HR 26 april 2011, LJN BP6467, NJ 2011/360 m. nt. Schalken.
HR, 15-05-2012, nr. 11/00287
ECLI:NL:HR:2012:BW5162
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-05-2012
- Zaaknummer
11/00287
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BW5162
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW5162, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑05‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW5162
ECLI:NL:HR:2012:BW5162, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑05‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW5162
- Vindplaatsen
Conclusie 15‑05‑2012
Mr. Vegter
Partij(en)
Nr. 11/00287
Mr. Vegter
Zitting 28 februari 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
De verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 13 december 2010 wegens "In het bezit zijn van een reisdocument waarvan zij weet dat het vervalst is" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 (zes) weken met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
2.
Mr. R.W. Koevoets, advocaat te Rotterdam, heeft cassatie ingesteld en mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. Het middel klaagt over het ontbreken van een gemotiveerde beslissing op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt.
3.
Op terechtzitting in hoger beroep van 29 november 2010 heeft de raadsman blijkens het proces-verbaal aangevoerd dat "... en dat de verdachte de straf te zwaar vindt." Verdachte is tot ongewenst vreemdeling verklaard op basis van de veroordeling in eerste aanleg in deze zaak. Indien de straf blijft gehandhaafd zal dit ernstige gevolgen hebben voor verdachte. In pleitaantekeningen die volgens het proces-verbaal als ingelast dienen te worden beschouwd is daaraan nog toegevoegd: "Cliënte is naar aanleiding van de gebeurtenissen uit dit dossier ongewenst verklaard (Bijlage 1). Dit is zeer spijtig omdat paragraaf A.5.2 van de Vreemdelingencirculaire aangeeft dat een ongewenstverklaring alleen dan plaatsvindt als er meer dan een maand gevangenisstraf opgelegd wordt (Bijlage 2). Het gevolg van een ongewenstverklaring is dat cliënte niet langer rechtmatig verblijf krachtens de Vreemdelingenwet in Nederland kan hebben. Volgens staande jurisprudentie van de Hoge Raad dient de feitenrechter rekening te houden met de mogelijkheid dat er een ongewenstverklaring kan volgen. In eerste aanleg is dit niet gebeurd. Derhalve verzoek ik u dat wel te doen." Bijlage 2 bevat een gedeelte uit de Vreemdelingencirculaire 2000 waaruit blijkt dat een veroordeling tot een gevangenisstraf van tenminste een maand een omstandigheid is die er mede toe kan leiden dat een vreemdeling ongewenst wordt verklaard. Bijlage 1 bevat de bij brief van 9 september 2009 verzonden beschikking tot ongewenstverklaring van verdachte waarin deze grond onder "Motivering van de beschikking" wordt genoemd.
4.
Het standpunt dat de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf van zes weken te hoog is, is door de raadsman onderbouwd door te wijzen op, kort gezegd, de vreemdelingenrechtelijke consequenties die de oplegging van een dergelijke straf voor de verdachte zou meebrengen. Dit betoog kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht.1. De feitenrechter kan het standpunt (anders dan hier geschiedde) honoreren2., maar kan er tevens voor kiezen het standpunt te passeren, maar dan moet tenminste enige inzicht in de gevolgde gedachtegang worden gegeven.3. Dat klemt temeer indien, zoals hier, het Hof weliswaar in navolging van de politierechter zes weken gevangenisstraf oplegt, maar de advocaat-generaal een straf van vier weken (en dat is minder dan een maand) vordert.
5.
Drie overwegingen onderbouwen in het arrest van het Hof de strafoplegging. Allereerst is er de standaardmotivering waarbij gelet is op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Voorts is in het bijzonder in beschouwing genomen dat verdachte een deugdelijke grensbewaking en een behoorlijke identiteitscontrole heeft proberen te ontgaan en het vertrouwen dat in het internationaal personenverkeer pleegt te worden gesteld misbruikt. Het Hof overweegt verder nog dat het geen aanleiding ziet voor het opleggen van een lagere straf dan de politierechter heeft gedaan, gelet op de strafmaat die het in soortgelijke zaken pleegt aan te houden.
6.
