HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1682, NJ 2014, 359.
HR, 30-01-2015, nr. 14/04908
ECLI:NL:HR:2015:189
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-01-2015
- Zaaknummer
14/04908
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:189, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 30‑01‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2241, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:2241, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑11‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:189, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑02‑2014
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Procesrecht. WSNP. Overschrijding appeltermijn. Vervolg van HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1682, NJ 2014/359. Maatstaf beoordeling ontvangst vonnis. Gebrek aan belang bij slagende klacht.
Partij(en)
30 januari 2015
Eerste Kamer
nr. 14/04908
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos,
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar:
a. zijn arrest in de zaak 14/01037 ECLI:NL:HR:2014:1682, NJ 2014, 359 van 11 juli 2014;
b. het arrest in de zaak 200.152.250/01 van het gerechtshof Den Haag van 23 september 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het tweede geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Bij vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 april 2012 is ten aanzien van [verzoeker] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
In het onderhavige geding heeft de rechtbank bij vonnis van 10 oktober 2013 op voordracht van de rechter-commissaris de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd. Het hof heeft [verzoeker] in zijn daartegen gerichte hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een onverschoonbare overschrijding van de beroepstermijn.
In zijn arrest van 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1682, NJ 2014 359, heeft de Hoge Raad het arrest van het hof vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar dat hof.
3.2
Bij het arrest waarvan beroep heeft het hof [verzoeker] opnieuw niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Het hof heeft daartoe overwogen dat een termijnoverschrijding verschoonbaar is indien deze is veroorzaakt door een de appellant niet toe te rekenen fout of verzuim, maar dat hiervoor, ook na verwijzing, onvoldoende omstandigheden zijn aangevoerd. Het door [verzoeker] in zijn hoger beroep bestreden vonnis van de rechtbank van 10 oktober 2013 is blijkens een poststempel van de rechtbank op de dag van de uitspraak aan zowel [verzoeker] als de bewindvoerder toegezonden. Het dient er in beginsel dan ook voor te worden gehouden dat [verzoeker] het vonnis voor het verstrijken van de beroepstermijn heeft ontvangen. [verzoeker] heeft verklaard het vonnis niet te hebben ontvangen. Het hof acht dit evenwel weinig aannemelijk, temeer daar [verzoeker] ter zitting van de rechtbank op 26 september 2013 ook is meegedeeld dat de rechtbank na twee weken vonnis zou wijzen, wat neerkomt op 10 oktober 2013, de dag waarop het vonnis ook daadwerkelijk is gewezen. (rov. 2)
Ten overvloede heeft het hof overwogen dat, indien [verzoeker] wel in zijn beroep had kunnen worden ontvangen, dat niet tot vernietiging van het vonnis zou hebben kunnen leiden, omdat op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting moet worden geoordeeld dat [verzoeker] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn informatie- en afdrachtverplichting (rov. 3 en 4).
3.3
Onderdeel 1 is gericht tegen het oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het klaagt dat het hof een onjuiste maatstaf heeft aangelegd en aldus onder meer het recht op hoor en wederhoor heeft miskend, en dat het oordeel onbegrijpelijk is.
Het onderdeel slaagt op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.5 en 2.6 weergegeven gronden. [verzoeker] heeft echter geen belang bij vernietiging van de beslissing van het hof om hem in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Zoals hierna in 3.4 zal blijken, komt onderdeel 2 immers tevergeefs op tegen het oordeel van het hof dat het hoger beroep, indien wel ontvankelijk, niet tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank zou hebben kunnen leiden, omdat [verzoeker] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn informatie- en afdrachtverplichting. Na cassatie en verwijzing zou dan ook geen andere beslissing kunnen volgen dan bekrachtiging van de beslissing van de rechtbank om de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verzoeker] te beëindigen.
3.4
De in onderdeel 2 geformuleerde klachten, die zijn gericht tegen het oordeel van het hof dat [verzoeker] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn informatie- en afdrachtverplichting, kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 30 januari 2015.
Conclusie 21‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Procesrecht. WSNP. Overschrijding appeltermijn. Vervolg van HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1682, NJ 2014/359. Maatstaf beoordeling ontvangst vonnis. Gebrek aan belang bij slagende klacht.
Partij(en)
Deze zaak ziet op de overschrijding van een beroepstermijn en is een vervolg op het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 20141..
14/04908 | Mr. L. Timmerman |
Zitting 21 november 2014 | |
Conclusie inzake: | |
[verzoeker], | |
verzoeker tot cassatie |
1. Feiten en procesverloop
1.1
Bij vonnis van 10 oktober 2013 heeft de rechtbank Den Haag op voordracht van de rechter-commissaris de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, die op 26 april 2012 ten aanzien van verzoeker tot cassatie (“[verzoeker]”) was uitgesproken2., tussentijds beëindigd. De rechtbank heeft aan haar oordeel ten grondslag gelegd dat [verzoeker] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt en dat hij door zijn toedoen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert (in de zin van art. 350 lid 3, sub c Fw).
1.2
In het door [verzoeker] tegen voornoemd vonnis van 10 oktober 2013 ingestelde hoger beroep heeft het gerechtshof Den Haag bij arrest van 20 februari 2014 [verzoeker] in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard vanwege een onverschoonbare overschrijding van de beroepstermijn. [verzoeker] had hoger beroep ingesteld bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 24 oktober 2013, derhalve na het verstrijken van de beroepstermijn ex art. 351 lid 1 Fw van acht dagen.
1.3
In hoger beroep had [verzoeker] betoogd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat als gevolg van de postblokkade het vonnis van 10 oktober 2013 hem buiten zijn toedoen te laat heeft bereikt. Het hof overwoog echter (in rov. 5) dat [verzoeker] ter zitting heeft erkend dat hij wist dat hij twee weken na de mondelinge behandeling bij de rechtbank van 26 september 2013 een vonnis kon verwachten en dat toen hij het vonnis niet ontving, het op zijn weg had gelegen om zelf tijdig bij de rechtbank navraag te doen naar de uitspraak.
1.4
In het door [verzoeker] tegen voornoemd arrest van het hof ingestelde cassatieberoep heeft de Hoge Raad bij arrest van 11 juli 2014 het arrest van het hof vernietigd en het geding naar dat hof terugverwezen ter verdere behandeling en beslissing. De Hoge Raad heeft daartoe als volgt overwogen:
“3.4 […]
Uitgangspunt is dat in het belang van een goede rechtspleging duidelijkheid dient te bestaan omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie begint te lopen (en eindigt), en dat aan beroepstermijnen strikt de hand moet worden gehouden. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan daarop een uitzondering worden gemaakt.
Een uitzondering is met name gerechtvaardigd indien degene die beroep instelt, ten gevolge van een door (de griffie van) de rechtbank of het hof begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter uitspraak heeft gedaan en de uitspraak hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie is toegezonden of verstrekt.
