS:2016:3806
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
21-09-2016
- Zaaknummer
23-005001-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:3806, Uitspraak, Hof Amsterdam, 21‑09‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:61, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 21‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Terugverwijzing Hoge Raad. Poging moord. Medeplegen. Gewijzigde verklaring verdachte. Overwegingen met betrekking tot de voorbedachte raad. Gevangenisstraf van 14 jaren en 7 maanden
Partij(en)
parketnummer: 23-005001-15
datum uitspraak: 21 september 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen – na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 1 december 2015 – op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 30 september 2011 in de strafzaak onder parketnummer 15-700891-10 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1980,
thans gedetineerd in PI Haaglanden - HvB Zoetermeer te Zoetermeer.
Procesgang
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het – onder 1 en 2 tenlastegelegde – veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van het voorarrest.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 27 maart 2013 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van het voorarrest.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 1 december 2015 het bestreden arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd doch uitsluitend wat betreft de ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde gegeven beslissingen en de strafoplegging en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan (ECLI:NL:HR:2015:3426).
Het arrest van 27 maart 2013 van het gerechtshof Amsterdam
De Hoge Raad der Nederlanden heeft het arrest van 27 maart 2013 van het gerechtshof Amsterdam in stand gelaten voor zover het betreft de beslissingen met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde. Dit houdt in dat het arrest ten aanzien van de bij de inleidende dagvaarding onder 1 ten laste gelegde feit gegeven beslissingen met betrekking tot het bewijs, de kwalificatie, de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte onherroepelijk vaststaan.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juli 2016 en 7 september 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
2: hij op of omstreeks 24 december 2010 te Castricum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met één of meer mededader(s):
- met één of meer vuurwapen(s) vier, althans één of meer, kogel(s) heeft/hebben afgevuurd op die [slachtoffer] (waarbij die [slachtoffer] door vier, althans één of meer kogel(s) in het lichaam is geraakt), en/of - die [slachtoffer] en/of de auto waarin die [slachtoffer] zich bevond heeft/hebben besprenkeld en/of overgoten met benzine, althans een brandbare (vloei)stof en/of vervolgens (open) vuur in aanraking heeft/hebben gebracht met die benzine, althans die brandbare (vloei)stof, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] en/of die auto vlam heeft/hebben gevat,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert.
Bewijsoverwegingen
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, kort gezegd: poging tot medeplegen van moord op [slachtoffer]. Hij heeft daartoe aangevoerd, kort samengevat, dat de verdachte door samen met de mededaders bewust op de aangever te schieten en vervolgens de auto in brand te steken opzet heeft gehad op de dood van de aangever. Voorts heeft de advocaat-generaal gesteld dat van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling geen sprake is geweest en dat het van meet af aan de bedoeling is geweest de aangever om het leven te brengen. De voor moord vereiste voorbedachte raad kan worden bewezen, aldus de advocaat-generaal. Ieder van de daders heeft een substantiële rol gehad bij de uitvoering, zodat sprake is van een bewuste, volledige en nauwe samenwerking.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde poging tot medeplegen van moord en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een gewijzigde verklaring afgelegd in die zin dat hij zijn eerdere verklaring dat hij de Audi in brand heeft gestoken, intrekt. Onder toenemende druk van de medeverdachte [medeverdachte] heeft de verdachte alle verantwoordelijkheid voor alle strafbare handelingen op zich genomen. Door het verloop van de tijd, de gewijzigde omstandigheden en de nieuwe behandeling in appel, heeft de verdachte ervoor gekozen te onthullen dat zijn destijds afgelegde bekentenis vals is geweest. Gelet op de verklaringen van de aangever en de gewijzigde verklaring van de verdachte, heeft de verdachte ten tijde van de uitvoering van de brandstichting geen voorbereidende of uitvoerende rol gehad en kan ten aanzien van de brandstichting niet worden gesproken van medeplegen. De geweldsuitbarsting en het schieten zijn het gevolg geweest van een gemoedsopwelling, zodat de verdachte van de voorbedachte raad moet worden vrijgesproken.
