Einde inhoudsopgave
RvdW 2020/124
Voorhanden hebben van voorwerpen waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij zijn bestemd voor grootschalige of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt, art. 11a Opiumwet. De opvatting dat voor een bewezenverklaring van overtreding van art. 11a Opiumwet is vereist dat in art. 11 lid 3 en 11 lid 5 Opiumwet strafbaar gestelde feiten al kunnen worden gepleegd met louter combinatie van voorwerpen die verdachte voorhanden heeft, is te beperkt en dus onjuist.
HR 17-12-2019, ECLI:NL:HR:2019:1991
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17 december 2019
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.E.M. Röttgering
- Zaaknummer
18/03610
- Conclusie
A-G mr. B.F. Keulen
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Opiumwet
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:1991, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑12‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:1143, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑11‑2019
Essentie
Voorhanden hebben van voorwerpen waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij zijn bestemd voor grootschalige of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt, art. 11a Opiumwet. De opvatting dat voor een bewezenverklaring van overtreding van art. 11a Opiumwet is vereist dat in art. 11 lid 3 en 11 lid 5 Opiumwet strafbaar gestelde feiten al kunnen worden gepleegd met louter combinatie van voorwerpen die verdachte voorhanden heeft, is te beperkt en dus onjuist.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/03610
Datum 17 december 2019 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.