Zie HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.2, 2.9 en 2.11, en HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:976.
HR, 18-11-2014, nr. 14/01644
ECLI:NL:HR:2014:3310
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-11-2014
- Zaaknummer
14/01644
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3310, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑11‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2086
ECLI:NL:PHR:2014:2086, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑09‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3310
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑05‑2014
- Vindplaatsen
NJ 2014/531 met annotatie van
SR-Updates.nl 2014-0471
Uitspraak 18‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Beklag. OM-cassatie. Maatstaf ex art. 94 Sv. Belang van strafvordering. Het beroep is ingetrokken nadat de A-G ttz. van de Hoge Raad zijn conclusie had genomen en derhalve na de aanvang van de behandeling van het beroep a.b.i. art. 453 Sv. De Hoge Raad doet de zaak op het bestaande beroep af (vgl. ECLI:NL:HR:2003:AH9919). De Rb heeft bij haar oordeel niet in aanmerking genomen dat het onderzoek in rk een summier en voorlopig karakter draagt en dat zij niet ten gronde mag treden in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren procedure in de hoofdzaak (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BL2823). Het middel is terecht voorgesteld. Dat behoeft in dit geval niet te leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking, nu de A-G bij het Hof, gezien de intrekking van het cassatieberoep, daarbij kennelijk geen belang meer heeft.
Partij(en)
18 november 2014
Strafkamer
nr. 14/01644 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 13 februari 2014, nummer RK 13/105, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
Het beroep is ingetrokken nadat de Advocaat-Generaal ter terechtzitting van de Hoge Raad zijn conclusie had genomen en derhalve na de aanvang van de behandeling van het beroep als bedoeld in art. 453 Sv. De Hoge Raad doet de zaak op het bestaande beroep af (vgl. HR 30 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AH9919, NJ 2004/26).
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de motivering van de gegrondverklaring van het klaagschrift, waartoe is aangevoerd dat de Rechtbank bij de beoordeling van de vraag of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van het in beslag genomen geldbedrag, is vooruitgelopen op de mogelijke uitkomst van een nog te voeren procedure in de hoofdzaak.
2.2.
De bestreden beschikking houdt met betrekking tot de gegrondverklaring van het klaagschrift in hetgeen is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.2. Bij de beoordeling van het middel gaat het in het bijzonder om de volgende overwegingen van de Rechtbank:
"De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde in raadkamer van oordeel dat het belang van strafvordering zich niet tegen de teruggave van het beslag verzet, nu enerzijds het belang niet kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen en/of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Anderzijds heeft het Openbaar Ministerie de verdenking, dat er met betrekking tot genoemd geldbedrag sprake is van witwassen onvoldoende aannemelijk gemaakt, zodat zich voordoet het geval dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het in beslag genomen geldbedrag verbeurd zal verklaren.
Immers, klager heeft een verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de legale herkomst van het in beslag genomen geld gegeven, terwijl het opsporingsonderzoek vooralsnog geen enkele aanknopingspunt heeft opgeleverd dat steun biedt aan de opvatting dat het in beslag genomen geld van enig misdrijf afkomstig zou kunnen zijn.
Het beklag zal dan ook gegrond worden verklaard."
2.3.
In die overwegingen heeft de Rechtbank met juistheid als haar oordeel tot uitdrukking gebracht dat het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag verzet indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het geldbedrag zal bevelen. De Rechtbank heeft bij haar oordeel evenwel niet in aanmerking genomen dat het onderzoek in raadkamer een summier en voorlopig karakter draagt en dat zij niet ten gronde mag treden in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren procedure in de hoofdzaak. (Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
2.4.
Het middel is terecht voorgesteld. Dat behoeft in dit geval niet te leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking, nu de Advocaat-Generaal bij het Hof, gezien de intrekking van het cassatieberoep, daarbij kennelijk geen belang meer heeft.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2014.
Conclusie 23‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Beklag. OM-cassatie. Maatstaf ex art. 94 Sv. Belang van strafvordering. Het beroep is ingetrokken nadat de A-G ttz. van de Hoge Raad zijn conclusie had genomen en derhalve na de aanvang van de behandeling van het beroep a.b.i. art. 453 Sv. De Hoge Raad doet de zaak op het bestaande beroep af (vgl. ECLI:NL:HR:2003:AH9919). De Rb heeft bij haar oordeel niet in aanmerking genomen dat het onderzoek in rk een summier en voorlopig karakter draagt en dat zij niet ten gronde mag treden in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren procedure in de hoofdzaak (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BL2823). Het middel is terecht voorgesteld. Dat behoeft in dit geval niet te leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking, nu de A-G bij het Hof, gezien de intrekking van het cassatieberoep, daarbij kennelijk geen belang meer heeft.
