Zie bijlage 14-bijl.2 en 14-bijl.3, gehecht aan het proces-verbaal van 14 maart 2013, met dossiernr. NL803212422-27906, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden tevens ambtenaar van de belastingdienst, bevoegd inzake Douane, werkzaam bij Douane Groningen/ team Precursoren, Strategische goederen en Sanctiewetgeving.
HR, 22-04-2014, nr. 13/02654
ECLI:NL:HR:2014:976
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-04-2014
- Zaaknummer
13/02654
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:976, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑04‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2652, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:2652, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑12‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:976, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0206
Uitspraak 22‑04‑2014
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Beklag, beslag. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2010:BL2823 inhoudende dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter draagt en dat de rechter niet ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure mag treden. Uit de overwegingen van de Rechtbank blijkt niet dat zij - met inachtneming van het summiere en voorlopige karakter van de beklagprocedure – het juiste toetsingskader heeft toegepast.
Partij(en)
22 april 2014
Strafkamer
nr. 13/02654 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 2 mei 2013, nummer RK 13/20, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster] , gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het eerste middel en het tweede middel
2.1.
De middelen klagen over de motivering van de beslissing van de Rechtbank. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift van de klaagster, strekkende tot teruggave van de onder haar in beslag genomen 265 kilogram 'APAAN (2-phenulacetoacetonitrile)' gegrond verklaard. De bestreden beschikking houdt daaromtrent het volgende in:
"2. Beoordeling
(...) De raadsman voert het woord ter verdediging overeenkomstig de inhoud van een als bijlage I aan dit proces-verbaal gehechte pleitnotitie, waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd. In aanvulling op het in bijlage I geschrevene pleit de raadsman - zakelijk weergegeven - als volgt:
Apaan is geen geregistreerde stof in de zin van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (hierna te noemen: de wet) en derhalve is het bezit van apaan niet strafbaar onder die wet. Het enkele bezit van apaan is niet strafbaar volgens artikel 10 lid 1 onder 3 van de Opiumwet. Niet gebleken is dat de onder klaagster in beslag genomen stof bestemd is voor het bereiden of vervaardigen van middelen als bedoeld in de Opiumwet. Ik verwijs in dit verband naar een vonnis van de rechtbank Den Bosch van 9 december 2012 (LJN nummer BY6600). Het beslag dient derhalve geen enkel strafvorderlijk doel. Ik verzoek u dan ook het klaagschrift gegrond te verklaren en het beslag op te heffen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het voorhanden hebben van de in beslag genomen hoeveelheid apaan in strijd is met het bepaalde in voornoemde wet en dat het voorhanden hebben van deze stof op grond van het bepaalde in de Opiumwet verboden is. De stof apaan kan namelijk op eenvoudige, snelle en economisch rendabele wijze omgezet worden in benzylmethylketon (hierna te noemen: BMK), zijnde een grondstof voor amfetamine, een stof die wel voorkomt op lijst I van de wet. Om deze reden beschouwt het openbaar ministerie apaan als een geregistreerde stof. Van belang is de achterliggende gedachte achter de wet. Ik verwijs in dit verband naar een vonnis van de rechtbank Haarlem van 28 juli 2011 (parketnummer 15/975000-10). Apaan komt tegenwoordig in grote hoeveelheden Nederland binnen. Volgens het rapport van het Douane Laboratorium d.d. 5 november 2012 bestaat er slechts een minimale legale toepassing voor apaan. Ik verzoek u dan ook het klaagschrift ongegrond te verklaren.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat apaan geen geregistreerde stof is in de zin van de wet of op grond van artikel 2 onder a van de Verordening (EG) nummer 273/2004 van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het bij de beslissing of apaan wel of niet onder de definitie van een geregistreerde stof valt, niet van doorslaggevende betekenis of BMK op eenvoudige of op economisch rendabele wijze uit apaan kan worden verkregen. Niet gebleken is dat de onder klaagster in beslag genomen stof bestemd is voor het bereiden of vervaardigen van middelen als bedoeld in de Opiumwet."
2.3.
Blijkens de kennisgeving van inbeslagneming van 6 december 2012, die zich bij de stukken bevindt, gaat het in deze zaak om een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag. In geval van een beklag van de beslagene tegen een zodanig beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan de klager - of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art. 552f Sv.
Bij dit een en ander dient de rechter in aanmerking te nemen dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter draagt en dat hij niet ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure mag treden. (Vlg. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
2.4.
Uit de overwegingen van de Rechtbank blijkt niet dat zij - met inachtneming van het summiere en voorlopige karakter van de beklagprocedure - het juiste toetsingskader heeft toegepast. Voor zover de middelen hierover klagen, zijn ze terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2014.
Conclusie 17‑12‑2013
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Beklag, beslag. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2010:BL2823 inhoudende dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter draagt en dat de rechter niet ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure mag treden. Uit de overwegingen van de Rechtbank blijkt niet dat zij - met inachtneming van het summiere en voorlopige karakter van de beklagprocedure – het juiste toetsingskader heeft toegepast.
Nr. 13/02654 B
Mr. Harteveld
Zitting 17 december 2013
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. De Rechtbank te Noord-Holland heeft bij beschikking van 2 mei 2013 het namens de klaagster ingediende beklag ex art. 552a Sv gegrond verklaard en de teruggave aan de klaagster gelast van 265 kilogram 2-phenulacetoacetonitrile (hierna: APAAN).
