Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/10.5.1
10.5.1 Fact-finding missions: in de jaren’90 en anno 2016
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie over de fact-finding missions door de ECieRM (tot aan de inwerkingtreding van Protocol 11 in 1998) o.m.: Frowein 1992, p. 193-200; Drzemczewski 2000, p. 121 e.v.
Leach e.a. 2010, p. 42. Zie Leach e.a. 2009, p. 26 waarin te lezen is dat het voormalige Hof (dus tot 1998) slechts in een zaak zelf getuigen heeft gehoord.
EHRM 18 januari 1978, zaaknr. 5310/71 (Ierland t. Verenigd Koninkrijk).
Leach 2011, p. 58.
Leach 2011, p. 58-59.
Leach 2011, p. 59.
Zie voor een bespreking van een aantal EHRM zaken waarin het Hof getuigen heeft gehoord, of het betreffende land heeft bezocht: Leach 2011, p. 59-60.
Leach 2011, p. 59 en de verwijzing naar: EHRM 10 september 1999, zaaknr. 23594/94, par. 384 (Mehmet Emin Akdeniz e.a. t. Turkije).
Leach 2011, p. 59 en p. 61 onder verwijzing naar onder meer: EHRM 24 april 2003, zaaknr. 24351/94 (Aktas t. Turkije).
Leach e.a. 2009, p. 37-45; Leach e.a. 2010, p. 49 e.v.
Leach e.a. (Leach e.a. 2010, p. 48) hebben dit als volgt verwoord: ‘(…) the inability or unwillingness of domestic authorities to fully establish the relevant facts of the case is the only given precondition for a fact-finding mission by the Court’.
Leach e.a. 2009, p. 38.
Leach e.a. 2009, p. 38.
Leach e.a. 2009, p. 38 en Leach e.a. 2010, p. 49.
Garlicki 2007, p. 177-192; Paraskeva 2008, p. 414-448. Zie ook: Buyse 2009.
EHRM 25 april 2006, zaaknr. 19807/92, par. 71-73 (Erdogan e.a. t. Turkije). Vgl. ook: Harris e.a. 2014, p. 143.
Helder uiteengezet in: Harris e.a. 2014, p. 143.
Leach e.a. 2009, p. 39.
Leach e.a. 2009, p. 38-39.
Leach e.a. 2010, p. 50.
Leach e.a. 2010, p. 49.
Aldus Leach e.a. 2010, p. 49.
Leach e.a. 2009, p. 41; Leach 2011, p. 60.
Leach e.a. 2010, p. 50.
Leach e.a. 2009, p. 42.
Leach e.a. 2009, p. 42-43.
Leach e.a. 2010, p. 51.
Leach e.a. 2010, p. 51.
Leach e.a. 2010, p. 52; Leach e.a. 2009, p. 43.
Leach e.a. 2010, p. 52.
Leach e.a. 2010, p. 52 er is wel discussie over of dit past bij de rol van het Hof om recht te doen in het individuele geval. Het informeren tijdens het bezoek aan de landen sluit meer aan bij een functie van een ‘constitutional court’, zo merken Leach e.a. op (Leach 2010, p. 52).
Leach e.a. 2009, p. 44 en de verwijzing naar onder meer: EHRM 4 augustus 2001, zaaknr. 28883/95, par. 117 (McKerr t. Verenigd Koninkrijk). Recenter: EHRM 14 april 2015, EHRC 2015, 150, m.nt. J.H. Gerards, par. 182 (Grote Kamer) (Mustafa Tunç en Fecire Tunç t. Turkije). Zie ook de meer algemene paragraaf over de feitenvaststelling, nu dit voor het Hof reden kan zijn om terughoudend te zijn om het eigen (schriftelijke) onderzoek in de plaats te stellen van dat van de nationale autoriteiten.
Leach e.a. 2009, p. 27. Kanttekening is hier op zijn plaats nu het Hof in de periode na 1998 ook in 46 zaken uitspraak heeft gedaan op basis van de vastgestelde feiten door het onderzoek van de voormalige ECieRM (Leach e.a. 2009, p. 27). Vgl. ook: Harris e.a. 2014, p. 144.
Leach e.a. 2009, p. 32. Harris e.a. 2014 spreken van 95 fact-finding missions (p.144).
