HR, 26-08-1998, nr. 33 392
ECLI:NL:HR:1998:AA2551
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-08-1998
- Zaaknummer
33 392
- LJN
AA2551
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:AA2551, Uitspraak, Hoge Raad, 26‑08‑1998; (Cassatie)
- Wetingang
art. 6:7 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
FED 1999/107 met annotatie van H.R. PETRI
WFR 1998/1677
V-N 1998/55.4 met annotatie van Redactie
Uitspraak 26‑08‑1998
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 april 1997 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1990 tot en met 31 december 1994 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van f 68.820,-- aan enkelvoudige belasting en f 34.406,-- aan verhoging, met een heffingsrente ten bedrage van f 7.130,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur van 24 april 1995 is ge handhaafd, met het besluit geen verdere kwijtschelding van de verhoging te verlenen. Nadat belanghebbende op 27 april 1995 een nader geschrift bij de Inspecteur had ingediend, heeft de Inspecteur bij uitspraak van 20 juli 1995, onder vermelding dat reeds eerder op het bezwaar was beslist, de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende is tegen laatstvermelde uitspraak in
beroep gekomen bij het Hof dat belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk in zijn beroep heeft verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
1. 3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
3.1.1. De onderhavige aanslag is gedagtekend 5 april 1995. Als aanslagnummer is vermeld 1111. Tegen deze aanslag heeft belanghebbende bij brief van 5 april 1995 bezwaar gemaakt.
3.1.2. Bij brief van 10 april 1995 heeft belanghebbende - voorzover te dezen van belang - het volgende aan de Inspecteur bericht:
"Hiermee maak ik bezwaar tegen de aanslagen omzetbelasting, rente en kosten die berekend zijn. Dat bezwaar krijgt een andere motivatie dan mijn eerder ingediende bezwaar omdat het verslag van het boekenonderzoek van A mij niet eerder dan 7 april 1995 per post werd geleverd. (...) Tegen de aanslag 1111, de rente en de kosten daarover maak ik bezwaar omdat deze aanslag te hoog is en niet is verrekend met de toegekende carry-back en WIR premie. De motivatie daarvoor volgt binnen 6 weken na dagtekening van de aanslag.".
3.1.3. De Inspecteur heeft bij uitspraak van 24 april 1995 de aanslag gehandhaafd.
3.1.4. Bij brief van 27 april 1995 heeft belanghebbende onder vermelding van (mede) het hiervóór in 3.1.1 genoemde aanslagnummer aan de Inspecteur - voorzover te dezen van belang - het volgende bericht:
"Ik maak bezwaar tegen de hoogte van aanslag, de rente, de kosten en de beslagen.".
3.1.5. De Inspecteur heeft op 20 juli 1995 uitspraak op laatstbedoeld geschrift gedaan. Deze uitspraak luidt als volgt:
"uitspraak doende op het bezwaarschrift, ingediend tegen de onder nummer 1111 vastgestelde naheffingsaanslag; overwegende, dat het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag reeds eerder (tijdig) is ingediend en dat daarop al is beslist (zie brief A d.d. 10 juli 1995); handhaaft de naheffingsaanslag;".
3.1.6. Belanghebbendes beroepschrift, met als bijlage een afschrift van de hiervóór in 3.1.5 vermelde uitspraak, is op 29 augustus 1995 bij het Hof ingekomen. Het luidt - voorzover te dezen van belang - als volgt:
"Namens X, kom ik hierbij bij uw Hof in beroep tegen de uitspraak van de inspekteur der omzetbelasting te P op het bezwaarschrift ingediend tegen de aan X opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1990 t/m 1994, aanslagnummer 1111, van welke uitspraak het afschrift is gedagtekend 20 juli 1995.". 3.2. Voor het Hof was tussen partijen primair in geschil de ontvankelijkheid van belanghebbendes beroep.
3.3. Het Hof heeft vastgesteld: dat de Inspecteur ter zitting heeft verklaard dat belanghebbendes brief van 27 april 1995 niet als beroepschrift is aangemerkt; dat de Inspecteur voorts erop heeft gewezen dat rond die datum en ook daarna veelvuldig contact is geweest met belanghebbende en dat hij uit niets heeft kunnen afleiden dat belanghebbende bedoeld heeft beroep in te stellen. Het Hof heeft geoordeeld: dat onder deze omstandigheden de Inspecteur belanghebbendes schrijven, mede gelet op de inhoud ervan, kon en mocht opvatten op de wijze zoals hij heeft gedaan; dat de Inspecteur derhalve niet was gehouden het aan het Hof door te zenden; dat belanghebbende het schrijven van de Inspecteur van 20 juli 1995 niet als de uitspraak op het bezwaar heeft kunnen opvatten, nu daarin wordt verwezen naar de uitspraak van 24 april 1995; dat, nu vaststaat dat het beroep tegen die uitspraak te laat is ingediend, het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. 3.2. 3.3. 3.4. De inhoud van belanghebbendes beroepschrift, zoals hiervóór in 3.1.6 weergegeven, laat geen andere gevolgtrekking toe dan dat het zich richt tegen de uitspraak van de Inspecteur van 20 juli 1995 en niet tegen diens uitspraak van 24 april 1995. Nu het beroepschrift binnen de in artikel 6:7 Awb genoemde termijn van zes weken, die in dit geval eindigde op 31 augustus 1995, bij het Hof is ingekomen, heeft het Hof belanghebbende ten onrechte wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk in zijn beroep geacht. 3.4. Nu de Inspecteur zonder de door belanghebbende in zijn geschrift van 10 april 1995 aangekondigde motivering van het bezwaar af te wachten uitspraak had gedaan, had het Hof voorts moeten oordelen dat de Inspecteur het geschrift van 27 april 1995 had moeten aanmerken als een beroepschrift dat hij aan het Hof diende door te zenden. Ten slotte had het Hof moeten oordelen dat, indien deze juiste werkwijze was gevolgd, het geschrift, gelet op de vaststaande data, tijdig bij het Hof zou zijn ontvangen. 3.5. Belanghebbendes klachten betreffende 's Hofs uitspraak zijn derhalve gegrond, zodat deze niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. De uitspraak van de Inspecteur van 20 juli 1995 moet worden vernietigd en het Hof dient alsnog belanghebbendes geschrift van 27 april 1995 als een tijdig ingediend beroepschrift in behandeling te nemen.
6. 4. Proceskosten 7. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
8. 5. Beslissing 9. De Hoge Raad; 10. vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Inspecteur van 20 juli 1995; 11. verstaat dat het Hof belanghebbendes geschrift van 27 april 1995 als een tijdig ingediend beroepschrift aanmerkt en in behandeling neemt; 12. gelast dat door de Staatssecretaris aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 90,--; 13. bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof ge- storte bedrag van f 150,--.
Dit arrest is op 26 augustus 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van Brunschot, Meij en Van Vliet, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en in het openbaar uitgesproken.