Nr. 14/01644 B
Mr. Harteveld
Zitting 23 september 2014
Conclusie inzake:
[klager]
1. De Rechtbank te Noord-Holland, locatie Haarlem, heeft bij beschikking van 13 februari 2014 het namens de klager ingediende beklag ex art. 552a Sv gegrond verklaard en de teruggave aan de klager gelast van een geldbedrag van € 21.810,-.
2. Tegen deze beschikking is door de officier van justitie, mr. M. Kattouw, cassatieberoep ingesteld.
3. De plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland, mr. H.H.J. Knol, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
4.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank bij haar beslissing tot gegrondverklaring van het beklag weliswaar het juiste toetsingskader heeft vooropgesteld, maar de aan te leggen maatstaf niet juist heeft toegepast.
4.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“2. Toetsingsmaatstaven
Ingeval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gelegd beslag dient de rechtbank te beoordelen, of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Verder verzet het belang van strafvordering zich tegen de teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen. Zo het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet vordert, dient de teruggave van het voorwerp aan de beslagene te worden gelast, tenzij een ander redelijkerwijs alsrechthebbende daarop moet worden beschouwd.
3. Beoordeling
Vast is komen te staan, dat bedoeld geldbedrag op 18 juni 2012 op rechtmatige wijze onder klager in beslag is genomen en dat het beslag nog voortduurt.
Namens klager is er - zakelijk weergegeven - onder meer op gewezen, dat:
- klager een bankafschrift heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij een kasopname heeft gedaan van € 10.000,00;
- klager van het resterende geldbedrag van € 11.810,00 op een briefje heeft geschreven aan wie dat geld toebehoort;
- er al lange tijd geen onderzoekshandelingen hebben plaatsgevonden, en klager meermalen heeft gerappelleerd naar het Openbaar Ministerie om een antwoord te krijgen op dit klaagschrift;
- het een culturele aangelegenheid is om geld voor anderen mee te nemen naar Turkije en dat hiermee rekening dient te worden gehouden;
- indien klager de personen van wie hij geld heeft gekregen om mee te nemen naar Turkije om een verklaring vraagt, zijn reputatie wordt aangetast en de goede naam van zijn vader hem meer waard is;
- klager in de tussentijd geld van zijn doorlopend krediet heeft opgenomen om het geld dat hij voor mensen mee naar Turkije zou nemen aan hen terug te geven;
- klager een salaris ontvangt en dus legale inkomsten heeft;
- het zeer twijfelachtig is dat het geld in een later stadium verbeurd verklaard zal worden.
De officier van justitie heeft zich, nu klager het door het Openbaar Ministerie aangeboden transactievoorstel niet heeft geaccepteerd, op het overeenkomstige standpunt gesteld als op 8 november 2012 alwaar het verzoekschrift eerder in raadkamer is behandeld welk standpunt - zakelijk weergeven - inhoudt dat:
- klager nog steeds verdachte is en het onderzoek nog loopt;
- er sprake is van een groot geldbedrag waarvan aangifte gedaan moet worden op grond van de Verordening Liquide middelen, nu er sprake is van uitreis naar een niet EU-land;
- als sprake is van illegale herkomst van de gelden men geneigd is het risico van contante verplaatsing te nemen boven de veiligheid van bancaire overboeking;
- er 32 coupures zijn aangetroffen van € 500,00, en met verwijzing naar een arrest van het Hof Amsterdam dergelijke coupures louter in het criminele circuit plegen te worden gebruikt;
- klager geen onderbouwing heeft gegeven met betrekking tot het geldbedrag, anders dan de €10.000,00 die hij per kas heeft opgenomen;
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat een strafrechter, later oordelend, het geld verbeurd zal verklaren.
De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde in raadkamer van oordeel, dat het belang van strafvordering zich niet tegen de teruggave van het beslag verzet, nu enerzijds het beslag niet kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen en/of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Anderzijds heeft het Openbaar Ministerie de verdenking, dat er met betrekking tot genoemd geldbedrag sprake is van witwassen onvoldoende aannemelijk gemaakt, zodat zich voordoet het geval dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het in beslag genomen geldbedrag verbeurd zal verklaren. Immers, klager heeft een verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de legale herkomst van het in beslag genomen geld gegeven, terwijl het opsporingsonderzoek vooralsnog geen enkel aanknopingspunt heeft opgeleverd dat steun biedt aan de opvatting dat het in beslag genomen geld van enig misdrijf afkomstig zou kunnen zijn. Het beklag zal dan ook gegrond worden verklaard.