De zaaklast neemt echter wel af, als gevolg van de door het Hof getroffen hervormingsmaatregelen. Toch ziet dit met name op de simpele klachten die zijn afgedaan door het Hof: de niet-simpele klachten wachten nog op behandeling, aldus Wattel 2016. Zie ook: Myjer 2016.
Leach e.a. 2010, p. 51.
Leach e.a. 2010, p. 49. Vgl. ook Smith 2009.
EHRM 24 juli 2014, EHRC 2014, 239, m.nt. H. van der Wilt, JV 2014, 341 (Al Nashiri t. Polen); EHRM 24 juli 2014, zaaknr. 75111/13 (Husayn Abu Zabaydah t. Polen).
De Grote Kamer van het Hof zag daarentegen af van een fact-finding in een eerdere ‘extraordinary rendition’ zaak omdat klager zijn claim voldoende had gesubstantieerd en het Hof het ‘beyond reasonable doubt’ oordeeld; Harris e.a. 2014, p. 145. EHRM 13 december 2012, EHRC 2013, 92, m.nt. H. van der Wilt, JV 2013, 111, m.nt. J.M. Reijntjes, NJ 2013, 167, m.nt. M. den Heijer, par. 154-167 (El-Masri t. Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië).
Aldus Veegens 2014, p. 380.
Wel heeft de Grote Kamer van het Hof halverwege 2015 expliciet afgezien van het organiseren van een fact-finding mission of het horen van getuigen in de zaak: EHRM 26 juni 2015, zaaknr. 13216/05, par. 11 (Chiragov e.a. t. Armenië) (gedwongen verlaten huis a.g.v. Armeens-Azerbeidzjaanse conflict; o.m. beroep op artikel 8 EVRM en artikel 1 EP EVRM).
In de jaren’90 van de vorige eeuw zijn door de ECieRM1 en later door het Hof relatief veel fact-finding missions gehouden. Volgens Leach e.a. kunnen de jaren’90 wat dat betreft worden gezien als een gouden eeuw.2 Omvangrijk was ook de fact-finding hearing in de interstatelijke zaak tussen Ierland tegen het Verenigd Koninkrijk eind jaren ‘70.3 De ECieRM heeft in deze zaak 119 getuigen gehoord over de arrestatie en opsluiting van leden van de IRA door de Britse veiligheidsdiensten.4
Een groot deel van deze fact-finding missions in de jaren’90 vond plaats in zaken tegen Turkije. Het Hof heeft in deze zaken getuigen gehoord in Straatsburg en Turkije.5 Het ging hier veelal om grove schendingen, waarbij onder meer gedacht kan worden aan verwoesting van dorpen, executies en martelingen. De Turkse autoriteiten hadden doorgaans nagelaten om een effectief onderzoek in te stellen naar de feiten en dus waren de feiten in de nationale procedure niet vast komen te staan.6 Niet alleen tegen Turkije maar ook in zaken tegen andere Verdragsstaten heeft het Hof getuigen gehoord of is het afgereisd naar het betreffende land.7
Het Hof heeft overigens wel erkend dat het vaststellen van de feiten door middel van deze fact-finding mission ook beperkingen kent.8 Zo beschikt het Hof als gezegd niet over een dwangmiddel om getuigen te verplichten om zich te laten ondervragen, noch kan het Hof de autoriteiten van de betreffende Staat verplichten om bepaalde documenten te overleggen.9
Wat zijn de redenen voor het Hof om over te gaan tot een fact-finding mission? Leach e.a. maken hierbij een onderscheid tussen ‘case – related factors’ en ‘non – related – case factors’.10 Vooropgesteld moet worden dat voorwaarde voor een fact-finding mission is dat de nationale autoriteiten niet meewerken aan het vaststellen van de feiten, door bijvoorbeeld (cruciale) documenten niet ter beschikking te stellen.11
Zaaksgerelateerde factoren
In de eerste plaats kan bij de zaaksgerelateerde factoren gedacht worden aan de ernst en aard van de zaak.12Fact-finding missions vinden met name plaats in zaken waarin artikel 2 en/of 3 EVRM mogelijk zijn/is geschonden. Het gaat dan om verdwijnings- en moordzaken, en zaken waarin mogelijk sprake is van ill-treatment.13 Toch staat dit er niet aan in de weg dat het organiseren van een fact-finding mission vereist is en bovendien legitiem in zaken waarin censuur de praktijk lijkt te zijn (strijd artikel 10 EVRM). Dat is ook het geval wanneer niet wordt voldaan aan de eisen van een eerlijk proces onder artikel 6 EVRM.14 Ook structurele problemen, die de schending van Conventiebepalingen tot gevolg hebben, kunnen pleiten voor een fact-finding mission. Bovendien kan een fact-finding juist uitkomst bieden in de pilot procedures voor het Hof.15 Een uitspraak in een pilot case geldt immers voor meerdere (vergelijkbare) klachten. De winst van de fact-finding mission wordt dan duidelijk zichtbaar: structurele problemen in de mensenrechtensfeer waar veel mensen mee geconfronteerd worden kunnen op deze manier worden verminderd/opgelost.