De vraag is of de drie overwegingen afzonderlijk of in onderling verband voldoende inzicht geven in de vraag waarom de rechter, in plaats van te volstaan met de door de raadsman verzochte straf van minder dan een maand, zes weken heeft opgelegd. De standaardmotivering met een algemene verwijzing naar de persoon van de verdachte is in dit opzicht in ieder geval ontoereikend. Het trachten te ontgaan van deugdelijke grensbewaking en behoorlijke identiteitscontrole is niet meer dan een feitelijke beschrijving van het verwijt in wat andere woorden. Door te overwegen dat het vertrouwen dat in internationaal personenverkeer pleegt te worden gesteld is misbruikt, heeft de rechter een belang dat de rechter met de strafbaarstelling voor ogen had geduid. Enig inzicht in de reden waarom de rechter het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt niet volgt, lees ik er niet in. Ook het laatste onderdeel van de strafmotivering bevat geen expliciete reactie op het verzoek een lagere straf op te leggen, maar de vraag is of die reactie niet besloten ligt in de overweging dat gelet op de strafmaat die het in soortgelijke zaken pleegt aan te houden een lagere straf dan zes weken niet aangewezen is. Die verwijzing naar soortgelijke zaken dient dan zo gelezen te worden dat de rechter kennelijk voor ogen heeft dat in zaken waarin vreemdelingrechtelijke consequenties aan de orde zijn de standaard (nog) steeds zes weken is. Die benadering komt mij te impliciet voor nu niet duidelijk is of het Hof inderdaad van oordeel is dat zes weken standaard is voor een dergelijk feit ongeacht de vreemdelingrechtelijke consequenties. Het Hof gaat, zoals Schalken het eerder formuleerde4., niet concreet op de consequenties voor de verblijfstatus in. Daar voeg ik aan toe dat zulks hier wel moet, nu het gaat om een ingrijpende consequentie. De drie overwegingen van het Hof geven mijns inziens noch afzonderlijk noch in onderling verband inzicht in de gevolgde gedachtegang. Dat geldt temeer nu het Hof voor de strafoplegging nog van belang acht dat verdachte in Nederland niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
7.
De slotsom is dat het middel slaagt. Het Hof heeft immers bij de oplegging van zes weken gevangenisstraf niet gerespondeerd op het betoog van de raadsman met betrekking tot de vreemdelingenrechtelijke consequenties die dat voor de verdachte zou meebrengen. Het Hof is aldus van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de raadsman afgeweken, maar heeft in strijd met art. 359, tweede lid, Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
8.
Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
9.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑05‑2012
Zie bijvoorbeeld Hof Arnhem 30 januari 2004, LJN AO3056.
HR 28 september 2010, LJN BM9857, NJ 2010, 537.
Zie zijn noot onder HR 26 april 2011, LJN BP6467, NJ 2011/360.
Uitspraak 15‑05‑2012
Inhoudsindicatie
Art. 359.2 Sv, uitdrukkelijk onderbouwd standpunt (uos) m.b.t. de strafoplegging. Hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht m.b.t. strafoplegging en de vreemdelingenrechtelijke consequenties daarvan voor verdachte, kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie t.o.v. het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is van dit uos afgeweken zonder in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ex art. 359.8 Sv nietigheid tot gevolg.
Partij(en)
15 mei 2012
Strafkamer
nr. S 11/00287
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 december 2010, nummer 23/001780-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in het Detentiecentrum "Rotterdam" te Rotterdam.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het door de verdediging naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunt met betrekking tot de op te leggen straf in verband met de vreemdelingenrechtelijke consequenties.
2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig een door hem overgelegde pleitnota. De pleitnota houdt in:
"Cliënte is naar aanleiding van de gebeurtenissen uit dit dossier ongewenst verklaard (Bijlage 1). Dit is zeer spijtig omdat paragraaf A.5.2. van de Vreemdelingencirculaire aangeeft dat een ongewenstverklaring alleen dan plaatsvindt als er meer dan een maand gevangenisstraf opgelegd wordt (Bijlage 2).
Het gevolg van een ongewenstverklaring is dat cliënte niet langer rechtmatig verblijf krachtens de Vreemdelingenwet in Nederland kan hebben. Volgens staande jurisprudentie van de Hoge Raad dient de feitenrechter rekening te houden met de mogelijkheid dat er een ongewenstverklaring kan volgen.
In eerste aanleg is dit niet gebeurd. Derhalve verzoek ik u dat wel te doen."
2.3.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van "in het bezit zijn van een reisdocument waarvan zij weet dat het vervalst is" veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken. Het Hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"De politierechter in de rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het haar tenlastegelegde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het haar ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte was op Schiphol in bezit van een paspoort, waarvan zij wist dat het een vervalst exemplaar betrof. Hierdoor heeft de verdachte een deugdelijke grensbewaking en een behoorlijke identiteitscontrole proberen te ontgaan en het vertrouwen dat in het internationaal personenverkeer pleegt te worden gesteld aan identiteitspapieren misbruikt.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 23 november 2010 is de verdachte in Nederland niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof ziet geen aanleiding voor het opleggen van een lagere straf dan de politierechter heeft gedaan, gelet op de strafmaat die het in soortgelijke zaken pleegt aan te houden.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden."
2.4.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het Hof verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met, kort gezegd, de vreemdelingenrechtelijke consequenties die de oplegging van een langere gevangenisstraf dan van een maand voor de verdachte zou meebrengen. Dit betoog kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zes weken maar heeft, in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven die tot die afwijking hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
2.5.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 15 mei 2012.