Betrouwbaarheid verklaring aangever
Het hof ziet met betrekking tot de door de aangever afgelegde verklaringen omtrent de loop van de gebeurtenissen op 24 december 2010, geen reden om aan de betrouwbaarheid daarvan te twijfelen. Het hof weegt daarbij mee dat de aangever nog diezelfde avond en de volgende ochtend na de gebeurtenissen een verklaring heeft afgelegd over de omstandigheden rond de schietpartij, de brand en de rollen van de verschillende betrokken personen. De door de aangever afgelegde verklaringen vinden in het bijzonder steun in de door de verdachte gewijzigde verklaring in hoger beroep, in de door de politie geconstateerde feitelijkheden, zoals de door de politie aangetroffen situatie ter plaatse, en de geconstateerde verwondingen van de aangever. Het hof zal de verklaring van de aangever dan ook voor het bewijs bezigen.
Voorbedachte raad
Het hof ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Het hof overweegt eerst in algemene zin dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar aan contra-indicaties kan een zwaarder gewicht worden toegekend. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift hebben plaatsgevonden, dat sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit is ontstaan.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte zich gedurende een langere periode heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit. De aangever heeft verklaard dat hij gedwongen is in een andere auto te stappen en dat de verdachte en de medeverdachten samen in twee auto’s naar een afgelegen plek zijn gereden alwaar zij zijn gestopt. De aangever heeft de verdachte en de medeverdachten voorafgaand aan het eerste schot buiten de auto met elkaar horen praten. De aangever heeft verklaard dat er door meerdere personen, waaronder de verdachte, meerdere schoten zijn gelost. Daarbij is een aantal kogels in zijn heup terechtgekomen. Hij hoorde na het tweede of derde schot één van de verdachten zeggen dat er op zijn gezicht geschoten moest worden. Nadat door de verdachte nogmaals is geschoten, is één van de verdachten naar de andere auto (de Mercedes ML, verder: ML) gelopen die, volgens de verdachte, ongeveer tien meter verderop stond. Uit die auto is door één van de verdachten een jerrycan gepakt waarmee deze is teruggelopen naar de auto waarin de aangever zat. De aangever merkte dat er benzine over hem heen werd gegoten: eerst over hem en toen om hem heen in de auto. Er is vervolgens een spoor benzine getrokken dat werd aangestoken. Kort daarna is de auto in brand gevlogen. Gelet op het voorgaande bepaalt het hof als aanvangsmoment van de voorbedachte raad het eerste schot dat is gelost.
Het hof leidt uit de navolgende feiten en omstandigheden af dat sprake is geweest van voorbedachte raad, wat wijst op een moment van kalm beraad en rustig overleg, van bedaard nadenken voorafgaand aan én tijdens de uitvoering, te weten:
het lossen van een aantal schoten door meerdere personen;
het afleggen van een afstand van een tiental meters naar de ML;
het pakken van een jerrycan uit die ML;
het afleggen van een tiental meters terug naar de auto (Audi) waarin de aangever zich bevond;
het met benzine overgieten van de aangever;
het in de Audi gieten van benzine;
het met benzine overgieten van de Audi;
het trekken van een spoor benzine naar achteren (het hof begrijpt achter de Audi);
het maken van vuur;
het in brand steken van de benzine.
Met voornoemde handelingen is enige tijd gemoeid geweest in welke tijd verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het handelen van de verdachte en de medeverdachten was bovendien naar uiterlijke verschijningsvormen zozeer gericht op de dood van de aangever dat het hof daaruit afleidt dat zij zich daaromtrent hebben beraden.
Hoewel het hof er, gelet op de (gewijzigde) verklaring van de verdachte in hoger beroep en de verklaring van de aangever, van uitgaat dat sprake was van een conflict over geld, is niet aannemelijk geworden dat het schieten het directe gevolg was van een plotseling escalerend conflict, zodat van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling geen sprake is. Andere contra-indicaties voor voorbedachte raad zijn gesteld noch gebleken. Het hof acht daarom bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan onder meer worden afgeleid uit de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de uitvoering van het delict en de rol van de verdachte.