Indien tijdens de mondelinge behandeling waarbij partijen, voorzien van rechtsbijstand, aanwezig waren, door de voorzitter is medegedeeld dat op een bepaalde datum uitspraak zal worden gedaan, en dit ook daadwerkelijk gebeurt, bestaat geen aanleiding om een termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. (zie voor een en ander HR 28 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AN8489, NJ 2005/465, HR 10 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT1097, NJ 2005/372, en HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:413, NJ 2014/131).
3.5 […]
Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank is [verzoeker] in eerste aanleg verschenen, werd hij niet bijgestaan door een advocaat en heeft de rechter aan het slot van de mondelinge behandeling medegedeeld “over twee weken” uitspraak te zullen doen. De uitspraak is op 10 oktober 2013 gedaan. De wettelijke termijn voor het instellen van hoger beroep is acht dagen en verstreek dus op 18 oktober 2013. [verzoeker] heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat de uitspraak van de rechtbank hem buiten zijn toedoen pas op 22 oktober 2013 heeft bereikt en dat hij vervolgens binnen twee dagen hoger beroep heeft ingesteld. Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de bewindvoerder verklaard niet te weten of het voor [verzoeker] bestemde afschrift van de uitspraak van de rechtbank eerst op het adres van de bewindvoerder in plaats van rechtstreeks op het adres van [verzoeker] is bezorgd.
3.6
Nu [verzoeker] in eerste aanleg niet werd bijgestaan door een advocaat en niet blijkt dat hem (in overeenstemming met art. 3.1.4.1 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken) de precieze dag van de uitspraak is medegedeeld, onder vermelding dat hij vanaf dat moment telefonisch naar de uitspraak kon informeren, is sprake van een verzuim van de rechtbank als gevolg waarvan [verzoeker] redelijkerwijs niet hoefde te weten op welke dag de rechtbank uitspraak had gedaan. De verklaring van [verzoeker] dat hij wist dat hij twee weken na de mondelinge behandeling bij de rechtbank een uitspraak kon verwachten, kan dan ook niet het andersluidende oordeel van het hof dragen.
Gelet op de hiervoor in 3.4 genoemde rechtspraak had het hof behoren te onderzoeken of de uitspraak van de rechtbank als gevolg van een niet aan [verzoeker] toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep aan hem is toegezonden of verstrekt. De hierop gerichte klachten slagen.”
1.5
Na de verwijzing heeft op 16 september 2014 bij het hof Den Haag een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
1.6
Bij arrest van 23 september 2014 heeft het hof [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Het hof heeft daartoe overwogen (in rov. 2) dat de termijnoverschrijding voor de appellant verschoonbaar is in het geval deze is veroorzaakt door een hem niet toe te rekenen fout of verzuim, maar dat het hof van oordeel is dat hiervoor, ook na verwijzing, onvoldoende omstandigheden zijn aangevoerd. Blijkens een poststempel van de rechtbank op het vonnis is het vonnis van 10 oktober 2013 aan zowel de schuldenaar als de bewindvoerder op diezelfde dag verzonden. Het dient er dan (aldus het hof) in beginsel ook voor te worden gehouden dat [verzoeker] het vonnis voor het verstrijken van de beroepstermijn heeft ontvangen. [verzoeker] heeft gevraagd naar zijn reactie op dit door het hof verrichte onderzoek naar de gang van zaken rondom de wijze van verzending van het vonnis ter zitting (van 16 september 2014) verklaard het vonnis niet te hebben ontvangen. Het hof acht zulks evenwel weinig aannemelijk, temeer daar [verzoeker] ter zitting van de rechtbank op 26 september 2013 ook is meegedeeld dat de rechtbank na twee weken vonnis zou wijzen, wat neerkomt op 10 oktober 2014 [2013, LT], de dag waarop het vonnis ook daadwerkelijk is gewezen.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
1.7
Ten overvloede oordeelt het hof (in rov. 3) – de niet-ontvankelijkheid weggedacht – dat op grond van de overgelegde stukken (waaronder de verslagen van de bewindvoerder) en het verhandelde ter terechtzitting [verzoeker] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de informatie- en afdrachtverplichting. [verzoeker] is meerdere malen door de bewindvoerder op zijn tekortschieten in de informatieverplichting gewezen, maar zulks heeft niet tot verbetering geleid. Daarnaast heeft [verzoeker] een geschatte boedelachterstand van ruim € 15.000,- laten ontstaan en is hij daarmee ernstig tekortgeschoten in de nakoming van de afdrachtverplichting.
Het door [verzoeker] naar voren gebrachte (aldus nog steeds het hof) dat hij op dit moment ruim € 15.000,- op de derdenrekening van zijn advocaat heeft staan waarmee hij de boedelachterstand kan inlopen in het geval het hof zou besluiten het vonnis van de rechtbank te vernietigen, maakt het voorgaande niet anders. Het strookt niet (zo overweegt het hof) met de aard van de schuldsaneringsregeling dat de saniet – ter zuivering van zijn verzuim dat hij een achterstand heeft laten ontstaan in zijn afdrachten aan de boedel – zich erop kan beroepen dat het achterstallige saldo op de derdenrekening van zijn advocaat is geplaatst en (alleen) in het geval de schuldsaneringsregeling niet wordt beëindigd, aan de boedel zal worden afgedragen.
1.8
Op grond van het voorgaande concludeert het hof (in rov. 4) dat [verzoeker] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep, waarbij het hof aantekent dat ook indien [verzoeker] wel in zijn beroep had kunnen worden ontvangen zulks niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak zou hebben kunnen leiden.
1.9
[verzoeker] is van voornoemd arrest bij verzoekschrift, op 30 september 2014 per fax bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen en dus tijdig, in cassatie gekomen.
Het verzoekschrift in cassatie is onderaan, op p. 10, kennelijk abusievelijk gedateerd op 26 februari 2014 (zijnde de datum van het verzoekschrift in cassatie in de cassatieprocedure vóór verwijzing). Mede gezien de datum van de begeleidende faxbrief (zijnde 30 september 2014) ga ik ervan uit dat bedoeld is het verzoekschrift te dateren op 30 september 2014.
1.10
Namens [verzoeker] is aangegeven (op p. 1 van het verzoekschrift tot cassatie) dat het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, die op 16 september 2014 bij het hof heeft plaatsgevonden, is opgevraagd en dat [verzoeker] zich het recht voorbehoudt nadere cassatiemiddelen aan te voeren na ontvangst van dit proces-verbaal.
