Hof Arnhem, 30-01-2004, nr. 21-003565-03
ECLI:NL:GHARN:2004:AO3056
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
30-01-2004
- Zaaknummer
21-003565-03
- LJN
AO3056
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2004:AO3056, Uitspraak, Hof Arnhem, 30‑01‑2004; (Hoger beroep)
Uitspraak 30‑01‑2004
Inhoudsindicatie
Het hof acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan schuldheling. Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat veroordeling tot een onvoorwaardelijke straf ingevolge de Vreemdelingencirculaire 2000 zal leiden tot een afwijzing van verdachtes aanvraag van een verblijfsvergunning. Het hof acht dit vrijwel automatisch gevolg ongewenst, zodat het verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke geldboete.
Partij(en)
Parketnummer: 21-003565-03
Uitspraak dd.: 30 januari 2004
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter te Zwolle van 18 juli 2003 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 januari 2004 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich niet met het vonnis, waarvan beroep, zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
De telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
ten aanzien van het primair bewezenverklaarde:
Schuldheling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De raadsman heeft het hof ter terechtzitting verzocht verdachte tot een voorwaardelijke geldboete in plaats van een onvoorwaardelijke geldboete te veroordelen. Hij heeft daarbij aangevoerd dat een veroordeling tot een onvoorwaardelijke geldboete tot gevolg heeft dat verdachtes aanvraag voor een verblijfsvergunning ingevolge het beleid van het ministerie van justitie wordt afgewezen, terwijl dit bij een veroordeling tot een voorwaardelijke geldboete niet het geval is.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat een veroordeling van verdachte tot een onvoorwaardelijke straf ingevolge de Vreemdelingencirculaire 2000 (hoofdstuk C1/5.13 jo hoofdstuk B1/2.2.4) zal leiden tot een afwijzing van verdachtes aanvraag tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Het hof acht dit vrijwel automatische gevolg niet gewenst, zodat het verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke geldboete. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het bewezenverklaarde feit een betrekkelijk licht misdrijf betreft.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 81,73 ingesteld. Bij het vonnis, waarvan beroep, is de benadeelde partij in die vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De door de benadeelde partij geleden schade is naar het oordeel van het hof niet aan te merken als het rechtstreeks gevolg van het strafbare feit. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 (vier) dagen hechtenis.
Beveelt, dat de geldboete niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
de aan [benadeelde partij] toegebrachte schade
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door
mr Denie, voorzitter,
mrs Van den Heuvel en Coster van Voorhout, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Bouwman, griffier,
en op 30 januari 2004 ter openbare terechtzitting uitgesproken.