(…)
4. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het klaagschrift gegrond;
- heft op het daarop gelegde beslag
- gelast de teruggave aan klager van een geldbedrag ad € 21.810,00 (zegge eenentwintigduizendachthonderdentien euro)
- bepaalt dat het Openbaar Ministerie er voor zorg draagt dat voornoemd geldbedrag binnen twee (2) weken na dagtekening van deze beschikking wordt overgemaakt op bankrekeningnummer [001] ten name van [klager];
(…)”
4.3.
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomene kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art 552f Sv.
Bij dit een en ander dient de rechter in aanmerking te nemen dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter draagt en dat hij niet ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure mag treden.1.
4.4.
De Rechtbank heeft haar oordeel dat het belang van strafvordering zich in het onderhavige geval niet tegen teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag verzet in belangrijke mate doen steunen op de overweging dat “het Openbaar Ministerie de verdenking, dat er met betrekking tot genoemd geldbedrag sprake is van witwassen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.” Tegen deze overweging richt het middel zich, en naar ik meen terecht.. In de daarop volgende overwegingen ligt immers als het oordeel van de Rechtbank besloten dat zij geloof heeft gehecht aan de verklaring van de klager omtrent de herkomst van het geld en dat zij gelet op die verklaring de verdenking ter zake van witwassen niet voldoende aannemelijk acht. Daarmee is de Rechtbank, die in dit verband (mede) had moeten beoordelen of het belang van strafvordering zich tegen teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag verzet omdat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring daarvan zal bevelen, vooruitgelopen op de mogelijke uitkomst van een nog te voeren strafzaak tegen de klager. De beslissing van de Rechtbank is derhalve ontoereikend gemotiveerd.2.
4.5.
Het middel klaagt daarover terecht.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑09‑2014
Vgl. o.a. HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:976, HR 4 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY2818 en HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:142, alsmede de conclusie AG daarvoor, ECLI:NL:PHR:2013:99.
Beroepschrift 09‑05‑2014
CASSATIESCHRIFTUUR
Parketnummer: 15/810148-12
Kenmerk: Rk 13/105
Zaaknummer HR: S 14/01644 B
Aan de Hoge Raad der Nederlanden:
Het beroep in cassatie van rekwirant is gericht tegen de beschikking van de enkelvoudige raadkamer van de Rechtbank Noord-Holland van 13 februari 2014, waarbij de Rechtbank in de zaak tegen de klager:
[klager]
geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
het klaagschrift ex art. 552a Sv gegrond heeft verklaard en de teruggave aan die [klager] heeft gelast van een in beslag genomen geldbedrag van € 21.810,-
Rekwirant kan zich met deze beschikking en de motivering daarvan niet verenigen.
Cassatiemiddel
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, doordat de Rechtbank haar beslissing tot gegrondverklaring van het klaagschrift ontoereikend heeft gemotiveerd. Meer bepaald heeft de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift weliswaar het juiste toetsingskader vooropgesteld, doch de aan te leggen maatstaf niet juist toegepast.
Toelichting 1.
De beschikking houdt met betrekking tot de gegrondverklaring van het klaagschrift het volgende in:
‘2. Toetsingsmaatstaven
Ingeval van een beklag tegen een op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gelegd beslag dient de rechtbank te beoordelen, of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Verder verzet het belang van strafvordering zich tegen de teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen. Zo het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet vordert, dient de teruggave van het voorwerp aan de beslagene te worden gelast, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende daarop moet worden beschouwd.
3. Beoordeling
Vast is komen te staan, dat bedoeld geldbedrag op 18 juni 2012 op rechtmatige wijze onder klager in beslag is genomen en dat het beslag nog voortduurt.