Vast is komen te staan dat de verdachte en de medeverdachten op 24 december 2010 met de aangever naar een afgelegen plek nabij het strand in Castricum zijn gereden. Ter plaatse heeft de aangever de verdachten met elkaar horen praten. Direct daarop volgend hebben de verdachte en een medeverdachte meerdere schoten op de aangever afgevuurd, waarna de andere medeverdachte de aangever met benzine heeft overgoten en de auto met daarin de aangever in brand heeft gestoken. Vervolgens zijn de verdachte en de medeverdachten in een auto vertrokken. Het hof oordeelt dat sprake is geweest van een verwevenheid van opeenvolgende geweldshandelingen van de verdachte en diens medeverdachten tegen de aangever, met het gemeenschappelijke doel hem van het leven te beroven. De verdachten hebben door aldus te handelen intensief samengewerkt waarbij hun rollen onderling inwisselbaar zijn geweest. De verdachten hebben zich op geen enkel moment van elkaars handelingen gedistantieerd, hetgeen ook blijkt uit de omstandigheid dat zij gedrieën zijn weggereden, de aangever in de brandende auto achterlatend. Aldus is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en derhalve van medeplegen door de verdachte en zijn medeverdachten.
De tot vrijspraak strekkende verweren worden gelet op het vorenstaande verworpen. Het hof acht de ten laste gelegde poging tot medeplegen van moord op de aangever wettig en overtuigend bewezen op de wijze als na te melden.
Voorwaardelijk verzoek Ten aanzien van het voorwaardelijk verzoek tot het doen van een sporenonderzoek aan de door de verdachte overgelegde brief dat de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep heeft gedaan overweegt het hof dat dit verzoek dient te worden getoetst aan het zogenaamde noodzaakcriterium. Het hof is van oordeel dat nu het hof niet uitgaat van de eerder door de verdachte afgelegde verklaring dat hij alleen zou hebben gehandeld, de noodzaak tot het doen van nader sporenonderzoek teneinde dit te staven, niet is gebleken. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 december 2010 te Castricum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten raad
[slachtoffer] van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met mededaders:
- met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op die [slachtoffer], waarbij die [slachtoffer] door vier, kogels in het lichaam is geraakt, en
- die [slachtoffer] en de auto waarin die [slachtoffer] zich bevond heeft besprenkeld en overgoten met benzine en vervolgens open vuur in aanraking heeft gebracht met die benzine, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] en die auto vlam hebben gevat,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals hieronder vermeld
Bewijsmiddelen
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juli 2016.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb op hem geschoten. De ML stond op een kleine 10 meter afstand van de Audi.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 20110117 1547 2584 van 19 januari 2011, in
de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossiermap Z-01, deel 2, doorgenummerde pagina’s 287-295).
Dit proces-verbaal bevat, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van de verbalisant:
Op 17 januari 2011 heb ik uit handen van de groepschef van de Gemeenschappelijke Meldkamer
een cd-rom ontvangen. Deze cd-rom bevat de 112-melding van het geweldsincident op 24 december 2010 die bij de meldkamer werd gedaan. De melding is hieronder zoveel mogelijk woordelijk
uitgewerkt.
Geluidsopname 20101224-221331-98335-02-00
Vrouw: Meldkamer Ambulancedienst, goedenavond met [naam 1].
Man (het hof begrijpt hier en verder: [slachtoffer]): Alstublieft, kunt u mij een ambulance
sturen? Ik, ik bloed dood, ik ben een paar keer geschoten.
(...)
Vrouw: U bent geschoten?
Man: Ja. ik heb nu bij een restaurant ingebroken en ik bel er nu vandaan en ik voel alles weggaan.
Alstublieft, stuur een ambulance.
(...)
Vrouw: En waar bent u geschoten?
Man: Vlakbij hiero en ik was in de fik gestoken.
(...)
Man: in ieder geval [verdachte] heeft mij geschoten als u dat wilt vertellen als ik dood ben.
