HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094, NJ 2010/512 m.nt. Borgers; HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2440, NJ 2010/513 m.nt. Borgers; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515 m.nt. Borgers; HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1728, NJ 2010/612 m.nt. Borgers; HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1890, NJ 2013/279 m.nt. Reijntjes; HR 12 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1158.
HR, 22-12-2015, nr. 14/03621
ECLI:NL:HR:2015:3701
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-12-2015
- Zaaknummer
14/03621
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3701, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑12‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2453, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2453, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑11‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3701, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑12‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
22 december 2015
Strafkamer
nr. S 14/03621
NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 2 juli 2014, nummer 20/003551-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Goirle, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2015.
Conclusie 03‑11‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Nr. 14/03621 Zitting: 3 november 2015 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
Verdachte is bij arrest van 2 juli 2014 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “als persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, de in artikel 2, eerste lid, van die wet opgelegde verplichting niet nakomen””, veroordeeld tot een geldboete van € 650,-, subsidiair 13 dagen hechtenis, waarvan € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Goirle, heeft namens verdachte één middel van cassatie voorgesteld.
In het middel wordt erover geklaagd dat de bewezenverklaring onvoldoende is gemotiveerd nu deze slechts is gebaseerd op de verklaring van één getuige. Uit de toelichting op het middel volgt dat daarmee wordt gedoeld op de verklaring van [getuige] .
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
“zij op een of meer tijdstippen in de periode van 2 april 2012 tot en met 11 april 2012 te Etten-Leur, althans [plaats] , gemeente Rucphen, meermalen terwijl zij telkens als degene die het gezag uitoefende over de jongere [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 [AG: bedoeld zal zijn: 2002], althans terwijl zij zich telkens met de feitelijke verzorging van die jongere had belast, telkens niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten “(basisschool) [A] ” te [plaats] , was ingeschreven, die school na inschrijving geregeld bezocht.”
5. Deze bewezenverklaring heeft het hof blijkens de aantekening van het mondeling arrest gebaseerd op de inhoud van een door de leerplichtambtenaar [betrokkene 2] opgemaakt proces-verbaal op 3 mei 2012 en op een deel van een bij dat proces-verbaal gevoegd ‘Overzicht leerling’ van de gemeente Etten-Leur.
6. Bedoeld proces-verbaal van de leerplichtambtenaar ziet op het onderzoek dat is ingesteld naar aanleiding van de melding door [getuige] , het hoofd van basisschool [A] te [plaats] , van ongeoorloofd schoolverzuim in de periode 2 tot en met 11 april 2012 door de in de bewezenverklaring genoemde [betrokkene 1] . Het houdt kortgezegd en voor zover hier van belang in dat:
[betrokkene 1] is geboren op [geboortedatum] 2002 en leerplichtig is;
aan de [betrokkene 1] geen vrijstelling van de leerplicht is verleend;
het wettig gezag over, en de feitelijke verzorging voor [betrokkene 1] bij verdachte, de moeder van
[betrokkene 1] , ligt;
verdachte verplicht is ervoor zorg te dragen dat haar kind als leerling staat ingeschreven bij
een school en deze school regelmatig bezoekt en dat aan die verplichting niet is voldaan;
de leerplichtambtenaar verdachte tot twee maal toe schriftelijk heeft opgeroepen
voor een gesprek maar verdachte daaraan geen gehoor heeft gegeven;
de leerplichtambtenaar bij een huisbezoek op 12 april 2012 verdachte niet thuis
heeft aangetroffen en dat verdachte niet heeft gereageerd op een middels een briefje in de brievenbus gedaan verzoek om contact op te nemen met de leerplichtambtenaar;
dhr. [getuige] , directeur van de basisschool [A] , heeft verklaard dat
[betrokkene 1] op 2 april 2012 zonder afmelding niet op school is verschenen, dat de school heeft geprobeerd in contact te komen met de moeder, maar dat ze onbereikbaar is voor hen, en dat [betrokkene 1] op 12 april 2012 plotseling weer op school verscheen;
[betrokkene 1] in het school 2010/2011 van 12 oktober tot en met 22 oktober vermoedelijk
op vakantie is geweest zonder toestemming, dat naar aanleiding daarvan tevergeefs pogingen zijn gedaan tot contact met de moeder, en dat in het verleden in het kader van de Leerplichtwet wel eerder een proces-verbaal is opgemaakt.
