Einde inhoudsopgave
Besluit administratieve-, facturerings- en andere verplichtingen
3.5.1 Herziening van te veel of ten onrechte gefactureerde btw
Geldend
Geldend vanaf 20-10-2017
- Bronpublicatie:
10-10-2017, Stcrt. 2017, 59187 (uitgifte: 19-10-2017, regelingnummer: BLKB2017/7366)
- Inwerkingtreding
20-10-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-10-2017, Stcrt. 2017, 59187 (uitgifte: 19-10-2017, regelingnummer: BLKB2017/7366)
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting / Facturering en administratie
Iedere ondernemer die op een factuur op enigerlei wijze melding maakt van btw die hij anders dan op grond van artikel 37 van de wet niet verschuldigd is geworden, is die btw verschuldigd op het tijdstip waarop hij de factuur uitreikt. De hier bedoelde verschuldigdheid van btw ontstaat onder meer als een ondernemer ten onrechte of te veel btw heeft gefactureerd:
- 1.
wegens toepassing van het verkeerde tarief;
- 2.
bij een levering en/of dienst die is vrijgesteld;
- 3.
bij de overgang van een geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen;
- 4.
bij een levering of dienst waarbij de heffing van de btw is verlegd naar de afnemer van de prestatie.
Volgens de wetsgeschiedenis strekt artikel 37 van de wet ertoe een voorziening te scheppen tegen een te grote aftrek in de volgende schakel (Tweede Kamer, zitting 1967–1968, 9324 Memorie van Toelichting, blz. 38 l.k.).
Ook in het geval de ontvanger van de factuur (hierna: de afnemer) geen recht heeft op aftrek van voorbelasting is artikel 37 van de wet van toepassing1. behalve als de afnemer een particulier is. Als op een factuur aan een particulier ‘omzetbelasting’ of ‘btw’ is vermeld, valt deze vermelding buiten het systeem van de heffing van de btw. Artikel 37 is in dat geval niet van toepassing2..
De uitsluitend op grond van artikel 37 van de wet verschuldigd geworden btw kan niet op grond van artikel 15, eerste lid, onderdeel a, van de wet in aftrek worden gebracht.
Zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie over Schmeink en Cofreth-Manfred Strobel3. kan de opsteller van de factuur (hierna: de leverancier) de ten onrechte gefactureerde btw herzien als hij het gevaar voor verlies van belastinginkomsten tijdig en volledig heeft uitgeschakeld. Een herziening van ten onrechte gefactureerde btw kan daarom niet plaatsvinden als het risico bestaat dat de (ten onrechte) berekende btw door de afnemer in aftrek wordt of is gebracht.
Lidstaten mogen bepalen onder welke voorwaarden de ten onrechte gefactureerde btw kan worden herzien. Deze voorwaarden luiden als volgt:
- a.correctie van de factuur
De Hoge Raad geeft in het Stadeco-arrest4. aan dat alleen dan de mogelijkheid bestaat om herstel van een onjuiste factuur te verlangen op zodanige wijze dat de btw aan de afnemer wordt vergoed, als zonder die vergoeding sprake is van een ongerechtvaardigde verrijking bij de leverancier. Of en in welke mate sprake is van een ongerechtvaardigde verrijking moet volgens de Hoge Raad in het Stadeco II-arrest5. worden vastgesteld aan de hand van een analyse waarin rekening wordt gehouden met alle relevante omstandigheden. Welke omstandigheden relevant zijn voor een dergelijke analyse is afhankelijk van de juridische en feitelijke constellatie waarin in een bepaald geval een eventuele ongerechtvaardigde verrijking optreedt. Bij de beoordeling of sprake is van ongerechtvaardigde verrijking is van belang wat partijen zijn overeengekomen over de wegens de verrichte prestaties verschuldigde btw.
de leverancier kan deze corrigeren door:
- —
de factuur terug te nemen, al dan niet tegen uitreiking van een nieuwe factuur die wel voldoet aan de vereisten van artikel 35a van de wet; of
- —
de factuur aan te vullen met een daadwerkelijk aan de ontvanger van de oorspronkelijke factuur uit te reiken creditfactuur zodat beide facturen samen als een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur in de zin van artikel 35a van de wet kunnen worden beschouwd.
