Einde inhoudsopgave
RvdW 2021/1162
Gewoonte maken van het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener.
HR 23-11-2021, ECLI:NL:HR:2021:1701
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23 november 2021
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien, M.J. Borgers, T. Kooijmans
- Zaaknummer
20/01725
- Conclusie
A-G mr. E.J. Hofstee
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:1701, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑11‑2021
ECLI:NL:PHR:2021:922, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑10‑2021
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑02‑2021
- Wetingang
Essentie
Hof kon oordelen dat verdachte een ‘gewoonte’ heeft gemaakt van het ‘uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener’.
Samenvatting
Voor het bewijs van het ‘uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener’, zoals bedoeld in art. 2:3a lid 1 Wet op het financieel toezicht, is vereist dat de betreffende betaaldiensten niet slechts incidenteel worden verleend (vgl. HR 1 december 2020, NJ 2021/48, m.nt. Vellinga).
Het maken van een ‘gewoonte’ fungeert soms als wettelijke strafverzwaringsgrond, in de vorm van een extra bestanddeel of als bijzondere strafbepaling. Of een meervoud aan gedragingen kan worden gekwalificeerd als het maken ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.