In twee conclusies van mijn hand van 30 september 2014, in de zaken met de nummers 13/05706 en 14/01275, ben ik uitvoeriger op deze kwestie ingegaan. Ik beperk mij in het vervolg van deze conclusie tot de kern van hetgeen ik in deze conclusies heb betoogd.
HR, 17-03-2015, nr. 13/06338
ECLI:NL:HR:2015:635, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-03-2015
- Zaaknummer
13/06338
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:635, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑03‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:3028, Contrair
ECLI:NL:PHR:2014:3028, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑11‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:635, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 31‑03‑2014
- Vindplaatsen
NJ 2015/227 met annotatie van F. Vellinga-Schootstra
SR-Updates.nl 2015-0139
Uitspraak 17‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Motivering strafoplegging. Strafmaatverweer. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat de omst. dat de verdachte in een kliniek een behandeling ondergaat, met welke omst. de Pr nog geen rekening kon houden, niet eraan in de weg staat het vonnis te bevestigen en hem ook in h.b. een taakstraf van 20 uren op te leggen. Dat oordeel is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het ondergaan van een taakstraf in het strafmaatverweer op zichzelf ook niet wordt uitgesloten. CAG: anders.
Partij(en)
17 maart 2015
Strafkamer
nr. S 13/06338
DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 13 december 2013, nummer 21/006702-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.M. Bast, advocaat te Veenendaal, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel behelst de klacht dat de strafoplegging, gelet op een gevoerd strafmaatverweer, onvoldoende met redenen is omkleed.
2.2.
De Politierechter heeft de verdachte ter zake van "Opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten" veroordeeld tot een werkstraf van twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis. Het Hof heeft dit vonnis bevestigd met overneming van de gronden waarop het berust. De Politierechter heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"De strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is zijn gepleegd, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De politierechter houdt ook rekening met voormeld uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen."
2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, het volgende in:
"De raadsvrouw van verdachte voert aan, zakelijk weergegeven:
Mijn cliënt verblijft op dit moment in een kliniek in Den Haag. Dit is hem op gelegd als bijzondere voorwaarde in een andere zaak. Hij ondergaat daar een behandeling.
Hij heeft ervoor gekozen om zich volledig op die behandeling te richten is daarom niet ter terechtzitting aanwezig. Het gaat erg goed met mijn cliënt. Begin maart 2014 zal mijn cliënt overgaan naar een begeleid wonen-traject in Delft.
Het is juist dat er meerdere hoger beroepzaken lopen van mijn cliënt.
Ik wil uw hof vragen rekening te houden met de omstandigheid dat mijn cliënt in een kliniek verblijft en druk bezig is met een behandeling. Het is voor mijn cliënt daarom niet mogelijk om een werkstraf uit te voeren. Ik wil uw hof verzoeken een geheel voorwaardelijke straf dan wel een lagere taakstraf op te leggen.
De raadsvrouw legt aan het hof over een brief van [betrokkene], orthopedagoog bij Palier forensische en intensieve zorg, gedateerd 23 oktober 2013.
(...)
Sinds mijn cliënt in de kliniek verblijft, stelt hij zich open en begeleidbaar op. Het gaat goed met hem. Hij is bereid zijn leven een andere invulling te geven.
Ik vraag uw hof om een geheel voorwaardelijke straf dan wel een lagere taakstraf op te leggen."
2.4.
Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat de omstandigheid dat de verdachte in een kliniek een behandeling ondergaat, met welke omstandigheid de Politierechter nog geen rekening kon houden, niet eraan in de weg staat het vonnis te bevestigen en hem ook in hoger beroep een taakstraf voor de duur van twintig uren op te leggen. Dat oordeel is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het ondergaan van een taakstraf in het strafmaatverweer op zichzelf ook niet wordt uitgesloten.
2.5.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2015.
