Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/256
256 Stelplicht verkrijgende verjaring onroerende zaak
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691501:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Een reeds lopende verjaring kan worden voortgezet door een opvolgende bezitter (art. 3:102 BW).
PG Boek 3, p. 434 en HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2743, NJ 2016/78 met nt. F.M.J. Verstijlen. Het is niet relevant of de oorspronkelijk rechthebbende daadwerkelijk kennis heeft gedragen van de bezitsdaden; naar buiten toe moet kenbaar zijn dat het bezit van de oorspronkelijke rechthebbende is geëindigd (HR 24 februari 2017:ECLI:NL:HR:2017:309, NJ 2018/141 met nt. H.J. Snijders, AA 2017/0516 met nt. A.G. Castermans (Drunense Heidijk)).
HR 15 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0826, NJ 1993/178 (Baaijens-Frunt/Wijers): dit moet naar objectieve maatstaven worden beoordeeld.
HR 15 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0826, NJ 1993/178 178 (Baaijens-Frunt/Wijers).
Zie ook Asser/Bartels & Van Mierlo 3-IV 2021/513 e.v. en Snijders & Rank-Berenschot 2022/114.
De verjaring heeft tot gevolg dat de verkrijger bevrijd wordt van de mogelijkheid tot revindicatie. Zie ook F.J.P. Lock, Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 3:105 BW.
HR 10 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5324, NJ 2012/484.
Niet van belang is hoeveel opvolgende bezitters er zijn geweest en hoe zij hun bezit hebben verkregen. Evenmin is van belang of het bezit door ieder van de bezitters al dan niet te goeder trouw is verkregen. Vereist is dat op het moment van de voltooiing van de verjaringstermijn ondubbelzinnig sprake is (geweest) van bezit.
HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309, NJ 2018/141 met nt. H.J. Snijders, AA 2017/0516 met nt. A.G. Castermans (Drunense Heidijk).
Vgl. HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2743, NJ 2016/78 met nt. F.M.J. Verstijlen. Eiser dient er rekening mee te houden dat de vordering tot teruglevering als schadevergoeding in natura kan zijn verjaard. Van belang is wanneer eiser met de schade en de aansprakelijke persoon bekend was geworden (art. 3:310 lid 1 BW en HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309, NJ 2018/141 met nt. H.J. Snijders (Drunense Heidijk)).
Dan eindigt de lopende verjaring en begint de verjaringstermijn opnieuw te lopen.
Zie nr. 300 e.v.
A. Op grond van art. 150 Rv rusten de stelplicht en de bewijslast dat aan de vereisten voor verkrijgende verjaring is voldaan op de partij die zich erop beroept dat een goed door verjaring is verkregen. Verweerder moet stellen dat gedurende tenminste tien jaren onafgebroken sprake is geweest van bezit van de onroerende zaak1 en dat dit bezit te goeder trouw is verkregen. Eiser zal de feiten en omstandigheden moeten betwisten. Verweerder zal die feitelijke omstandigheden indien nodig dienen te bewijzen.
Bepalend voor de vraag of iemand een zaak in bezit heeft genomen is of hij de feitelijke macht over die zaak is gaan uitoefenen (art. 3:113 lid 1 BW).2 Of iemand de voor bezit vereiste feitelijke macht uitoefent, wordt bepaald naar verkeersopvattingen en moet zodanig zijn dat deze het bezit van de oorspronkelijke bezitter tenietdoet3 en overigens op grond van uiterlijke feiten (art. 3:107, 3:108 en 3:109 BW). ‘Ondubbelzinnig bezit’ is vereist en dit betekent dat de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn.4 Van ‘dubbelzinnig bezit’ is sprake indien de rechthebbende, tegenover het beroep op verkrijgende verjaring door de bezitter, voldoende gemotiveerd aanvoert dat er op het door de bezitter gestelde moment nog geen sprake was van bezit omdat het gebruik evenzeer kan duiden op het gebruik in een andere hoedanigheid dan eigenaar, bijvoorbeeld krachtens een persoonlijk recht of een beperkt recht.5 Dit verweer is te beschouwen als een grondslagverweer. Van een ondubbelzinnige bezitsdaad kan evenmin sprake zijn zolang de oorspronkelijke eigenaar (mede) gebruik blijft maken van het betreffend terrein. (Ver)huur wijst erop dat geen eigendomsverlies wordt beoogd. Ook ingeval van toestemming of gedogen is geen sprake van ondubbelzinnig bezit.
De verjaring begint te lopen met de aanvang van de dag na het begin van het bezit (art. 3:101 BW). Uit het bepaalde in art. 3:118 lid 1 BW volgt dat een bezitter te goeder trouw is, wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijs als zodanig mocht beschouwen.6 Omdat een bezitter op grond van art. 3:118 lid 3 BW wordt vermoed te goeder trouw te zijn, ligt het op de weg van de wederpartij (i.c. eiser) om te stellen en, bij gemotiveerde betwisting, te bewijzen dat degene die zich op goede trouw beroept, de werkelijke situatie kende of behoorde te kennen. Eiser die meent nog rechthebbende te zijn, kan in dit verband stellen dat onderzoek in de openbare registers7 verweerder duidelijkheid had kunnen verschaffen omtrent de onroerende zaak, zodat op grond van art. 3:23 BW het beroep op goede trouw niet kan worden aanvaard.8
Stelplicht verkrijgende verjaring onroerende zaak via bevrijdende verjaring
B. Ontbreekt de goede trouw, dan kan een beroep op art. 3:105 lid 1 jo. 3:306 BW (verkrijging door extinctieve verjaring van de oorspronkelijke rechthebbende)9 verweerder onder omstandigheden soelaas bieden.10 Verweerder voert in dat geval (al of niet subsidiair) aan dat het vorderingsrecht van eiser is verjaard door verloop van twintig jaren.
Indien verkrijgende verjaring niet is komen vast te staan, is mogelijk dat de eigendomsverkrijging (door het tenietgaan van de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit hiervan door tijdsverloop) komt vast te staan als verweerder – of een rechtsvoorganger – bezitter was van de onroerende zaak op het moment dat de verjaring werd voltooid (art. 3:105 lid 1 BW). Dit geschiedt van rechtswege.11 De verjaringstermijn loopt door zolang een derde bezitter is.12 Zie voor de vereisten van de extinctieve verjaring en voor een verduidelijking het arrest Drunense Heidijk:13 verkrijging door bevrijdende verjaring sluit een actie uit onrechtmatige daad ter compensatie van het verlies van eigendom niet uit; bovendien is schadevergoeding in natura mogelijk (art. 6:103 BW).14
Het beroep van verweerder dat een zaak door verjaring is verkregen, kan worden gestuit door een stuitingshandeling van de kant van eiser.15 De stelplicht en bewijslast van de stuitingshandeling rusten op de partij die zich op de stuiting beroept (een contra-bevrijdend verweer).16