HR 18 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO6410, r.o. 3.5, zoals later herhaald in o.a. HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:177, r.o. 2.3 en HR 28 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1326, NJ 2017/116, m.nt. J.M. Reijntjes, r.o. 2.3.
HR, 17-01-2023, nr. 22/01484
ECLI:NL:HR:2023:37
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-01-2023
- Zaaknummer
22/01484
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:37, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑01‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1112
ECLI:NL:PHR:2022:1112, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑12‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:37
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑01‑2023
Inhoudsindicatie
WOTS-zaak. Overname tenuitvoerlegging (78 maanden gevangenisstraf) van in Noorwegen aan veroordeelde Nederlander opgelegde gevangenisstraf van 7 jaren t.z.v. medeplegen invoer grote hoeveelheid amfetamine. Middel klaagt dat rechtbank bij vaststelling van hoogte van straf onvoldoende rekening heeft gehouden met persoonlijke omstandigheden van veroordeelde. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/01484 W
Datum 17 januari 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 5 april 2022, nummer 16-254480-21, omtrent een verzoek van het Koninkrijk Noorwegen tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing
tegen
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de veroordeelde.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft F.P. Slewe, advocaat te Schiphol, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de veroordeelde heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2 Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 januari 2023 .
Conclusie 13‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. WOTS-zaak. Art. 31.1 WOTS. Rechtbank heeft in Noorwegen opgelegde gevangenisstraf van 7 jaar t.z.v. drugsdelict omgezet in gevangenisstraf van 78 maanden. Falende klacht over strafmotivering. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/01484 W
Zitting 13 december 2022
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de veroordeelde.
Inleiding
Bij uitspraak van 5 april 2022 heeft de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Adger (Noorwegen) van 8 juli 2021, wegens strafbare betrokkenheid bij de invoer van 25 kg amfetamine opgelegde gevangenisstraf toelaatbaar verklaard en daartoe verlof verleend. De rechtbank heeft aan de veroordeelde voor het in dat vonnis bewezenverklaarde feit een gevangenisstraf opgelegd van 78 maanden met aftrek van de tijd die de veroordeelde reeds in Noorwegen en Nederland van zijn vrijheid beroofd is geweest.
Namens de veroordeelde heeft F.P. Slewe, advocaat te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3. Het middel bevat de klacht dat de rechtbank art. 31 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (hierna: WOTS) heeft geschonden, omdat de rechtbank bij de vaststelling van de hoogte van de straf geen, althans onvoldoende gemotiveerd, rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde.
4. De op de zitting van 22 maart 2022 overlegde pleitnota van de raadsman houdt – voor zover voor de bespreking van het middel van belang – het volgende in:
“26. Daarnaast is bij de WOTS van belang dat er ook rekening moet worden gehouden met de persoon van de dader. In het Noorse vonnis is dit niet gedaan, behalve in negatieve zin namelijk dat cliënt al eerder veroordeeld zou zijn. Volgens cliënt was er ook geen ruimte om zijn persoonlijke omstandigheden te bespreken in Noorwegen. De verdediging vond dit voor de omzetting in Nederland echter wel van groot belang en heeft daarom een voorlichtingsrapportage laten opstellen.
27. Omdat dit zeer uitgebreid is zal ik dit niet allemaal herhalen, maat ik verwijs hier wel expliciet naar. Belangrijk is dat cliënt een gezin heeft, een woning en werk als hij vrijkomt. Cliënts zoontje heeft medische problemen waardoor het voor cliënt erg belangrijk is dat hij kan bijdragen bij de zorg. Het recidiverisico wordt bovendien als laag ingeschat voor toekomstige delicten, nu cliënt heeft ingezien dat ook een relatief kleine rol – zoals het tolken in Nederland – kan leiden tot enorm grote problemen die zijn leven helemaal overhoop heeft gegooid. Ook wil hij zich niet meer inlaten met dit soort mensen en is daarom bewust verhuisd met zijn gezin.”
5. De rechtbank heeft ten aanzien van de strafoplegging het volgende overwogen:
“De rechtbank is van oordeel dat bij het bepalen van de op te leggen straf uit oogpunt van een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met een andersoortige of een lagere straf dan een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur. Er is sprake van invoer in Noorwegen van een grote hoeveelheid harddrugs, te weten amfetamine. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte.
Bij de vaststelling van de duur van de straf neemt de rechtbank het volgende in overweging.