Het uitreiken van een herstelfactuur is nodig in alle gevallen waar een factureringsverplichting geldt en sprake is van ongerechtvaardigde verrijking van de opsteller, als de onjuiste factuur niet wordt hersteld.
- b.uitschakelen van het gevaar voor verlies van belastinginkomsten
Bij de herziening van ten onrechte of te veel gefactureerde btw moet de leverancier het gevaar voor verlies van belastinginkomsten tijdig en volledig uitschakelen. Hij moet dat ook tegenover de inspecteur kunnen aantonen. Dat houdt in dat de leverancier:
- —
aantoont dat de afnemer de ten onrechte of te veel gefactureerde btw niet in aftrek kan brengen of aantoont dat de afnemer ter zake geen aftrek heeft gehad en zal hebben; of
- —
aantoont dat de factuur door terugname niet is en niet meer kan worden gebruikt voor het uitoefenen van het aftrekrecht; of
- —
aantoont dat, wanneer de factuur wel is gebruikt voor het uitoefenen van het aftrekrecht, de afnemer de ten onrechte of te veel gefactureerde btw op aangifte heeft voldaan.
Als sprake is van een aan een ondernemer gerichte valse factuur zal de opsteller van die factuur in het algemeen niet kunnen aantonen dat het gevaar voor verlies van belastinginkomsten tijdig en volledig is uitgeschakeld. In een dergelijke situatie is nu eenmaal niet uit te sluiten dat de leverancier met behulp van de valse factuur langs een omweg betaling beoogt te krijgen voor een prestatie die werd verricht voor een afnemer die geen aftrekrecht heeft6.. Voor zover de afnemer de ten onrechte afgetrokken btw niet heeft terugbetaald, is in zoverre niet voldaan aan de voorwaarde dat het gevaar voor verlies van belastinginkomsten is uitgeschakeld. In een dergelijk geval kan slechts voor het bedrag van de terugbetaalde btw teruggaaf worden verleend.
- c.vorm van de herziening
Een herziening van ten onrechte gefactureerde btw houdt in dat de op grond van artikel 37 van de wet verschuldigde btw wordt verminderd. Degene die de ten onrechte gefactureerde btw verschuldigd is, kan verzoeken om een herziening van ten onrechte gefactureerde btw. Het verzoek vormt een grond van bezwaar tegen de voldoening op aangifte, de naheffingsaanslag of de teruggaafbeschikking waarin de ten onrechte gefactureerde btw is begrepen.
Als tegen de betrokken beschikking geen bezwaar is ingediend, dan wordt het verzoek om herziening van de ten onrechte gefactureerde btw als bezwaarschrift tegen de betrokken beschikking aangemerkt. Als tegen de betrokken beschikking al bezwaar is gemaakt, maar geen uitspraak op bezwaar is gedaan, dan worden de gronden van dit bezwaar met de herziening van de ten onrechte gefactureerde btw aangevuld. Als het verzoek om herziening van de ten onrechte gefactureerde btw wordt ingediend na uitspraak op bezwaar, maar binnen de wettelijke termijn van instellen van beroep, dan wordt het verzoek om herziening van de ten onrechte gefactureerde btw als beroep tegen de uitspraak op bezwaar aangemerkt7.. Als de ondernemer al een beroep heeft ingesteld, dat betrekking heeft op de betrokken beschikking, dan wordt het verzoek om herziening van ten onrechte gefactureerde btw geacht de gronden van dit beroep aan te vullen.