Conclusie 25‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Motivering strafoplegging. Strafmaatverweer. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat de omst. dat de verdachte in een kliniek een behandeling ondergaat, met welke omst. de Pr nog geen rekening kon houden, niet eraan in de weg staat het vonnis te bevestigen en hem ook in h.b. een taakstraf van 20 uren op te leggen. Dat oordeel is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het ondergaan van een taakstraf in het strafmaatverweer op zichzelf ook niet wordt uitgesloten. CAG: anders.
Nr. 13/06338 Zitting: 25 november 2014 | Mr. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 13 december 2013 het vonnis van de politierechter in de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 25 juli 2013, waarbij de verdachte wegens het “opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten” is veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis, bevestigd met overneming van gronden.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. C.M. Bast, advocaat te Veenendaal, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het hof in strijd met het in art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv bepaalde het verweer van de verdediging ten aanzien van de straftoemeting zonder nadere motivering niet heeft gevolgd.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“De raadsvrouw van verdachte voert aan, zakelijk weergegeven:
Mijn cliënt verblijft op dit moment in een kliniek in Den Haag. Dit is hem opgelegd als bijzondere voorwaarde in een andere zaak. Hij ondergaat daar een behandeling. Hij heeft ervoor gekozen om zich volledig op die behandeling te richten en is daarom niet ter terechtzitting aanwezig. Het gaat erg goed met mijn cliënt. Begin maart 2014 zal mijn cliënt overgaan naar een begeleid wonen-traject in Delft. Het is juist dat er meerdere hoger beroepzaken lopen van mijn cliënt. Ik wil uw hof vragen rekening te houden met de omstandigheid dat mijn cliënt in een kliniek verblijft en druk bezig is met een behandeling. Het is voor mijn cliënt daarom niet mogelijk om een werkstraf uit te voeren. Ik wil uw hof verzoeken een geheel voorwaardelijke straf dan wel een lagere taakstraf op te leggen.
De raadsvrouw legt aan het hof over een brief van [betrokkene], orthopedagoog bij Palier forensische en intensieve zorg, gedateerd 23 oktober 2013.
(…)
De raadsvrouw voert het woord tot verdediging, zakelijk weergegeven:
Sinds mijn cliënt in de kliniek verblijft, stelt hij zich open en begeleidbaar op. Het gaat goed met hem. Hij is bereid zijn leven een andere invulling te geven. Ik vraag uw hof om een geheel voorwaardelijke straf dan wel een lagere taakstraf op te leggen.”
5. Bij de stukken bevindt zich een brief van [betrokkene], die als orthopedagoog is verbonden aan ‘Palier, forensische & intensieve zorg’, van 23 oktober 2013. Daarin staat onder meer vermeld dat de verdachte met ingang van 16 augustus 2013 is opgenomen in de kliniek Weerlanden te Den Haag, dat het de afgelopen maanden is gelukt een positieve behandelrelatie met de verdachte op te bouwen en dat voorbereidingen worden getroffen voor een vervolgtraject, waarbij wordt gedacht aan plaatsing van de verdachte in een RIBW buiten de regio van oorsprong. Tevens bevat de brief een verzoek de klinische behandeling niet te onderbreken, waaraan nog wordt toegevoegd dat een nieuwe periode in detentie naar verwachting een negatief effect zal hebben op de motivatie en het gedrag van de verdachte.
6. Het hof heeft in de bestreden uitspraak geen afzonderlijke overweging gewijd aan (de verwerping van) het hiervoor weergegeven straftoemetingsverweer van de raadsvrouwe van de verdachte. Het hof heeft een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van twintig uren opgelegd en ter motivering van de opgelegde straf - door het vonnis van de politierechter en de daarin opgenomen strafmotivering te bevestigen – overwogen:
“De strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De politierechter houdt ook rekening met voormeld uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.”
7. De responsieplicht ex art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv strekt zich mede uit tot uitdrukkelijk onderbouwde standpunten die zien op de straftoemeting.1.Van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de hiervoor bedoelde zin is sprake in geval van een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het hof naar voren is gebracht.2.De Hoge Raad stelt zich bij de beoordeling van het - expliciete dan wel impliciete - oordeel van het hof over de vraag of het gaat om een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt terughoudend op. Toetssteen is of het aangevoerde bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv.3.Bij de beoordeling of een standpunt noopt tot een antwoord komt betekenis toe aan de aard van het aan de orde gestelde onderwerp, alsmede aan de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten.4.