Als tweede factor zaaksgerelateerde factor kan gewezen worden op tekortkomingen in de nationale procedure bij het vaststellen van de feiten. Een voorbeeld hiervan zien we in een Turkse zaak16 over de strafrechtelijke vervolging van politieagenten als gevolg van het doden van vijf verdachten in vier afzonderlijke arrestaties. In deze zaak oordeelde het Hof dat de feitenvaststelling op nationaal niveau ernstige gebreken vertoonde. Zo was geen effectief onderzoek naar de planning van de arrestatie gedaan, ontbraken foto’s van de plaats waar de incidenten zich hebben afgespeeld. Verder ontbrak ander forensisch materiaal en ook waren er geen verklaringen van andere politieagenten die betrokken waren bij de arrestatie. Het EHRM concludeerde zowel tot een schending van de materiële als de procedurele verplichting onder artikel 2 EVRM.17 Leach e.a. noemen onder verwijzing naar de door hen gehouden interviews onder meer dat de feiten niet op een adequate manier zijn vastgesteld, dat een poging om de feiten te achterhalen ontbreekt of dat de benadering van de nationale rechters ten aanzien van de klacht ontoereikend is.18 Als de feitenvaststelling dus op nationaal niveau tekort schiet, en dus niet duidelijk is voor het Hof wat er is gebeurd, kan dit reden zijn om een fact-finding mission te starten.19
De kans op succes van de fact-finding mission is een derde factor die een rol kan spelen bij het wel of niet overgaan tot een fact-finding mission. Het niet meewerken van de Staat kan de kans op succes verkleinen, en derhalve reden zijn voor het Hof om af te zien van een fact-finding mission.20 Tegelijkertijd kan het niet meewerken de noodzaak van het organiseren van een fact-finding mission juist doen toenemen. Het niet meewerken kan immers een indicatie zijn dat de Staat bepaalde misstanden probeert te verhullen.
Interessant is ook de volgende passage waarin wordt gewezen op het verschil tussen een procedurele en materiële Verdragsschending.