(...)
Vrouw: We gaan eerst de politie naar u sturen meneer.
Man: Ambulance alstublieft. Ik ga dood. Ik ben drie keer geschoten. Alstublieft.
(...)
Man: (...) Ik voel alles prikken.
Vrouw: Prikken?
Man: In me me mijn zij, in mijn benen, en ik ben verbrand. Alstublieft.
Vrouw: Verband? hoe komt u dan verbrand?
Man: Ze hebben me in de auto in de fik gestoken en ik vloog deruit. (kreunend)
(...)
Vrouw: en waar bent u precies verbrand?
Man: (jammerend) Overal, ik voel niks mevrouw, dat moet u begrijpen. Ik val nu bijna neer.
(...)
3. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2010146998-1 van 25 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (dossiermap Z-01, deel 1, doorgenummerde pagina’s 65-70).
Dit proces-verbaal bevat, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de aangever [slachtoffer]:
Ik was bij mijn moeder toen ik omstreeks 20.30 uur (het hof begrijpt: op 24 december 2010) door [verdachte] werd gebeld. Ik haalde [verdachte] op bij zijn moeder. Eenmaal gestopt bij Sloterdijk stonden er twee jongens. Ze waren met een ML. Opeens kwam die [verdachte]. Die sloeg mij toen met en wapen. Hij zei: “dit is geen grap, haal al die telefoons eruit, telefoons allemaal eruit”. Hij sloeg mij keihard met het ding op mijn hoofd. Toen moest ik instappen. Een persoon ging in mijn Audi rijden. [verdachte] stapte naast mij in en [medeverdachte] (het hof begrijpt: [medeverdachte]) ging achter het stuur zitten. Op een gegeven moment stonden we op een wegkant. De Audi stond precies naast de ML. Ik stapte uit, ik stapte in die Audi. Ik zat nu achterin de Audi. We gingen rijden. Op een gegeven moment was de tank op 0. Ze gingen eerst met elkaar praten (het hof begrijpt: te Castricum). Ze stonden alle drie naast de Audi en ik zat op de achterbank. Toen kwam het eerste schot. Toen het tweede schot kwam draaide ik mijn gezicht om. In elk geval was [verdachte] de laatste die schoot. Ik deed net alsof ik dood was. Alle kogels die mij raakten kwamen terecht in mijn rechterheup. [verdachte] en [medeverdachte] (het hof begrijpt: [medeverdachte]) hebben alle twee op mij geschoten. Ik hoorde [medeverdachte] (het hof begrijpt: [medeverdachte]) zeggen: “in zijn gezicht”. Toen kwam [verdachte]. Ik denk dat hij twee keer schoot. Toen kwam die Turk (het hof begrijpt: [betrokkene]). Die Turk gooide benzine over mij heen, in de auto, over de auto. Hij maakte een lijn naar achteren. De brand ging zo snel. Ik had gelukkig de deur al geopend zodat de lucht erdoor kon. Ik wilde er nog niet uit gaan want anders zouden ze zien dat ik nog niet dood was. Ik bleef expres een paar seconden in de Audi wachten. Het duurde even totdat ik de lichten niet meer zag. Mijn jas stond in de fik en ik wilde niet dat zij mij zagen. Ik ging uit de auto en rolde door de sneeuw tot het vuur uit was. Ik deed snel mijn jas uit. Die bleef maar branden.
4. Een proces-verbaal van verhoor van aangever met nummer 2010123013:001758 van 30 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en
[verbalisant 5] (dossiermap Z-01, deel 1, doorgenummerde pagina’s 74-106).
Dit proces-verbaal bevat, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de aangever [slachtoffer]:
Ik moest in de ML stappen. Toen kwam die jerrycan in zicht. In ieder geval hij goot die jerrycan over me heen, die Turkse jongen (het hof begrijpt: [betrokkene]).
5. Een proces-verbaal van onderzoek plaats delict met nummer 241210 2300 2024 van 18 maart 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (Dossiermap Z-01, deel 5, doorgenummerde pagina’s 754-760).