8. Hetgeen de raadsvrouwe van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de op te leggen straf kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het hof naar voren is gebracht. De raadsvrouwe heeft het standpunt, zoals blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, op die terechtzitting uitdrukkelijk voorgedragen. Het standpunt bevat het verzoek om aan de verdachte geen taakstraf op te leggen, althans een lagere taakstraf dan in eerste aanleg is opgelegd. De raadsvrouwe heeft het standpunt onderbouwd door te wijzen op - kort gezegd - de recente ontwikkelingen ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder de behandeling in een kliniek en de positieve wending daarvan. Die onderbouwing is niet algemeen van aard, maar toegespitst op de bijzondere omstandigheden van het geval, met daarbij gevoegd een brief van een orthopedagoog afkomstig van de behandelende instelling. Voorts heeft de raadsvrouwe aan het standpunt de - ondubbelzinnige - conclusie verbonden dat aan de verdachte geen werkstraf moet worden opgelegd, althans een lagere taakstraf dan in eerste aanleg.
9. Het door de verdediging aangevoerde kan aldus bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv. Het hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door de verdachte te veroordelen tot een werkstraf voor de duur van twintig uren. Het hof heeft daarbij volstaan met een “kale bevestiging” van het vonnis van de politierechter. Het hof had naar mijn mening in geval van afwijking van het standpunt van de verdediging de oplegging van eenzelfde straf als die in eerste aanleg is opgelegd uitvoeriger en meer toegesneden op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte moeten motiveren en daarmee op de argumentatie van de verdediging moeten ingaan. Het hof behoefde niet op ieder detail van de argumentatie van de verdediging in te gaan. Het hof heeft echter in het geheel niet gereageerd op het verweer en is daarmee op geen enkel onderdeel van de argumentatie van de verdediging ingegaan. Het heeft volstaan met een kale bevestiging van het vonnis, terwijl het verweer juist inhield dat de verdachte sedert 16 augustus 2013 in een kliniek was opgenomen, de behandeling een positief verloop kende en het niet mogelijk was een taakstraf in de omvang als door de politierechter was bepaald uit te voeren. Daarmee is het standpunt toegesneden op de periode nadat het vonnis in eerste aanleg is gewezen. Door niettemin te volstaan met een kale bevestiging van het vonnis is naar mijn mening tekort gedaan aan het contradictoire karakter van de procesvoering, dat onlosmakelijk met de introductie van art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv is verbonden, en met het voortbouwend karakter van de procedure in hoger beroep.5.In dit verband merk ik nog op dat sprake was van een strafmaatmaatappel. De raadsvrouwe heeft ter zitting in hoger beroep van 13 december 2013 desgevraagd aangegeven dat de verdachte de straf te zwaar acht. De advocaat-generaal bij het hof en de raadsvrouwe hebben blijkens het proces-verbaal op die terechtzitting slechts opmerkingen gemaakt over de op te leggen straf. De behandeling in hoger beroep heeft zich dan ook geconcentreerd op de straftoemeting, waarbij nieuwe argumenten zijn ingenomen en ontwikkelingen zijn betrokken die zich sedert de uitspraak in eerste aanleg hebben voorgedaan. Onder die omstandigheden kan een verantwoording van hetgeen die behandeling in de visie van het hof heeft opgeleverd niet worden gemist.6.Door die verantwoording achterwege te laten heeft het hof in strijd gehandeld met het bepaalde in art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.7.
10. Gelet op het bovenstaande, is het middel terecht voorgesteld.
11. Het middel slaagt. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑11‑2014
Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393, m.nt. Buruma, rov. 3.7.1.
Zie hierover ook A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, zevende druk, p. 205-206.
Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393, m.nt. Buruma, rov. 3.7.1.
Aldus ook de conclusie van mijn ambtgenoot Harteveld (ECLI:NL:PHR:2014:1616; onder 3.8) voor HR 2 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2571.