Namens klager is er — zakelijk weergegeven — onder meer op gewezen, dat:
- —
klager een bankafschrift heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij een kasopname heeft gedaan van € 10.000;
- —
klager van het resterende bedrag van € 11.810,00 op een briefje heeft geschreven aan wie dat geld toebehoort;
- —
er al lange tijd geen onderzoekshandelingen hebben plaatsgevonden, en klager meermalen heeft gerappelleerd naar het Openbaar Ministerie om een antwoord te krijgen op dit klaagschrift;
- —
het een culturele aangelegenheid is om geld voor anderen mee te nemen naar Turkije en hiermee rekening dient te worden gehouden;
- —
indien klager de personen van wie hij geld heeft gekregen om mee te nemen naar Turkije om een verklaring vraagt, zijn reputatie wordt aangetast en de goede naam van zijn vader hem meer waard is;
- —
klager in de tussentijd geld van zijn doorlopend krediet heeft opgenomen om het geld dat hij voor mensen mee naar Turkije zou nemen aan hen terug te geven;
- —
het zeer twijfelachtig is dat het geld in een later stadium verbeurd verklaard zal worden.
De officier van justitie heeft zich, nu klager het door het Openbaar Ministerie aangeboden transactievoorstel niet heeft geaccepteerd, op het overeenkomstige standpunt gesteld als op 8 november 2012 alwaar het verzoekschrift eerder in raadkamer is behandeld welk standpunt — zakelijk weergegeven — inhoudt dat:
- —
klager nog steeds verdachte is en het onderzoek loopt
- —
er sprake is van een groot geldbedrag waarvan aangifte gedaan moet worden op grond van de Verordening Liquide Middelen, nu er sprake is van uitreis naar een niet EU-land
- —
als sprake is van illegale herkomst van de gelden men geneigd is het risico van contante verplaatsing te nemen boven de veiligheid van bancaire overboeking
- —
er coupures zijn aangetroffen van € 500,00, en met verwijzing naar een arrest van het Hof Amsterdam dergelijke coupures louter in het criminele circuit plegen te worden gebruikt
- —
klager geen onderbouwing heeft gegeven met betrekking tot het geldbedrag, anders dan de € 10.000,00 die hij per kas heeft opgenomen
- —
het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat een strafrechter, later oordelend, het geld verbeurd zal verklaren.
De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde in raadkamer van oordeel dat het belang van strafvordering zich niet tegen de teruggave van het beslag verzet, nu enerzijds het beslag niet kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen en/of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Anderzijds heeft het Openbaar Ministerie de verdenking, dat er met betrekking tot genoemd geldbedrag sprake is van witwassen onvoldoende aannemelijk gemaakt, zodat zich voordoet het geval dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het in beslag genomen geldbedrag verbeurd zal verklaren.
Immers, klager heeft een verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de legale herkomst van het in beslag genomen geld gegeven, terwijl het opsporingsonderzoek vooralsnog geen enkel aanknopingspunt heeft opgeleverd dat steun biedt aan de opvatting dat het in beslag genomen geld van enig misdrijf afkomstig zou kunnen zijn.
2.
In de bekende overzichtsbeschikking van de Hoge Raad inzake beklag tegen beslagzaken (HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823) wijst de Hoge Raad allereerst op het summiere karakter van de beklagprocedure:
‘2.2.
Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven.’
Meer specifiek ten aanzien van de met betrekking tot een op art. 94 Sv gegrond beslag geldt volgens de Hoge Raad de volgende maatstaf:
‘2.8.
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
2.9.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen — ook in een zaak betreffende een ander dan de klager — of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met art. 552f Sv.’
3.
De Rechtbank heeft bij de beoordeling van het klaagschrift weliswaar het juiste toetsingskader vooropgesteld, maar de aan te leggen maatstaf niet juist toegepast. Aan haar oordeel dat het belang van strafvordering niet meer kan verlangen dat het beslag wordt voortgezet, heeft de Rechtbank ten grondslag gelegd dat ‘het Openbaar Ministerie de verdenking, dat er met betrekking tot genoemd geldbedrag sprake is van witwassen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt’. Daardoor heeft de Rechtbank, die in dit verband had moeten beoordelen of niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het geld zal bevelen, het summiere karakter van de procedure miskend door vooruit te lopen op de mogelijke uitkomst van een nog te voeren procedure in de hoofdzaak. De beslissing van de Rechtbank is naar het oordeel van rekwirant aldus ontoereikend gemotiveerd, (vgl. in dit verband het soortgelijke HR 8 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:865)
Indien het cassatiemiddel doel treft, zal de onderhavige beschikking niet in stand kunnen blijven. Rekwirant verzoekt Uw Raad dan ook deze beschikking te vernietigen voor zover deze aan het oordeel van de Hoge Raad is onderworpen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.
's‑Gravenhage, 9 mei 2014
Mr H.H.J. Knol,
plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord Holland.