Dit proces-verbaal bevat, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van de verbalisant:
Op 24 december 2010, vanaf circa 23.45 uur, heb ik desverzocht een onderzoek ingesteld op en rond een parkeervak langs de Zeeweg te Castricum. Terzake werd mij medegedeeld dat bij de 112- alarmcentrale melding zou zijn gedaan door een persoon die vertelde slachtoffer te zijn van een schietincident en daarbij ook in brand zou zijn gestoken. Hij zou zich ten tijde van de melding hebben bevonden in een strandpaviljoen nabij de plaats waar de brandende personenauto is aangetroffen. De melder werd inderdaad gewond aangetroffen in een nabijgelegen strandpaviljoen.
In een parkeerhaven aan de Zeeweg stond een vrijwel geheel uitgebrande personenauto (het hof
begrijpt: van het merk Audi). Bij nader onderzoek rond de uitgebrande auto werden ter hoogte van het rechterachterwiel tussen de brandresten drie patroonhulzen aangetroffen. Ter hoogte van het voertuig, direct naast het fietspad, lag een kennelijk verbrand voorwerp. Bij nader onderzoek bleek dit een vrijwel geheel verbrande jas te zijn.
Op 25 december 2010 werd bij daglicht een nader onderzoek ingesteld rond de parkeerstrook. Bij nader onderzoek in de brandresten werd een vierde patroonhuls aangetroffen. De vindplaats van deze huls was ook ongeveer ter hoogte van de plaats waar het rechterachterwiel van de uitgebrande auto zich had bevonden.
Op 30 december 2010 werd een nader onderzoek ingesteld in het autowrak. Hierbij werden rechts achterin twee kogelmantels aangetroffen.
6. Een proces-verbaal onderzoek slachtoffer met nummer 2010146998-6 van 27 december 2010 met fotobijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] (Dossiermap Z-01, deel 5, doorgenummerde pagina’s 789-792).
Dit proces-verbaal bevat, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van de verbalisant:
Ik bezocht in de nacht van 24 december op 25 december 2010 de aangever [slachtoffer] in Brandwondencentrum te Beverwijk. Bij die gelegenheid werd door mij waargenomen dat het
slachtoffer brandwonden in het gezicht, aan de handen en aan het onderlichaam had. Op de torso, ter hoogte van de rechterflank en rechterheup waren vier huidperforaties zichtbaar. Ik heb
digitale opnamen gemaakt van het letsel. Ik heb een selectie van twaalf foto’s opgenomen in een
fotomap en deze als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
Op foto nummer 6 is zichtbaar dat [slachtoffer] brandverwondingen heeft aan de achterzijde van
zijn bovenbenen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot medeplegen van moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van het voorarrest.
Tegen voormeld vonnis heeft de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren en 7 maanden, met aftrek van het voorarrest. De advocaat-generaal heeft daarbij aangegeven in zijn eis rekening te hebben gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit, te weten het medeplegen van een poging tot moord op [slachtoffer]. De verdachte heeft samen met een mededader kogels op het lichaam van de aangever afgevuurd, waarvan er vier in het heupgebied van de aangever zijn terechtgekomen.
Een van de mededaders heeft vervolgens de auto waarin het door kogels getroffen slachtoffer was gezeten in brand gestoken, waarop de verdachte en zijn medeverdachten er met de andere auto vandoor zijn gegaan, daarmee de aangever in een hulpeloze en levensbedreigende toestand achterlatend op een zeer afgelegen locatie. Naar algemene ervaringsregels moet deze ervaring voor de aangever alsbuitengewoon beangstigend worden beschouwd.
Dat de aangever zich uit de brandende auto heeft weten te bevrijden, de vlammen in de sneeuw heeft
kunnen doven en op tijd hulpdiensten heeft kunnen inschakelen waardoor hij de gebeurtenissen
heeft overleefd, is louter aan toeval te danken, en geenszins aan het handelen van de verdachte en zijn mededaders.