Bij faxbrief van 23 oktober 2014 met bijlagen is namens [verzoeker] op het (op 16 oktober 2014 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen) proces-verbaal gereageerd. [verzoeker] stelt dat het proces-verbaal incompleet is. Ter zitting heeft hij een stuk betreffende zijn ‘levensloop’ overgelegd en dit stuk ook voorgedragen, besproken en toegelicht. [verzoeker] brengt dit stuk als bijlage bij voornoemde faxbrief alsnog in het geding.
1.11
De bewindvoerder heeft bij brief van 10 oktober 2014 afgezien van het voeren van verweer. Wel merkt hij op dat anders dan op p. 5 van het verzoekschrift tot cassatie vermeld wordt, niet in rechte vaststaat dat de rechtbank het vonnis zowel naar [verzoeker] als naar de bewindvoerder heeft gestuurd op het moment dat de postblokkade nog geldend was. Volgens de bewindvoerder was de postblokkade reeds in mei 2013 geëindigd.
1.12
De bewindvoerder is in de gelegenheid gesteld om te reageren op de reactie van [verzoeker] op het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij het hof op 16 september 2014, maar heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2. Bespreking van de cassatiemiddelen
2.1
Het verzoekschrift in cassatie bevat twee middelen, aangeduid als onderdelen 1 en 2.
2.2
Onderdeel 1 is gericht tegen (de hierboven al aangehaalde) rov. 2 van het hof, waarin het hof oordeelt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het middel klaagt dat het hof een onjuiste maatstaf heeft aangelegd en aldus onder meer het recht op hoor en wederhoor heeft miskend. Het middel klaagt voorts dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is.
2.3
Ingevolge de verwijzing door de Hoge Raad was het aan het hof om te onderzoeken of de uitspraak van de rechtbank als gevolg van een niet aan [verzoeker] toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep aan hem is toegezonden of verstrekt. Het hof heeft zijn oordeel dat hiervan geen sprake is gebaseerd op twee gronden. In de eerste plaats is blijkens een poststempel van de rechtbank op het vonnis het vonnis van 10 oktober 2013 aan zowel de schuldenaar als de bewindvoerder op diezelfde dag verzonden. In de tweede plaats is [verzoeker] ter zitting van de rechtbank op 26 september 2013 ook meegedeeld dat de rechtbank na twee weken vonnis zou wijzen, wat neerkomt op 10 oktober 2014 [2013, LT], de dag waarop het vonnis ook daadwerkelijk is gewezen.
2.4
Mijns inziens zijn beide gronden onvoldoende om het oordeel te dragen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2.5
De eerste grond betreft het poststempel van de rechtbank op het vonnis met de tekst: “Dit vonnis is verzonden op: 10 OKT 2013 aan: schuldenaar, curator/bewindvoerder. De griffier.”3.Ondanks dit poststempel valt niet uit te sluiten dat het vonnis pas na afloop van de beroepstermijn (dus na 18 oktober 2013) aan [verzoeker] is toegezonden of verstrekt als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim. Het middel stelt dat gezien de postblokkade het vonnis eerst naar de bewindvoerder was verstuurd en vervolgens met vertraging door de bewindvoerder aan [verzoeker] was doorgestuurd. De rechtbank heeft (aldus het middel) verzuimd om, zoals gebruikelijk in geval van een postblokkade, op de envelop te vermelden “van de rechtbank aan saniet” ter omzeiling van de postblokkade. De bewindvoerder heeft weliswaar aangegeven dat de postblokkade reeds in mei 2013 geëindigd was4., maar hij heeft ook verklaard dat hij niet weet of op zijn adres zowel het voor [verzoeker] als voor de bewindvoerder bestemde afschrift van de uitspraak is bezorgd.5.Een en ander had onderdeel kunnen uitmaken van het onderzoek door het hof. Bij gebreke hiervan kan er niet (in beginsel) van uit worden gegaan (zoals het hof heeft gedaan) dat [verzoeker] het vonnis voor het verstrijken van de beroepstermijn heeft ontvangen.
2.6
De tweede grond betreft de mededeling van de rechtbank aan [verzoeker] ter zitting van 26 september 2013 dat de rechtbank na twee weken vonnis zou wijzen. Het hof gaat met deze grond voorbij aan de overweging van de Hoge Raad (in rov. 3.6 van zijn arrest van 11 juli 2014) dat de enkele mededeling “na twee weken vonnis” onvoldoende is. Ingevolge art. 3.1.4.1 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken moet de precieze dag van de uitspraak zijn medegedeeld alsook dat vanaf dat moment telefonisch naar de uitspraak kan worden geïnformeerd. Bij gebreke hiervan hoefde [verzoeker] redelijkerwijs niet te weten op welke dag de rechtbank uitspraak had gedaan.
2.7
Op grond van het voorgaande zouden de tegen rov. 2 van het hof gerichte klachten tot cassatie kunnen leiden en zou alsnog een oordeel gegeven moeten worden over het vonnis van de rechtbank tot tussentijdse beëindiging. Dit oordeel volgt echter uit de overweging ten overvloede van het hof in rov. 3. Onderdeel 2 is hiertegen gericht, maar kan mijns inziens op grond van het hiernavolgende niet slagen. Aangezien als gevolg hiervan het vonnis van de rechtbank tot tussentijdse beëindiging uiteindelijk dan ook in stand zal blijven, concludeer ik tot verwerping van het cassatieberoep.
2.8
Onderdeel 2 is gericht tegen (de hierboven al aangehaalde) rov. 3 van het hof, waarin het hof oordeelt dat [verzoeker] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de informatie- en afdrachtverplichting. Het middel klaagt dat het hof een onjuiste maatstaf heeft aangelegd althans dat zijn overwegingen onbegrijpelijk zijn.
2.9
Het middel geeft allereerst (onder 1-28) aan hetgeen [verzoeker] in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot zijn ‘levensloop’. Dit komt vrijwel overeen met het als reactie op het proces-verbaal van 16 september 2014 (als bijlage bij faxbrief van 23 oktober 2014) in het geding gebrachte stuk. [verzoeker] beschrijft (onder andere) hoe zijn schulden zijn ontstaan, de banen en extra werkzaamheden die hij heeft aangenomen en de problemen met de bewindvoerder die hij heeft ondervonden. Onder verwijzing naar deze ‘levensloop’ klaagt het middel (onder 29) dat het hof in rov. 3 onterecht oordeelt dat vast is komen te staan dat [verzoeker] ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van de afdrachtverplichting waardoor een grote boedelachterstand is ontstaan. Het middel klaagt voorts (onder 34) dat het hof heeft miskend dat de oorzaken van het ontstaan van de schuldenproblematiek geheel, althans grotendeels buiten de macht van [verzoeker] lagen en dat [verzoeker] er alles aan heeft gedaan om tot een oplossing te komen.