7. Het tot bewijs gebezigd deel van het ‘Overzicht leerling’ van de gemeente Etten-Leur houdt in:
“ [getuige] mailt dat [betrokkene 1] vanaf 2 april 2012 niet meer op school verschenen is, zonder afmelding. Op 12 april 2012 stond [betrokkene 1] weer ineens op het schoolplein.”
8. Als bijzonder overweging met betrekking tot het bewijs is het volgende in het bestreden arrest opgenomen:
“De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Door de raadsman van verdachte is aangevoerd dat in de onderhavige zaak niet aan het wettelijk bewijsminimum kan worden voldaan.
Het hof volgt de verdediging daarin niet.
De leerplichtambtenaar heeft een op ambtsbelofte ondertekend proces-verbaal opgemaakt. De leerplichtambtenaar heeft onderzoek gedaan naar het schoolverzuim van de minderjarige. Zij heeft daartoe de administratie van de school geraadpleegd. Voorts is de directeur van de school gesproken. De verklaring van de directeur is ten overstaan van de buitengewoon opsporingsambtenaar afgelegd. De opsporingsambtenaar heeft deze verklaring is (AG: bedoeld zal zijn ‘in’) haar proces-verbaal verwerkt en kan als bewijsmiddel worden gebezigd.”
9. De unus-testis regel, waarop in het middel een beroep wordt gedaan, is gebaseerd op het tweede lid van art. 342 Sv op grond waarvan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend mag worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling, die betrekking heeft op de tenlastelegging in haar geheel en niet een onderdeel daarvan, strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de feiten en omstandigheden die door één getuige worden opgegeven op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad geeft in zijn jurisprudentie daarom geen algemene regels over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv. Bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, kan het van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat aan het bewijsminimum is voldaan, nader heeft gemotiveerd. Vereist is in ieder geval dat de verklaring van de getuige voldoende wordt ondersteund door bewijsmateriaal uit een andere bron, hetgeen het geval zal zijn als het verband tussen die verklaring en de overige bewijsgronden niet te ver verwijderd is.1.Een en ander betekent dat de bewezenverklaring in de kern niet mag worden gebaseerd op één bron.
10. In het middel wordt in de eerste plaats geklaagd dat het hof de verklaring van de directeur van de school die in het proces-verbaal van de leerplicht ambtenaar is verwerkt kennelijk heeft aangemerkt als een schriftelijk bescheid als bedoeld in art. 344 lid 1 sub 2 juncto lid 2 Sv en dus als een bescheid met bijzondere bewijskracht. Deze bewijskracht komt aan een proces-verbaal echter slechts toe, voor zover het gaat om een door die opsporingsambtenaar zelf waargenomen strafbaar feit, aldus de steller van het middel..
10. In het onderhavige geval heeft het hof het verweer dat niet aan het bewijsminimum is voldaan gemotiveerd verworpen. In de eerste plaats lees ik in de motivering van de verwerping van het verweer niet dat het hof de verklaring van de directeur van de school heeft aangemerkt als een schriftelijk bescheid als bedoeld in art. 344 lid 1 sub 2 juncto lid 2 Sv. Voor zover daarover in het middel wordt geklaagd, faalt het daarom bij gebrek aan feitelijke grondslag.
10. Daarnaast wordt geklaagd dat als het hof met die bewijsoverweging heeft bedoeld aan te geven dat er sprake is van meerdere bewijsmiddelen, dat oordeel ‘apert’ onjuist en daarmee tevens onbegrijpelijk is. Daarover het volgende.