De verdachte heeft met zijn handelen zich schuldig gemaakt aan een poging tot het plegen van een zeer
ernstig misdrijf, waarbij de aangever ernstig is aangetast in diens fysieke integriteit. Door zijn handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een volkomen gebrek aan respect voor het leven van een
ander. Hetgeen de aangever is overkomen kan naar zijn aard en uiterlijke verschijningsvorm niet anders gekwalificeerd worden dan als zeer meedogenloos en mede daardoor buitengewoon gruwelijk en
ingrijpend.
Door het voren omschreven gedrag van de verdachte is het leven van de aangever ingrijpend gewijzigd. De gevolgen van verdachtes handelen zijn groot geweest. Het enkele feit dat sterke aanwijzingen bestaan voor een onderliggend conflict in het criminele circuit maakt niet dat die gevolgen voor de aangever minder zwaar wegen. Voorts moet worden aangenomen dat de verdachte door dat buitengewoon gruwelijke karakter van zijn handelen in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid heeft versterkt.
Het hof heeft ten nadele van de verdachte meegewogen dat de verdachte luttele dagen na de
gebeurtenissen van 24 december 2010 andermaal een vuurwapen met scherpe patronen voorhanden heeft
gehad. In dat voorhanden hebben vindt het hof een doorslaggevende aanwijzing voor de kennelijke
afwezigheid van het bestaan van enige drempel aan de zijde van de verdachte voor het bezit van
vuurwapens en munitie.
Voorts heeft het hof in strafverzwarende zin meegewogen dat de verdachte blijkens een hem betreffend
uittreksel justitiële documentatie van 30 augustus 2016 in 2006 door dit gerechtshof voor poging tot
moord, meermalen gepleegd, en voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie is
veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf. Ook volgt uit dat uittreksel dat de verdachte in het
verleden vaker veroordeeld is tot gevangenisstraffen in verband met overtreding van de Wet Wapens en
Munitie. Kennelijk hebben die eerdere veroordelingen de verdachte er niet van weerhouden opnieuw
ernstige feiten te plegen.
Het hof heeft voorts ten nadele van de verdachte meegewogen dat hij de onderhavige misdrijven
gepleegd heeft gedurende de periode dat hij zich in het kader van de tenuitvoerlegging van die eerder
genoemde langdurige gevangenisstraf in een penitentiair programma bevond en een zogenaamde
enkelband droeg. Ook dit gegeven geeft voeding aan de gedachte dat die eerder opgelegde straf op de
verdachte – in elk geval voor zover het gaat om de veronderstelde speciaal preventieve component
daarvan – geen enkele indruk heeft gemaakt.
Gelet op de aard en ernst van de bewezen geachte feiten en hetgeen hiervoor is overwogen ligt de
oplegging van een zeer langdurige gevangenisstraf in de rede.
Het hof constateert met de advocaat-generaal dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het hof acht in beginsel passend een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof zal, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, de gevangenisstraf matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren en 7 maanden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces niet tijdig gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep gevoegd voor het bedrag van €12.500,00.
Artikel 421, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de benadeelde partij die zich niet overeenkomstig artikel 51b, eerste of tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in het strafproces heeft gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, daartoe in hoger beroep onbevoegd is. Reeds gelet op die bepaling zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Vordering tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof op basis van de aan de vordering benadeelde partij te ontlenen gegevens de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte zal opleggen voor een bedrag van
€ 5.000,00 ter zake van immateriële schade.
Het hof overweeg dat deze maatregel herstel van de rechtmatige toestand beoogt en dat aan doel en strekking ervan de gedachte ten grondslag ligt dat de Staat de aangever de inning van het aan hem verschuldigde uit handen neemt. Het hof ziet daar, gelet op de ernst van het feit en de gevolgen ervan voor de aangever, aanleiding toe.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 en 2 tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren en 7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de aangever, genaamd
[slachtoffer], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van de aangever niet opheft.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. M.L. Leenaers, in tegenwoordigheid van
mr. M. Venderbosch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
21 september 2016.
Mrs. De Werd en Leenaers zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[........]
.