2.10
Hetgeen het middel aanvoert, doet echter niet af aan de vaststelling door het hof dat [verzoeker] een grote boedelachterstand van ruim € 15.000,- heeft laten ontstaan en daarmee ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van de afdrachtverplichting. De problemen van [verzoeker] met de bewindvoerder en zijn stelling (onder 30, 31 en 33) dat hij als gevolg van de beëindiging van de schuldsaneringsregeling rechtstreeks aan zijn crediteuren moest betalen, doen niet af aan zijn verplichting in het kader van de schuldsaneringsregeling om, via en in overleg met de bewindvoerder (en eventueel een budgetbeheerder), aan de boedel af te dragen. Ook indien beroep is ingesteld tegen een uitspraak tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling, blijft namelijk een schuldenaar hangende de beroepsprocedure (dus zolang de uitspraak tot tussentijdse beëindiging nog niet onherroepelijk is) gehouden om de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen na te komen.6.Daarbij komt dat [verzoeker] al in een eerder stadium, voorafgaande aan het vonnis van de rechtbank tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van 10 oktober 2013, een boedelachterstand (geschat op ruim € 6.500,-) had laten ontstaan.
Gezien het voorgaande kan het oordeel van het hof niet als onjuist of onbegrijpelijk worden aangemerkt.
2.11
Het middel richt zich vervolgens (onder 30 en 32) tegen het oordeel van het hof (in rov. 3, laatste volzin) dat het niet met de aard van de schuldsaneringsregeling strookt dat de saniet zich erop kan beroepen dat het achterstallige saldo op de derdenrekening van zijn advocaat is geplaatst en aan de boedel zal worden afgedragen (alleen) in het geval de schuldsaneringsregeling niet wordt beëindigd. Het middel klaagt dat dit oordeel in strijd met het recht, niet op enige wettelijke bepaling gegrond, onbegrijpelijk en onredelijk is, mede gezien het feit dat [verzoeker] rechtstreeks aan zijn crediteuren moest betalen omdat (aldus het middel) er op dat moment geen schuldsaneringsregeling meer liep.
2.12
Het middel miskent dat, zoals hierboven al aangegeven, hangende een beroepsprocedure de schuldsaneringsregeling gewoon van kracht blijft en daarmee ook de verplichting om maandelijks aan de boedel af te dragen. Het tekortschieten in de nakoming van deze verplichting is een grond voor tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling in de zin van art. 350 lid 3, sub c Fw. Dit tekortschieten kan niet achteraf worden weggenomen door een aanbod om de boedelachterstand in te lopen onder de voorwaarde dat de schuldsaneringsregeling niet beëindigd wordt. Het middel faalt.
Gelet op het voorgaande faalt bij gebrek aan belang ook de klacht (onder 32) dat het hof miskent dat het bedrag van € 16.000,- op de derdenrekening van de advocaat van [verzoeker]7.niet van [verzoeker] afkomstig is, maar van derden.
2.13
Het middel klaagt tevens (onder 31 en 33) dat het hof miskent dat er geen boedelachterstand was. Het middel wijst erop dat [verzoeker] weliswaar niet aan de bewindvoerder heeft betaald, maar wel rechtstreeks aan de crediteuren. Deze klacht mist echter feitelijke grondslag, omdat deze zich niet verhoudt tot het aanbod van [verzoeker] om de boedelachterstand in te lopen door middel van een op de derdenrekening van zijn advocaat gestort bedrag.
2.14
Het middel bevat geen inhoudelijke klachten tegen het oordeel van het hof (in rov. 3) dat [verzoeker] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de informatieverplichting. Dit betreft een zelfstandig dragend oordeel van het hof. Bij gebreke van hiertegen gerichte klachten kan het arrest van het hof dan ook tevens op deze grond in stand blijven.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De procureur-generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G L. Timmerman
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑11‑2014
Bij de toelatingszitting werd een totale schuldenlast gemeld van circa € 66.000,- (brief van de bewindvoerder van 7 februari 2014 aan het hof, p. 2, onder Inleiding).
Productie 1 bij de brief van de bewindvoerder van 7 februari 2014 aan het hof.
Ingevolge art. 287 lid 5 Fw geldt de postblokkade in beginsel voor een termijn van 13 maanden. Aangezien de schuldsaneringsregeling op 26 april 2012 was aangevangen, is niet onaannemelijk dat (zoals door de bewindvoerder aangegeven) de postblokkade in mei 2013 geëindigd was. Anderzijds kan ik mij ook voorstellen dat het in de praktijk voorkomt dat een postblokkade, hoewel deze formeel geëindigd is, feitelijk nog gedurende enige tijd in stand blijft. Blijkens zijn verklaring in het in noot 5 genoemde proces-verbaal sluit ook de bewindvoerder dit niet uit.
Proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij het hof op 13 februari 2014, p. 1.
Zie ook Wessels Insolventierecht IX, 3e druk, 2012, par. 9377b, die opmerkt dat bij gebreke van uitvoerbaarheid bij voorraad van de uitspraak van de rechtbank, hangende het hoger beroep de schuldsaneringsregeling gewoon van kracht is. In dit verband is van belang art. 351 lid 4 en 5 Fw, ingevolge welke bepalingen de griffier van het hof respectievelijk van de Hoge Raad van het arrest onverwijld kennis geeft aan de griffier van de rechtbank. De rechtbank is immers bij de uitvoering van de schuldsaneringsregeling betrokken en zal moeten waken voor de voortgang dan wel de afwikkeling van de schuldsaneringsregeling (H.H. Lammers, GS Faillissementswet, art. 351 Fw, aant. 6.5 en 7.2).
Blijkens rov. 3 van het arrest van het hof van 23 september 2014 betreft het een bedrag van € 15.000,-.
Beroepschrift 26‑02‑2014
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Civiele administratie
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
Ons kenmerk: [verzoeker]-13463/P Uw kenmerk:
VERZOEKSCHRIFT IN CASSATIE TEGEN HET ARREST VAN HET GERECHTSHOF DEN HAAG D.D. 23 SEPTEMBER 2014 ,zaaknummer 200.152.250/01.
Geeft eerbiedig te kennen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, te dezer zake woonplaats kiezende te Wassenaar aan de Langstraat 58b ten kantore van mr P.J.Ph. Dietz de Loos, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, die voor verzoeker optreedt en namens hem dit verzoekschrift ondertekent en indient;
dat verzoeker (hierna ook : ‘[verzoeker]’) hierbij een verzoek in cassatie instelt tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag d.d. 23 september 2014 met zaaknummer 200.152.250/01 (Prod. 1) waarbij het gerechtshof [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep heeft verklaard.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling voor het hof op 16 september 2014 is opgevraagd en zal zo spoedig mogelijk na ontvangst als Prod 2 worden overgelegd.