De inspecteur vermindert de op grond van artikel 37 van de wet verschuldigde btw door een uitspraak op bezwaar over het tijdvak waarin de ten onrechte gefactureerde btw verschuldigd werd, als het bezwaarschrift ontvankelijk is. Als het bezwaarschrift vanwege termijnoverschrijding niet ontvankelijk is en het instellen van beroep niet mogelijk is dan wel geen lopend beroep is ingesteld, wordt de eventuele vermindering toegekend middels een beslissing tot ambtshalve teruggaaf over het tijdvak waarin de ten onrechte gefactureerde btw verschuldigd werd (artikel 65 van de AWR). De inspecteur kan de op grond van artikel 37 van de wet verschuldigde btw niet (ambtshalve) verminderen als beroep is ingesteld tegen de beschikking waarin deze ten onrechte gefactureerde btw is begrepen. Het verzoek om vermindering kan achterwege blijven als de debet- en creditnota in hetzelfde tijdvak zijn uitgereikt en als ook aan de overige voorwaarden is voldaan. De verschuldigdheid van de ten onrechte gefactureerde btw is dan namelijk herzien, voordat deze is vast komen te staan in een beschikking8..
De inspecteur gaat slechts over tot een herziening van de ten onrechte of te veel gefactureerde btw na ontvangst van een daartoe strekkend verzoek van de belastingplichtige die deze btw is verschuldigd. Als de herziening van de ten onrechte of te veel gefactureerde btw resulteert in teruggaaf die te hoog is of ten onrechte wordt toegekend, wordt de te weinig geheven belasting op grond van artikel 20, eerste lid, van de AWR bij deze belastingplichtige nageheven.
- d.termijn van de herziening
De wettelijke termijnen van bezwaar en beroep gelden ook voor verzoeken gericht tegen de verschuldigdheid van de ten onrechte of te veel gefactureerde btw. Als het bezwaarschrift niet ontvankelijk is vanwege termijnoverschrijding en beroep ook niet mogelijk is, maar dit verzoek wel is ontvangen binnen een termijn van vijf jaren na het jaar waarin de ten onrechte of te veel btw in rekening werd gebracht, dan zal de bevoegde inspecteur het verzoek ambtshalve in behandeling nemen (artikel 65 van de AWR in samenhang met paragraaf 17, vijfde lid, van het besluit fiscaal bestuursrecht van 18 december 2013, nr. BLKB2013/995). Het hanteren van de hiervoor genoemde termijn geeft een extra waarborg bij de uitschakeling van het gevaar voor verlies van belastinginkomsten, nu binnen deze termijn eventuele naheffing van de in aftrek gebrachte btw nog mogelijk is. Er is geen herziening van de btw mogelijk als pas na een gerechtelijke uitspraak blijkt dat in het verleden geen of minder btw verschuldigd was en de voldoening op de aangifte van die btw onherroepelijk is komen vast te staan vóór de dag waarop de uitspraak is gewezen.
Voetnoten
Hoge Raad 28 april 1999, nr. 34 016, ECLI:NL:HR:1999: 2747.
Hoge Raad 14 december 2007, nr. 37 748, ECLI:NL:HR:2007:AI0669 en Hoge Raad 14 november 2008, nr. 42 312, ECLI:NL:HR:2008:BB3365.
Hof van Justitie 19 september 2000, zaak C-454/98, ECLI:EU:C:2000:469.
Hoge Raad 5 maart 2010, nr. 41 179, ECLI:NL:HR:2010:BK1528.
Hoge Raad 9 november 2012, nr. 11/01958, ECLI:NL:HR:2012:BY2661.
Hoge Raad 1 maart 2002, nr. 36 908, ECLI:NL:HR:2002:AD9704.
Hoge Raad 26 augustus 1998, nr. 33 392, ECLI:NL:HR:1998:AA2551 en Hoge Raad 2 april 2004, nr. 38 123, ECLI:NL:HR:2004:AL6905.
Hoge Raad 14 november 2008, nr. 42 312, ECLI:NL:HR:2008:BB3365.