Veroordeelde heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van 25 kg amfetamine. Harddrugs zijn vaak sterk verslavend en schadelijk voor de gezondheid. Door de handel in harddrugs ontstaat schade en overlast voor de samenleving, nu het een feit van algemene bekendheid is dat gebruikers van harddrugs vaak vermogensdelicten plegen om in hun verslaving te kunnen voorzien. Daarnaast heeft verdachte met zijn handelwijze bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. De handel in drugs gaat gepaard met (zware) criminaliteit en ondermijning van de samenleving. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en heeft slechts gehandeld uit winstbejag.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het LOVS. Deze gaan voor de in- of uitvoer van meer dan 20 kg harddrugs uit van een gevangenisstraf vanaf 60 maanden, en vanaf 72 maanden als sprake is van een organisatie. De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat veroordeelde eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Verder ziet de rechtbank, gelet op hetgeen hierboven onder 3 is overwogen, geen aanleiding om vanwege de rol van verdachte strafvermindering toe te passen. Hoewel er in deze zaak geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank in strafverminderende zin rekening houden met het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 78 maanden passend en geboden. De tijd die verdachte ter zake van het feit in Nederland, Noorwegen en vervolgens weer in Nederland van zijn vrijheid beroofd is geweest in het kader van de onderhavige zaak dient op de genoemde straf in mindering te worden gebracht.”
6. Het middel klaagt over de strafmotivering. Aangevoerd wordt dat de raadsman blijkens zijn pleitnotities een verweer heeft gevoerd over de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde en dat hij daarbij uitdrukkelijk heeft verwezen naar de op initiatief van de verdediging opgemaakte voorlichtingsrapportage over de veroordeelde. Ook voert de steller van het middel aan dat de raadsman heeft gewezen op het feit dat de persoonlijke omstandigheden tijdens de procedure in Noorwegen niet zijn besproken. Gelet hierop en op hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, zou de rechtbank volgens de steller van het middel ten onrechte hebben volstaan met een algemene verwijzing dat rekening is gehouden met de persoon van de veroordeelde.
7. Art. 31 lid 1 WOTS luidt als volgt:
“De rechtbank, de tenuitvoerlegging toelaatbaar achtende, verleent verlof tot tenuitvoerlegging van de buitenlandse rechterlijke beslissing en legt, met inachtneming van het daaromtrent in het toepasselijke verdrag voorgeschrevene, de straf of maatregel op, welke op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld. De uitspraak van de rechtbank wordt met redenen omkleed. De uitspraak geeft voorts de bijzondere redenen op, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid en voorts zoveel mogelijk de omstandigheden, waarop bij de vaststelling van de duur of de hoogte van de straf is gelet. De artikelen 353 en 357 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.”
8. In zijn arrest van 18 mei 2004 heeft de Hoge Raad het kader voor de omzetting van de door de buitenlandse rechter opgelegde straf naar Nederlandse maatstaven als bedoeld in art. 31 lid 1 WOTS als volgt verwoord:
“Ingevolge art. 31, eerste lid, WOTS dient de exequaturrechter zijn uitspraak met redenen te omkleden en dient de uitspraak de bijzondere redenen op te geven die de opgelegde straf hebben bepaald of tot de opgelegde maatregel hebben geleid en voorts zoveel mogelijk de omstandigheden waarop bij de vaststelling van de duur of de hoogte van de straf is gelet.
Gelet op de wetsgeschiedenis zoals weergegeven in HR 28 juni 1990, NJ 1991, 190 moet deze bepaling aldus worden verstaan (a) dat de exequaturrechter bij het opleggen van de straf of maatregel welke op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld, de in het buitenland opgelegde sanctie, zonder de duur of omvang daarvan te overschrijden, in beginsel dient te vervangen door een straf of maatregel die naar Nederlandse maatstaven en opvattingen geacht wordt te beantwoorden aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de dader, zij het dat de rechter bij die vervanging tevens rekening dient te houden met internationale gevoeligheden, en (b) dat hij in voorkomend geval onder de bijzondere redenen die de straf hebben bepaald, dient te vermelden waarom hij tot een lagere strafoplegging is gekomen.”1.
9. Voor zover de steller van het middel aanvoert dat de rechtbank bij zijn strafmotivering mede rekening had moeten houden met het feit dat de persoonlijke omstandigheden tijdens de procedure in Noorwegen volgens de veroordeelde niet zijn besproken, miskent hij in mijn ogen de taak van de exequaturrechter. Het is immers niet zijn taak om een eventuele tekortkoming in het buitenlandse vonnis te herstellen of om te controleren of de buitenlandse rechter op de juiste gronden tot een bepaalde straf is gekomen. Tot een nadere motivering was de rechtbank op deze grond in ieder geval niet gehouden.