Voorbehoud:
Gezien het feit dat het proces-verbaal van de mondelinge behandeling voor het hof d.d. 16 september 2014 nog niet is ontvangen, behoudt verzoeker zich het recht voor nadere cassatiemiddelen aan te voeren na ontvangst van het bedoelde proces-verbaal.
Belang bij het instellen van onderhavig cassatieverzoek:
Verzoeker heeft recht en belang bij het instellen van onderhavig cassatieverzoek en wel ondermeer om de navolgende redenen:
- —
Door de niet-ontvankelijkheidverklaring en de ten overvloede gegeven overwegingen en beslissingen als neergelegd in het arrest waartegen onderhavig cassatieverzoek zich richt, heeft verzoeker geen toegang tot de wettelijke schuldsaneringsregeling verkregen, waardoor hij in een uitzichtloze financiële situatie verkeert en daar niet uit kan komen;
- —
Verzoeker dient eerst al zijn nationale rechtsmiddelen uitgeput te hebben alvorens hij een klacht kan indienen bij het Europese Hof tot bescherming van de rechten van de Mens, welke optie hij open wenst te houden.
Producties:
Verzoeker legt verder over de volgende stukken:
- —
Processtukken Hoge Raad (14/01037) (Prod 3);
- —
Processtukken Hof voor verwijzing (200.136.070/01 (Prod 4);
- —
Processtukken eerste aanleg (Prod.3);
Uit het arrest waarvan cassatie blijkt het volgende:
Het geding
Voor het verloop van het geding tot en met de cassatieprocedure verwijst het hof naar het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2014. In dat arrest heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof Den Haag van 20 februari 2014 vernietigd en het geding terugverwezen naar dit hof. Bij brief van 9 september 2014 heeft [bewindvoerder], bewindvoerder, nog de laatste stand van zaken aan het hof toegezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 september 2014. Verschenen zijn: [verzoeker], bijgestaan door zijn advocaat, alsmede [waarnemend bewindvoerder] als waarnemend bewindvoerder.
Beoordeling van het hoger beroep
1.
De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [verzoeker] tussentijds beëindigd. Het gerechtshof heeft [verzoeker] -aangezien het beroepschrift buiten de beroepstermijn was ontvangen- in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft dit arrest vernietigd omdat -nu uit het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank niet bleek dat [verzoeker] (die in eerste aanleg is verschenen zonder bijstand van een advocaat) de precieze dag van de uitspraak was meegedeeld- het hof had behoren te onderzoeken of de uitspraak van de rechtbank als gevolg van een niet aan [verzoeker] toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep aan hem was toegezonden of verstrekt.
2.
Over de vraag of [verzoeker] ontvankelijk is in zijn beroep overweegt het hof als volgt. Aangezien het vonnis van de rechtbank dateert van 10 oktober 2013, is de reguliere beroepstermijn op 18 oktober 2013 verstreken. Het beroepschrift van [verzoeker] is ontvangen ter griffie van het hof op 24 oktober 2013. Omwille van de rechtszekerheid dient (in beginsel) strikt de hand te worden gehouden aan de beroepstermijn van acht dagen. Evenwel kan het zo zijn dat de termijnoverschrijding voor de appellant verschoonbaar is in het geval dat hiervoor, ook na verwijzing, onvoldoende omstandigheden zijn aangevoerd. Blijkens een poststempel van de rechtbank op het vonnis is het vonnis van 10 oktober 2013 aan zowel de schuldenaar als de bewindvoerder op diezelfde dag verzonden. Het dient er dan in beginsel ook voor te worden gehouden dat [verzoeker] het vonnis voor het verstrijken van de beroepstermijn heeft ontvangen. ‘[verzoeker] heeft gevraagd naar zijn reactie op dit door het vonnis ter zitting (van 16 september 2014) verklaard het vonnis niet te hebben ontvangen. Het hof acht zulks evenwel weinig aannemelijk, temeer daar [verzoeker] ter zitting van de rechtbank op 26 september 2013 ook is meegedeeld dat de rechtbank na twee weken vonnis zou wijzen, wat neerkomt op 10 oktober 2014 1. de dag waarop het vonnis ook daadwerkelijk is gewezen. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
3.
Ten overvloede overweegt het hof-de niet-ontvankelijkheid weggedacht- nog het volgende. Vooropgesteld wordt dat van personen ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling is uitgesproken mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat [verzoeker] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de informatie- en afdrachtverplichting. Zo blijkt al uit het tweede verslag van de bewindvoerder van 16 december 2012 dat [verzoeker] tekortschiet in de nakoming van de informatieverplichting. Vervolgens is er geen verslag waaruit blijkt dat het nakomen van deze verplichting voor [verzoeker] niet een probleem is. Daar komt bij dat [verzoeker] naast de verslagen meerdere malen door de bewindvoerder, bijvoorbeeld bij brieven van 18 juli 2012 en 17 december 2012, op zijn tekortschieten in de informatieverplichting is gewezen. Zulks heeft evenwel niet tot de gewenste mate van verbetering geleid, hetgeen ook blijkt uit het verhandelde ter zitting van de rechtbank van 26 september 2013 en het verhandelde ter zitting van het hof van 16 september 2014.
Daarnaast blijkt uit de laatste stand van zaken van de bewindvoerder van 9 september 2014 dat [verzoeker] is tekortgeschoten in de afdrachtsverplichting en een geschatte boedelachterstand heeft laten ontstaan van ruim € 15.000,00 (voor aanvang cassatieprocedure werd de boedelachterstand door de bewindvoerder op € 6.500,00 geschat). De boedelachterstand betreft een geschat bedrag omdat, zowel voor beëindiging van de regeling als daarna, niet alle informatie voor een correcte berekening van de boedelbijdrage door [verzoeker] is overgelegd. Het hof is van oordeel dat hiermee, wat de omvang van de achterstand ook precies moge zijn, hoe dan ook vast is komen te staan dat [verzoeker] ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van de afdrachtsverplichting waardoor een grote boedelachterstand is ontstaan.
Het door [verzoeker] naar voren gebrachte dat hij op dit moment ruim € 15.000,00 op de derdengeldrekening van zijn advocaat heeft staan waarmee hij de boedelachterstand kan inlopen in het geval het hof zou besluiten het vonnis van de rechtbank te vernietigen, maakt het voorgaande niet anders. Het strookt niet met de aard van de schuldsaneringsregeling dat de saniet -ter zuivering van zijn verzuim dat hij een achterstand heeft laten ontstaan in zijn afdrachten aan de boedel- zich erop kan beroepen dat het achterstallige saldo op de derdengeldrekening van zijn advocaat is geplaatst en (alleen) in het geval de schuldsaneringsregeling niet wordt beëindigd aan de boedel zal worden afgedragen.
4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [verzoeker] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep, waarbij het hof aantekent dat ook indien [verzoeker] wel in zijn beroep had kunnen worden ontvangen zulks niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak zou hebben kunnen leiden.