10. Uit de motivering van de verwerping van genoemd verweer in samenhang met de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de bewezenverklaring niet alleen rust op de verklaring van getuige [getuige] (zoals wordt gesteld in de toelichting op het middel), maar ook op de in het proces-verbaal neergelegde onderzoeksbevindingen van de leerplichtambtenaar.2.Die verklaring van [getuige] ondersteunt immers slechts een deel van de bewezenverklaring, te weten het feit dat [betrokkene 1] van 2 tot en met 11 april 2012 zonder toestemming niet op school is geweest. Voor het overige, bijvoorbeeld voor zover de bewezenverklaring inhoudt dat verdachte het gezag uitoefende over [betrokkene 1] , dat [betrokkene 1] leerplichtig was en geen vrijstelling had van de leerplicht en dat dus verdachte degene is die niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting om ervoor te zorgen dat [betrokkene 1] regelmatig de school bezocht waar hij stond ingeschreven, berust die bewezenverklaring op het proces-verbaal van de leerplichtambtenaar. De verklaring van [getuige] is dus niet het enige bewijsmiddel waarop de bewezenverklaring is gestoeld, terwijl de regel dat het bewijs niet mag worden aangenomen op de verklaring van één getuige geldt voor de tenlastelegging als geheel, niet voor een onderdeel daarvan. In zoverre bestaat daarom geen grond voor vernietiging.
14. Van de andere kant moet worden toegegeven dat alleen uit de verklaring van [getuige] rechtstreeks volgt dat [betrokkene 1] de genoemde periode zonder afmelding afwezig is geweest en dat is een belangrijk onderdeel, zo niet de kern, van de bewezenverklaring.
14. De vraag is dan of die verklaring, zoals hiervoor onder 7 uitgewerkt, voldoende steun vindt in de inhoud van het proces-verbaal van de leerplichtambtenaar, het enige andere gebezigde bewijsmiddel. Van belang is verder dat het verband tussen de inhoud van beide bewijsmiddelen niet te ver verwijderd is.
14. De beantwoording van deze vraag is een kwestie van waarderen en luidt mijns inziens in onderhavige zaak bevestigend.
Voor de verklaring van [getuige] kan onder meer steun worden gevonden in de onderzoeksbevindingen van de leerplichtambtenaar voor zover deze inhouden dat [betrokkene 1] regelmatig eerder ongeoorloofd afwezig is geweest (naast ook herhaaldelijke afwezig te zijn geweest wegens ziekte of kennelijk een anderszins geoorloofde reden). Uit die ongeoorloofde afwezigheid blijkt immers dat de onderhavige ongeoorloofde aanwezigheid deel uitmaakte van een zeker patroon. Dat maakt het waarschijnlijker dat ook nu sprake was van een dergelijke ongeoorloofde afwezigheid.
Verder blijkt uit dat proces-verbaal dat verdachte niet heeft gereageerd op de pogingen van de leerplichtambtenaar om in contact te treden over de geconstateerde afwezigheid van haar zoon en dat verdachte geen verklaring heeft afgelegd of heeft willen afleggen over die afwezigheid.
De constatering van dat ongeoorloofde verzuim is bovendien op zichzelf niet inhoudelijk door verdachte betwist terwijl verdachte, als ouder die belast was met het gezag over [betrokkene 1] en als zodanig verplicht was ervoor te zorgen dat aan zijn leerplicht werd voldaan, toch bij uitstek degene was die die constatering zou kunnen weerleggen en/of daarvoor een verklaring zou kunnen geven.
17. Het voorgaande biedt mijns inziens weliswaar bewijstechnisch summier, maar toch voldoende steun aan de verklaring van [getuige] , zodat van schending van art. 342 tweede lid Sv geen sprake is en het bestreden oordeel van het hof voldoende en niet onbegrijpelijk is gemotiveerd. Ook in zoverre bestaat dus geen grond voor vernietiging.
17. Het middel faalt.
17. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑11‑2015
Overigens heeft de raadsman van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep bij zijn betoog dat maar sprake is van één bewijsmiddel gewezen op het proces-verbaal met bijlagen van de leerplichtambtenaar (met daarin onder meer een niet-ondertekende verklaring van de directeur van de school). Nu in cassatie, wordt betoogd dat het bewijs slechts is gebaseerd op de verklaring van de leerplichtambtenaar.