RvdW 2021/1171:Mishandeling, begaan tegen echtgenoot, art. 300 en 304 Sr. Post-Keskin. 1. Afwijzing van ttz. in h.b. gedaan getuigenverzoek (aangever) omdat noodzaak niet is gebleken toereikend gemotiveerd? 2. Gebruik van getuigenverklaringen voor het bewijs. Schending ondervragingsrecht? Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 20 april 2021, NJ 2021/173, m.nt. Reijntjes (post-Keskin). ’s Hofs oordeel dat verzoek met toepassing van noodzakelijkheidscriterium wordt afgewezen omdat verzoek door verdediging onvoldoende is onderbouwd, is niet z.m. begrijpelijk. Aan verzoek is immers ten grondslag gelegd dat verdachte betwist dat zij aangever heeft mishandeld en dat zij de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever wil toetsen, onder meer omdat hij wisselende verklaringen heeft afgelegd. Ad 2. Verklaring van aangever is door hof voor bewijs gebruikt. Verdachte is niet in gelegenheid gesteld om ondervragingsrecht t.a.v. deze getuige uit te oefenen. Daarmee doet zich hier geval voor waarin belang bij oproepen en horen van de getuige moet worden voorondersteld, terwijl de door hof bij afwijzing van verzoek in aanmerking genomen gronden en ook wat is aangevoerd ter onderbouwing van verzoek, niet met zich brengen dat dit belang in deze zaak ontbreekt. Ook ’s hofs kennelijke oordeel dat art. 6 EVRM niet in de weg staat aan gebruik van afgelegde verklaringen voor bewijs, is niet z.m. begrijpelijk. Hof heeft er namelijk niet blijk van gegeven te hebben nagegaan of procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op eerlijk proces. Volgt vernietiging en terugwijzing.