VERZOEKER VOERT TEGEN HET BESTREDEN ARREST VAN HET GERECHTSHOF DEN HAAG, afdeling Civiel Recht d.d. 23 september 2014 DE VOLGENDE MIDDELEN VAN CASSATIE AAN:
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen omdat het gerechtshof heeft overwogen en op grond daarvan heeft beschikt als in voormelde uitspraak is omschreven, zulks ten onrechte om de navolgende redenen:
Onderdeel 1 :
Bij de beoordeling of de termijnoverschrijding verschoonbaar is, is een onjuiste maatstaf aangelegd en aldus onder meer het recht op hoor en wederhoor miskend.
De Hoge Raad heeft bij arrest d.d .11 juli 2014,14/01037 het arrest van het gerechtshof den Haag van 20 februari 2014 vernietigd en het geding naar dat hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing.
Bij arrest waartegen onderhavig cassatieberoep dient, heeft het hof [verzoeker] andermaal niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, andermaal bij de beoordeling of de termijnoverschrijding verschoonbaar is, een onjuiste maatstaf aanleggend en aldus onder meer het recht op hoor en wederhoor miskennend.
Het hof heeft onder rov. 2 geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en dat verzoeker, op grond van hetgeen het hof onder rov. 2 overweegt, niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep moet worden verklaard. De overwegingen waarop het hof dit oordeel baseert, zijn onbegrijpelijk, althans kan uit de constellatie in redelijkheid niet het oordeel volgen.
Immers:
Het hof heeft onder rov. 2 overwogen dat omwille van de rechtszekerheid (in beginsel) strikt de hand dient te worden gehouden aan de beroepstermijn van acht dagen. Evenwel, aldus het hof, kan het zo zijn dat de termijnoverschrijding voor appellant verschoonbaar is in het geval dat deze is veroorzaakt door een hem niet toe te rekenen fout of verzuim. Het hof is, aldus het gestelde onder rov. 2, van oordeel dat hiervoor, ook na verwijzing, onvoldoende omstandigheden zijn aangevoerd.
Het hof motiveert dit als volgt:
Blijkens een poststempel van de rechtbank op het vonnis is het vonnis van 10 oktober 2013 aan zowel de schuldenaar als de bewindvoerder op diezelfde dag verzonden. Het dient er dan in beginsel ( cursivering advocaat) ook voor worden gehouden dat [verzoeker] het vonnis voor het verstrijken van de beroepstermijn heeft ontvangen.
[verzoeker] heeft gevraagd naar zijn reactie op dit door het hof verrichte onderzoek naar de gang van zaken rondom de wijze van verzending van het vonnis ter zitting ( van 16 september 2014) verklaard het vonnis niet te hebben ontvangen.
Deze zin is onbegrijpelijk: er kan geen touw aan worden vastgeknoopt, behalve dat [verzoeker] verklaard heeft het vonnis niet ontvangen te hebben. Ook spreekt het hof plots over 2014 , terwijl aangenomen moet worden , althans dat meent [verzoeker] dat het hof had moeten spreken over de gebeurtenissen in 2013.
Vervolgens doet het hof de uitleg van [verzoeker] af op de volgende wijze: ‘Het hof acht zulks evenwel weinig aannemelijk, temeer daar [verzoeker] ter zitting van de rechtbank op 26 september 2013 ook is meegedeeld dat de rechtbank na twee weken vonnis zou wijzen, wat neerkomt op 10 oktober 2014, de dag waarop het vonnis ook daadwerkelijk is gewezen.’
Ter zitting van het hof heeft [verzoeker] echter aangegeven, hetgeen ook uit het proces-verbaal van de behandeling d.d. 16 september 2014 zal blijken, dat er nog steeds een postblokkade geldt te zijner aanzien en dat hij het vonnis niet heeft ontvangen, primair doordat het door de rechtbank naar de bewindvoerder is gestuurd ( hetgeen ook volgt uit de ovenwegingen van het hof onder rov 2) ,maar tevens omdat de bewindvoerder de post niet, althans niet tijdig, naar betrokkene heeft doorgestuurd.
Ter zitting is door [verzoeker] aangevoerd dat uit mededelingen van medewerkers van de postkamer bij de bewindvoerder is gebleken dat per week grote zakken post bij de bewindvoerder binnenkomen en dat per week één of twee dagen er een aantal ingeschakelde goedkope krachten post komen sorteren, welke vervolgens op stapeltjes worden gelegd, om er nadien eens naar te kijken of er wat mee moet gebeuren.
In deze staat in rechte vast dat de rechtbank het vonnis zowel naar [verzoeker] heeft gestuurd alsmede aan de bewindvoerder, op een moment waarop de postblokkade nog geldend was, , waarmee de rechtbank het risico op zich genomen heeft dat de postbezorging , welke willens en wetens in twee fasen moest gaan plaatsvinden , te weten van de rechtbank naar [verzoeker] enerzijds en via de bewindvoerder in drie fases: rechtbank- bewindvoerder-[verzoeker].
Gelet op de ultra korte termijn van acht dagen en mogelijke vertragingen in de postbezorging heeft de rechtbank , gelet op de postblokkade, verzuimd om op de enveloppe te schrijven: ‘van de rechtbank aan saniet/ gefailleerde’ althans woorden van gelijke strekking waarmee de postblokkade omzeild kon worden.
De feitelijke gang van zaken is geweest, als aangevoerd ter zitting, hetgeen moet blijken uit het nog over te leggen proces-verbaal:
- 1.
Op 10 oktober 2013 heeft de rechtbank zijn vonnis gedaan en deze per niet-aangetekende brief naar [verzoeker] en de bewindvoerder gestuurd. Eerdere twee uitnodigingen voor de zitting van 26 september 2013 waren aan [verzoeker] per gewone en aangetekende post toegezonden en beiden kwamen direct bij hem aan, dus van een post-blokkade probleem leek geen sprake).
- 2.
Post.NL onderschepte de aan [verzoeker] geadresseerde enveloppe met de uitspraak en stuurde deze ( al dan niet met vertraging) door aan de bewindvoerder ( omdat iemand bij Post.NL kennelijk dacht dat de postblokkade nog actief was.).
- 3.
Maandag 14 oktober 2013 komt de aan bewindvoerder gerichte uitspraak binnen bij hun postkamer. Het is niet aannemelijk dat de aan [verzoeker] gerichte uitspraak en door Post.NL omgeleide enveloppe eerder bij de bewindvoerder is aangekomen.
- 4.
De postkamer geeft maandag 14 oktober 2013 de voor [verzoeker] aanwezige post mee aan Post.NL, hierin zit nog niet het vonnis.
- 5.