2. Tegen deze beschikking is door de officier van justitie, mr. G. Visser, cassatieberoep ingesteld.
3. De plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland, mr. M.E. de Meijer, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
4.1. Het eerste middel bevat twee onderdelen. Primair wordt geklaagd dat de Rechtbank bij haar beslissing niet de toepasselijke maatstaf heeft aangelegd (eerste onderdeel), subsidiair wordt geklaagd dat de Rechtbank een te beperkte maatstaf heeft toegepast door ten aanzien van de onttrekking aan het verkeer enkel te toetsen aan de vraag of het ongecontroleerde bezit van de stof APAAN in strijd is met de wet, maar niet met het algemeen belang (tweede onderdeel).
4.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“2. Beoordeling
Vast is komen te staan, dat bedoeld beslag op 6 december 2012 op rechtmatige wijze onder klaagster in beslag is genomen en dat het beslag nog voortduurt.
De raadsman voert het woord ter verdediging overeenkomstig de inhoud van een als bijlage I aan dit proces-verbaal gehechte pleitnotitie, waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd. In aanvulling op het in bijlage I geschrevene pleit de raadsman - zakelijk weergegeven - als volgt:
Apaan is geen geregistreerde stof in de zin van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (hierna te noemen: de wet) en derhalve is het bezit van apaan niet strafbaar onder die wet. Het enkele bezit van apaan is niet strafbaar volgens artikel 10 lid 1 onder 3 van de Opiumwet. Niet gebleken is dat de onder klaagster in beslag genomen stof bestemd is voor het bereiden of vervaardigen van middelen als bedoeld in de Opiumwet. Ik verwijs in dit verband naar een vonnis van de rechtbank Den Bosch van 9 december 2012 (LJN nummer BY6600). Het beslag dient derhalve geen enkel strafvorderlijk doel. Ik verzoek u dan ook het klaagschrift gegrond te verklaren en het beslag op te heffen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het voorhanden hebben van de in beslag genomen hoeveelheid apaan in strijd is met het bepaalde in voornoemde wet en dat het voorhanden hebben van deze stof op grond van het bepaalde in de Opiumwet verboden is. De stof apaan kan namelijk op eenvoudige, snelle en economisch rendabele wijze omgezet worden in benzylmethylketon (hierna te noemen: BMK), zijnde een grondstof voor amfetamine, een stof die wel voorkomt op lijst I van de wet. Om deze reden beschouwt het openbaar ministerie apaan als een geregistreerde stof. Van belang is de achterliggende gedachte achter de wet. Ik verwijs in dit verband naar een vonnis van de rechtbank Haarlem van 28 juli 2011 (parketnummer 15/975000-10). Apaan komt tegenwoordig in grote hoeveelheden Nederland binnen. Volgens het rapport van het Douane Laboratorium d.d. 5 november 2012 bestaat er slechts een minimale legale toepassing voor apaan. Ik verzoek u dan ook het klaagschrift ongegrond te verklaren.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat apaan geen geregistreerde stof is in de zin van de wet of op grond van artikel 2 onder a van de Verordening (EG) nummer 273/2004 van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het bij de beslissing of apaan wel of niet onder de definitie van een geregistreerde stof valt, niet van doorslaggevende betekenis of BMK op eenvoudige of op economisch rendabele wijze uit apaan kan worden verkregen. Niet gebleken is dat de onder klaagster in beslag genomen stof bestemd is voor het bereiden of vervaardigen van middelen als bedoeld in de Opiumwet. Op grond van het vorenstaande dient derhalve met inachtneming van de betrekkelijke wetsartikelen te worden beslist als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het klaagschrift gegrond, heft op het daarop gelegde beslag en gelast de teruggave aan klaagster van 265 kilogram 2-phenulacetoacetonitrile (apaan).”
4.3. De Rechtbank heeft verzuimd vast te stellen op welke grond het onderhavige beslag is gelegd. De stukken van het geding houden in dat op 6 december 2012 door de FIOD (CargoHarc-team) te Schiphol op de voet van art. 94 Sv onder de klaagster beslag is gelegd op een hoeveelheid van 265 kilogram APAAN.1.In cassatie kan ervan worden uitgegaan dat het hier aldus om een ex art. 94 Sv gelegd beslag gaat.
4.4. In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomene kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art 552f Sv.2.
4.5. Door te oordelen als hiervoor onder 4.2 is geciteerd, is de Rechtbank voorbij gegaan aan het summiere en voorlopige karakter van de beklagprocedure. De Rechtbank is met haar beslissing in de beklagprocedure vooruitgelopen op een mogelijke uitkomst van een nog te voeren strafzaak tegen de klaagster.3.In haar beslissing ligt immers besloten dat APAAN als ‘niet geregistreerde stof’ in de zin van de wet of op grond van de Verordening (EG) nummer 273/2004 van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren, niet voor onttrekking aan het verkeer of verbeurdverklaring in aanmerking komt. Het onderzoek in raadkamer had echter de vraag moeten betreffen of het belang van strafvordering zich tegen teruggave van de inbeslaggenomen partij APAAN verzet omdat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer daarvan zal bevelen. Dit heeft de Rechtbank miskend.4.
4.6. Voor zover het middel daarover klaagt is het terecht voorgesteld.
5. Nu het eerste middel slaagt, behoeft het tweede middel, dat klaagt dat de Rechtbank aan haar oordeel een onbegrijpelijke dan wel ontoereikende motivering ten grondslag heeft gelegd, geen bespreking meer.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑12‑2013
Zie HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, rov. 2.9 en 2.11.
Zie HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, rov. 2.2.
Vgl. HR 4 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY2818 en vgl. ook HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:142, alsmede de conclusie AG daarvoor, ECLI:NL:PHR:2013:99.