10. De steller van het middel stelt zich vervolgens op het standpunt dat de rechtbank niet had mogen volstaan met een algemene verwijzing naar de persoon van de veroordeelde vanwege hetgeen de raadsman heeft aangevoerd omtrent de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde.
11. Bij de bespreking stel ik het volgende voorop. De exequaturrechter is – net als de strafrechter – vrij in de keuze en waardering van verschillende factoren die hij voor de strafoplegging van belang acht bij de bepaling van de op te leggen straf en hij hoeft daarbij in beginsel niet uit te leggen waarom hij een door de verdediging genoemde factor niet expliciet in zijn strafmotivering meeneemt.2.De strafmotivering in het kader van de WOTS wordt slechts beheerst door art. 31 lid 1 WOTS en niet door de regeling van art. 359 Sv.3.De motiveringsplicht bij afwijking van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten van art. 359 lid 2 Sv is in de exequaturprocedure dus ook niet van toepassing.4.Voor de strafmotivering in het kader van de WOTS moet worden gekeken naar de vereisten in art. 31 lid 1 WOTS. Dat artikel houdt slechts in dat de exequaturrechter de bijzondere redenen opgeeft die de opgelegde straf hebben bepaald en voorts zoveel mogelijk de omstandigheden benoemt waarop bij de vaststelling van de duur of de hoogte van de straf is gelet.
12. De rechtbank heeft overwogen dat het ten aanzien van de straf rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de omstandigheden waaronder het feit is begaan, heeft zij uitdrukkelijk in aanmerking genomen dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer in Noorwegen van 25 kg amfetamine. De rechtbank benoemt daarbij dat harddrugs sterk verslavend en schadelijk voor de gezondheid zijn en wijst tevens op verschillende negatieve gevolgen voor de samenleving die de handel in harddrugs met zich brengt. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het LOVS die voor de in- of uitvoer van meer dan 20 kg harddrugs – in geval van een organisatie – uitgaan van een gevangenisstraf vanaf 72 maanden. De rechtbank weegt voorts in strafverzwarende zin mee dat de veroordeelde reeds eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld en houdt in strafverminderende zin rekening met het tijdsverloop sinds de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank komt vervolgens tot het oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 78 maanden in de onderhavige zaak passend en geboden is. Daarmee heeft de rechtbank de bijzondere redenen opgegeven die de straf hebben bepaald en heeft zij ook zoveel mogelijk de omstandigheden benoemd waarop bij de vaststelling daarvan is gelet.
13. De steller van het middel trekt middels een voetnoot een vergelijking met HR 28 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1326, waarin de Hoge Raad tot de conclusie kwam dat de rechtbank de strafoplegging niet toereikend had gemotiveerd gelet op hetgeen de raadsvrouw had aangevoerd over de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde. In die zaak had de rechtbank volstaan met een algemene verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, terwijl zij daarbij tevens wees op het feit dat de Duitse rechter daar in zijn vonnis ook al rekening mee had gehouden. Omdat het betoog van de raadsvrouw zag op persoonlijke omstandigheden die na zijn overbrenging naar Nederland – en dus na het vonnis van de Duitse rechter – waren ontstaan, was de strafoplegging in dat geval ontoereikend gemotiveerd.5.In de onderhavige zaak ligt dit duidelijk anders.6.Uit niets blijkt dat de rechtbank slechts rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden die reeds bekend waren ten tijde van het vonnis van de Noorse rechter. De algemene verwijzing van de rechtbank naar de persoon van de veroordeelde is in die zin echt algemeen, zodat die ook geacht mag worden betrekking te hebben op de persoonlijke omstandigheden die na het vonnis van de Noorse rechter zijn ontstaan. Mede gelet op hetgeen ik hiervoor onder randnummer 11 vooropstelde, heeft de rechtbank de strafoplegging daarmee niet ontoereikend gemotiveerd.
Slotsom
14. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
15. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
16. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑12‑2022
Zie mijn eerdere conclusie ECLI:NL:PHR:2018:1070, onder 11, waarin ik verwijs naar een conclusie van mijn ambtgenoot Aben, ECLI:NL:PHR:2010:BN7093, onder 5.3.
Zie ECLI:NL:PHR:2009:BI0543, onder 7.
HR 2 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN7093, r.o. 2.4.
HR 28 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1326, NJ 2017/116, m.nt. J.M. Reijntjes, r.o. 2.4.
Vgl. ook de zaak die voorlag in het arrest van de Hoge Raad van 20 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2149, en mijn daaraan voorafgaande conclusie ECLI:NL:PHR:2018:1070, onder 11.