Postkamer bewindvoerder opent in de week van 14 oktober 2013 de enveloppe gericht aan [verzoeker] en legt de inhoud klaar om in de volgende enveloppe aan [verzoeker] door te sturen. Maandag 21 oktober 2013 stuurt de postkamer van de bewindvoerder [verzoeker] zijn uitspraak toe.
- 6.
Dinsdagmiddag 22 oktober 2013 , nà 17.00 uur treft [verzoeker] de enveloppe van de bewindvoerder in zijn brievenbus, met daarin de aan hem gerichte uitspraak van de rechtbank.
- 7.
Woensdagochtend belt [verzoeker] eerst met de rechtbank, toen met de bewindvoerder
, daarna met de klantenservice van Post.NL.
- 8.
Woensdag heeft [verzoeker] ook gebeld met Dhr Wiesing, hij adviseerde ‘[verzoeker] contact op te nemen met Haagrecht Advocaten.
- 9.
Mr De Klerk van Haagrecht Advocaten stuurt 24 oktober 2013 het beroepschrift aan het hof.
Onderdeel 2
Onder rov. 3 heeft het hof, ten overvloede overwogen , — de niet-ontvankelijkheid weggedacht -, dat — zakelijk weergegeven — [verzoeker], op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van de informatie- en afdrachtverplichting, welke ovenwegingen als neergelegd onder rov. 3 van het arrest blijk geven van een onjuiste maatstaf, althans onbegrijpelijk zijn , immers :
[verzoeker] heeft aangevoerd, zoals uit het proces-verbaal van de terechtzitting zal volgen:
- 1.
Dat hij van 2001 voorzitter was van de studievereniging Aerius en ingeschreven stond bij de K.v.K. als eenmanszaak. Hij kon een eigen bedrijf beginnen startend uit de bijstand, echter dit deed hij niet, hij vroeg een krediet in r/c aan bij de bank.
- 2.
Zijn cliënten ware Schiphol, Stratagem, Ministerie van Economische Zaken en DGL.
- 3.
De reden voor het ontstaan van zijn schulden was gelegen in het wegvallen van de grootste cliënt in 2008 Cartesius , welke cliënt werd overgenomen. 2008 was het begin van de economische crisis.
- 4.
Doordat zijn grootste cliënt weg viel, kwam [verzoeker] ook in de problemen met zijn krediet in r/c.
- 5.
In juni 2008 is hij weer in loondienst gaan werken , bij Balance, tot begin 2010. Naar aanleiding van het feit dat een directe collega suicide had gepleegd volgde [verzoeker] gesprekken met een psychotherapeut, en besloot hij te gaan lesgeven op scholen, net als zijn moeder.
- 6.
In 2010–2011 werkte [verzoeker] voor Maerland in Den Haag, er volgde beslaglegging op zijn inkomen , schaal LB, trede 4.
- 7.
Hij ging solliciteren, nieuwe baan en problematiek oplossen.
- 8.
2011 : gemeente om hulp gevraagd, Dhr [naam 1], Plan Groep, AAB wilde niet mee doen.
- 9.
Eind 2012 toegelaten tot de WSNP.
- 10.
De bewindvoerder Dhr [bewindvoerder] kwam langs met een assistente die veel noteerde.
- 11.
De bewindvoerder heeft van het begin af aan de administratie niet op orde gebracht: geld van ENECO niet teruggeëist zoals wel met hem was afgesproken.
- 12.
Collega Mr Wiesing (HJF Advocaten) legt [verzoeker] uit dat de bewindvoerder een financieel voordeel heeft bij voortijdige beëindiging van de schuldsaneringsregeling voor de bewindvoerder, nu de saniet vervolgens in staat van faillissement geraakt en de bewindvoerder sneller af kan rekenen voor de periode waarbinnen de schuldsaneringsregeling heeft gelopen, beëindiging van de (te) lage vergoeding ad € 50,- per week, om vervolgens met het overgebleven actief te kunnen declareren als curator tegen een hoger tarief.
- 13.
Vervolgens de situatie dat de bewindvoerder het vonnis van de rechtbank d.d. 10 oktober 2013 niet direct doorstuurt naar ‘[verzoeker]. Telefonische opnames van ‘[verzoeker] met de postkamer van bewindvoerder, als ter zitting voor het hof aangevoerd, verduidelijken zulks. Deze opnames zijn ten onrechte niet door het hof gehoord.
- 14.
‘[verzoeker] betaalt zijn huur, verzekeringen ( zorg, inboedel, WA, rechtsbijstand), energie middels automatische incasso en daarmede op tijd. Hij heeft geen nieuwe schulden laten ontstaan.
- 15.
‘[verzoeker] heeft zijn best gedaan om zoveel mogelijk geld bij elkaar te verdienen om de schuldeisers terug te betalen.
- 16.
2011–2012 is hij bij het Antoniuscollege begonnen met schaal 0,64 FTE, schaal LB, trede 8.Hij heeft extra taken op zich genomen ( vertrouwenspersoon, inclusief cursussen gedaan), TTO ( plus cursussen) en veel buitenschoolse activiteiten , welke veel extra uren opleverden.
- 17.
In het tweede jaar heeft hij gevraagd om ‘rugzakbegeleider’ te mogen worden voor twee leerlingen: dat is 0.08FTE extra. Daarnaast is hij ingeroosterd als vertrouwenspersoon , ook nog eens 0.08FTE extra. Samen met die 0,84 FTE die hij in het begin van het jaar overeengekomen was, zou [verzoeker] dus full time werken, LB9. Daarnaast heeft hij ook nog de London-reis georganiseerd ( koste veel tijd, maar het leverde niets op).
- 18.
Vervolgens kwam er een bezuinigingsronde in Gouda: uren werden naar beneden geschroefd met terugwerkende kracht, plus het Last In , First Out. Angstcultuur, veel ziekmeldingen door collegae. [verzoeker] was ook mentor van de eindexamenleerlingen dus wilde hij deze niet in de steek laten. Hij heeft hen door dit jaar heen geholpen, echter in die periode is hij, naar eigen gevoelen wat te weinig voor de schuldeisers opgekomen.
- 19.
Het sollicitatie overzicht heeft hij verstrekt voor de vorige zitting bij het hof. Is het hof dan ook bekend, althans dat mag worden aangenomen.
- 20.
De sollicitatie-activiteiten leidden tot drie mogelijke onderwijsbanen op LB 12 van de zomer 2013 af: [verzoeker] heeft de baan gekozen met de meeste uren en het beste vooruitzicht qua uitbreidingsmogelijkheden: het Schoonhovens College.
- 21.
Ook hier volgde hij weer extra cursussen.
- 22.
Daarnaast heeft [verzoeker] zich aangemeld als vrijwilliger bij de brandweer Schoonhoven: extra opleiding gevolgd. Hij werd voor meer uren ingezet, hetgeen weer betekende: meer geld voor de schuldeisers.