‘A procedural violation can frequently be determined from the case papers, however the prospects of being able to make a finding of a substantive violation of the Convention is an important factor in the Court’s decision-making process’.21
Onder artikel 2 EVRM kan het Hof dus louter op basis van de schriftelijke stukken een procedurele schending aannemen vanwege het niet voldoen aan de plicht tot het houden van een effectief officieel onderzoek. Om ook inhoudelijk te kunnen vaststellen of de Staat verantwoordelijk is voor het overlijden van de persoon in kwestie (een substantive schending van artikel 2 EVRM dus) is mogelijk een fact-finding mission nodig.22
De vierde zaaksgerelateerde factor tot slot ziet op het verloop van tijd na de gebeurtenis.23 Indien een fact-finding mission tien jaar na de gebeurtenis plaatsvindt, is het lastiger om deze te organiseren en bovendien minder geloofwaardig en levert het waarschijnlijk minder op.24 Toch laat dit onverlet dat enkel het verloop van tijd geen reden mag zijn voor het Hof om af te zien van een dergelijke missie naar het betreffende land.25
Niet zaaksgerelateerde factoren
Bij de niet zaaksgerelateerde factoren die van invloed zijn op de beslissing van het Hof om over te gaan tot een fact-finding mission kan in de eerste plaats gewezen worden op de tijd en het geld dat gemoeid is met de organisatie van een dergelijke missie.26 Het aannemen van een procedurele schending op basis van de schriftelijke stukken kan juist tijd en geld opleveren. Dit is reden voor het Hof om minder fact-findings te organiseren.27 Daarnaast heeft de zaaklast waar het Hof mee kampt en dus de lange doorlooptijd van de klacht er aan bijgedragen dat het Hof minder vaak een feitenvaststellingsmissie onderneemt.28
Een tweede factor die niet direct verband houdt met de specifieke zaak waar het om gaat, kan gelegen zijn in een wat negatieve houding ten opzichte van de fact-finding missions.29 Zo zou de cultuur binnen het Hof niet heel fact-finding vriendelijk zijn, en zou er een voorkeur voor schriftelijk bewijs tegenover de doorgaans moeilijk te verifiëren verklaringen van getuigen bestaan.30
In de derde plaats kan in meer algemene zin worden gewezen op de ‘pedagogische’ factor als factor die van invloed is op de start van de fact-finding mission. Bijkomend doel is dan om de autoriteiten van met name nieuwe Staten te informeren over de Conventie.31
Tot slot kan als laatste factor worden gewezen op het subsidiariteitsbeginsel. Conform dit beginsel zijn de nationale autoriteiten beter in staat om de feiten vast te stellen.32
Fact-finding missions anno 2016
Is het aantal fact-finding missions sinds de jaren’90 toe- of afgenomen? Het nieuwe Hof heeft sinds 1998 (inwerkingtreding Protocol 11) in slechts achttien zaken een fact-finding mission georganiseerd.33 Ter vergelijking: de ECieRM en het Hof gezamenlijk zijn in de periode tot en met 1998 in 92 zaken een fact-finding mission gestart.34 Dat het Hof nog zelden een fact-finding mission start, volgt ook uit een van de gehouden interviews:
‘Fact-finding is very rare. It’ s not only a question of money. Sometimes you just don’t really need to. It’s superfluous. (…) To look and see the conditions, for instance prison conditions. But now we don’t even need that so much because we get the help of other bodies, of other organs, like the CPT [Committee for the Prevention of Torture; TdJ] for instance. We have a recent report concerning prison conditions in Romania, we don’t need to do fact-finding missions ourselves. We used to do fact-finding missions back in the nineties. Hearing witnesses etcetera.’
Bij de uiteenzetting van de factoren die een rol kunnen spelen bij de beslissing van het Hof om wel of niet een fact-finding mission te starten kwam ook al zijdelings aan de orde dat de zaaklast waarmee het Hof kampt een reden kan zijn om minder vaak over te gaan tot een fact-finding mission.35 Met het aannemen van een procedurele schending onder artikel 2 en/of 3 EVRM kan tijd en geld worden bespaard.36 Het is interessant om te zien dat er blijkbaar een relatie is tussen het aannemen van procedurele schendingen onder artikel 2 en/of 3 EVRM en de afname van het aantal fact-finding missions het Hof.37 Ook een van de respondenten wijst hierop, en voegt eraan toe dat fact-finding missions in vreemdelingenzaken zeldzaam zijn:
‘Bijna nooit meer fact-finding. (…) N. t. Finland in vreemdelingenzaak, heel heel uitzonderlijk. (…). Het Hof heeft, schat ik, het antwoord daarop [op afnemende aantal fact-finding missions; TdJ] gevonden door de procedurele vereisten van artikel 2 en 3 in te voeren en te zeggen van luister eens: jij hebt die verplichting, en kunnen wij geen materiële schending vaststellen dan in elk geval een procedurele.’
Het meest recent, in 2014, heeft het Hof een fact-finding hearing in camera (i.e. zonder publiek) georganiseerd in twee zaken38 waarin het ging om ‘extraordinary rendition’.39 Hierbij gaat het om: ‘het ‘illegaal’ transporteren van veronderstelde terroristen naar geheime detentiecentra in landen waar foltering aan de orde van de dag is’.40 In casu ging het om foltering op Pools grondgebied door de CIA. Recentere voorbeelden van zaken waarin het Hof een fact-finding mission is gestart zijn mij niet bekend.41