Vgl. HR 25 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4987, rov. 2, HR 15 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5162, rov. 2, HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT1816, NJ 2012/640 m.nt. Schalken, rov. 2, HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6467, NJ 2011/360 m.nt. Schalken, rov. 2 en HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD4870, NJ 2009/226 m.nt. Buruma, rov. 2.
Beroepschrift 31‑03‑2014
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
Geeft eerbiedig te kennen:
De heer [rekwirant], geboren op [geboortedatum] 1977, thans verblijvende te PI Nieuwegein.
Dat rekwirant van cassatie op 19 december 2013 beroep in cassatie heeft ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof Arnhem — Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem d.d. 13 december 2013, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht d.d. 25 juli 2013, met parketnummer 21/006702-13.
Het belang van rekwirant bij cassatie is daarin gelegen dat het vonnis van de rechtbank ten onrechte is bevestigd en rekwirant dientengevolge ten onrechte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, te vervangen door 10 dagen hechtenis indien deze niet naar behoren wordt uitgevoerd.
Het volgende middel van cassatie wordt daartoe voorgedragen:
Middel I:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd. In het bijzonder zijn de artikelen 359 en 415 Sv geschonden doordien de opgelegde straf, onvoldoende door het Gerechtshof is gemotiveerd nu ondanks dat namens rekwirant wegens zijn gewijzigde persoonlijke omstandigheden is verzocht een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen dan wel een lagere werkstraf, het Hof het vonnis heeft bevestigd en aldus niet, althans onvoldoende gemotiveerd, rekwirant een onvoorwaardelijke werkstraf heeft opgelegd voor de duur van 20 uur.
Toelichting op middel I:
In eerste aanleg heeft de Politierechter het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen geacht en aan rekwirant een onvoorwaardelijke werkstraf opgelegd voor de duur van 20 uren, te vervangen door 10 dagen hechtenis indien deze niet naar behoren zou worden uitgevoerd. Ten tijde van de zitting in eerste aanleg was rekwirant uit andere hoofde gedetineerd in PI Nieuwegein.
Het Hof heeft het vonnis van de Politierechter met overneming van de gronden bevestigd. Ter terechtzitting van het Hof is namens rekwirant echter een strafmaatverweer gevoerd en heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de persoonlijke omstandigheden van rekwirant sinds de zitting in eerste aanleg op 25 juli 2013 aanzienlijk zijn gewijzigd. Cliënt verbleef ten tijde van de zitting bij het Hof in een kliniek in Den Haag en onderging daar een behandeling. Hij stelde zich open en behandelbaar op en de behandeling verliep voorspoedig. Omdat hij druk bezig was met de behandeling en zich daar volledig op wilde richten, was het niet mogelijk voor rekwirant om een werkstraf uit te voeren en is het Hof verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen dan wel een lagere werkstraf dan is opgelegd door de politierechter en ter zitting werd gevorderd door de Advocaat-Generaal.
Ter onderbouwing van de zeer positieve wending in de persoonlijke omstandigheden van rekwirant is ter zitting van het Hof een brief overlegd van mevrouw [naam 1], orthopedagoog bij [A].
Gezien de grote wijziging die plaats had gevonden sinds de terechtzitting in eerste aanleg in de persoonlijke omstandigheden van rekwirant en het strafmaatverweer dat namens rekwirant daarop is gevoerd, leende het vonnis zich niet voor bevestiging door het hof.
Het arrest van het Gerechtshof Arnhem — Leeuwarden, locatie Arnhem d.d. 13 december 2013 is ten gevolge hiervan niet naar de eis der wet naar behoren en met redenen omkleed, althans gemotiveerd, zodat het arrest niet in stand kan blijven, dient te worden vernietigd en een verwijzing dient te volgen.
Het schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. C.M. Bast, advocaat,
kantoorhoudende te Veenendaal, aan de Scheepjeshof 122 (3901 CX), die bij deze verklaart tot ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant tot cassatie.
Veenendaal, 31 maart 2014
C.M. Bast
Advocaat