- 23.
Daarbij heeft [verzoeker] gevraagd instructeur te mogen worden bij de brandweer, hetgeen toegekend is: hij ontvangt dan € 30 = bruto per uur ipv € 10,= bruto per uur als manschap.
- 24.
Uit het ter zitting van het hof overgelegde financiële overzicht blijkt ook de toename van zijn aflossingscapaciteit en dat er momenteel geen achterstand is.
- 25.
Er zijn geen nieuwe schulden, [verzoeker] is actief bezig om geld bij elkaar te halen.
- 26.
Het is juist dat [verzoeker] niet optimaal met de bewindvoerder heeft gecommuniceerd, echter er is een rechtvaardigingsgrond welke het hof heeft miskend: de oorzaak ligt in een duidelijke vertrouwensbreuk met de bewindvoerder (beginadministratie niet op orde, Eneco niet benaderd om zoals met [verzoeker] afgesproken, een terugbetaling te vorderen, post komt niet aan, en andermans post komt wel bij [verzoeker], geen reacties op e-mails van [verzoeker] aan de bewindvoerder). Daarnaast deelde de bewindvoerder [verzoeker] mede dat hij niet in het buitenland mocht gaan werken, maar benadrukte de bewindvoerder wel naar de rechtbank dat [verzoeker] niet voldoet aan zijn inspanningsverplichting.
- 27.
Sedert oktober 2013 heeft [verzoeker] niets meer van de bewindvoerder gehoord, behalve ‘u moet aan uw verplichtingen blijven voldoen’ echter, zie financieel overzicht: als bij regel 19 de ING € 1.730,= van de rekening van [verzoeker] af schrijft, kan [verzoeker] niet zoveel doen.
- 28.
[verzoeker] heeft in de berekening aangegeven dat er door een derde € 16.000,= op de derdengeldrekening van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V. was gestort en dat dit bedrag door de derde vrijgegeven werd om in de boedel te vallen, mits de schuldsaneringsregeling weer op [verzoeker] van toepassing werd verklaard.
- 29.
Het hof oordeelt dan ook onterecht onder rov. 3 dat vast is komen te staan dat [verzoeker] ernstig is tekort geschoten in de nakoming van de afdrachtverplichting waardoor een grote boedelachterstand is ontstaan.
- 30.
Ook oordeelt het hof ten onrechte dat het niet met de aard van de schuldsaneringsregeling strookt dat de saniet — ter zuivering van zijn verzuim dat hij een achterstand heeft laten ontstaan in zijn afdrachten aan de boedel — zich erop kan beroepen dat het achterstallig saldo op de derdengeldrekening van zijn advocaat is geplaatst en (alleen) in het geval de schuldsaneringsregeling niet wordt beëindigd aan de boedel zal worden afgedragen: immers deze overweging en dit oordeel van het hof is in strijd met het recht: het staat saniet immers vrij die verdediging te voeren welke hem in staat stelt op de voor hem zo gunstig mogelijke wijze uit de financiële impasse en uitzichtloze situatie te geraken hetgeen het hof heeft miskend. Daarnaast is het oordeel van het hof ‘dat het niet strookt met de aard van de schuldsaneringsregeling dat de saniet — ter zuivering van zijn verzuim dat hij een achterstand heeft laten ontstaan in zijn afdrachten aan de boedel- zich er op kan beroepen dat het achterstallig saldo op de derdengeldrekening van zijn advocaat is geplaatst en ( alleen) in het geval de schuldsaneringsregeling niet wordt beëindigd aan de boedel zal worden afgedragen’ niet op enige wettelijke bepaling gegrond, onbegrijpelijk, en onredelijk, mede gezien het feit dat uit het financiële overzicht als ter terechtzitting d.d. 16 september 2014 door [verzoeker] toegelicht dat de staking van de afdrachten het rechtstreekse resultaat was van de beëindiging van de schuldsaneringsregeling , regel 22 , doordat crediteuren weer rechtstreeks incassomaatregelen konden en mochten nemen ten laste van inkomen van [verzoeker] en ook rechtstreeks ten laste van de rekening van [verzoeker] incasseerden. De achterstand was dan ook het rechtstreekse gevolg van de beëindiging van de schuldsaneringsregeling, zodat het niet begrijpelijk is dat het hof vervolgens oordeelt dat [verzoeker] een achterstand heeft laten onstaan , immers er liep op dat moment geen schuldsaneringsregeling meer.
- 31.
Het hof heeft miskend dat er geen achterstand was, immers [verzoeker] heeft niet aan de bewindvoerder betaald, maar wel rechtstreeks aan de crediteuren die incasseerden ( ING, UWV), door te oordelen dat er een achterstand was.
- 32.
Ook heeft het hof miskend dat het bedrag van € 16.000,= niet van [verzoeker] afkomstig was ( hij heeft immers versneld rechtstreeks aan de crediteuren betaald doordat de crediteuren zelf incassomaatregelen namen), maar van [naam 2] en Mevrouw [naam 3], zijnde derden.
- 33.
Derhalve heeft het hof miskend dat [verzoeker] wel degelijk aan zijn informatie en inspanningsverplichting heeft voldaan alsook geen achterstand heeft laten ontstaan in de aflossing aan de crediteuren: de bewindvoerder heeft daarbij nagelaten de ING Bank en UWV om doorstorting van de door deze instellingen zelf geïncasseerde bedragen te vragen, nu niet met twee maten gemeten kan worden: er is geen schuldsaneringsregeling tegenover ‘er is wel een schuldsaneringsregeling. Het is of het ene, of het andere.
- 34.
Ook heeft het hof miskend uit hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd, dat de oorzaken van het ontstaan van de schuldenproblematiek geheel, althans grotendeels buiten de macht van ‘[verzoeker] lagen en dat [verzoeker] er alles aan heeft gedaan om tot een oplossing te komen, inclusief er voor te zorgen dat derden een bedrag ter beschikking wilden stellen voor het geval de schuldsaneringsregeling verlengd zou worden, bóven op hetgeen [verzoeker] intussen wèl rechtstreeks aan de crediteuren had moeten betalen doordat zij zelf incasseerden.
REDENEN WAAROM
Verzoeker zich wendt tot Uw Raad met het eerbiedig verzoek het arrest van het Gerechtshof Den Haag d.d. 23 september 2014, onder zaaknummer 200.152.250/01 waartegen bovenstaande cassatiemiddelen zijn gericht, te vernietigen, alles met zodanige verdere uitspraak als naar oordeel van Uw Raad behoort te worden gegeven.
Wassenaar, 26 februari 2014.
Mr P.J.Ph. Dietz de Loos
Advocaat bij Hoge Raad
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 26‑02‑2014
Bedoelt het hof hier kennelijk 2013 ipv 2014 ? Advocaat.