Einde inhoudsopgave
Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
Artikel 4.6.7 Afwijzingsgronden
Geldend
Geldend van 20-04-2024 tot 01-08-2025
- Bronpublicatie:
16-04-2024, Stcrt. 2024, 12503 (uitgifte: 19-04-2024, regelingnummer: WJZ/ 46098517)
- Inwerkingtreding
20-04-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-04-2024, Stcrt. 2024, 12503 (uitgifte: 19-04-2024, regelingnummer: WJZ/ 46098517)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Algemeen
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
1.
De minister besluit afwijzend op een aanvraag indien:
- a.
er onvoldoende vertrouwen is dat de terugverdientijd, bedoeld in artikel 5.15, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving of artikel 3.84, eerste lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, van de investering meer dan vijf jaar zou zijn in het geval geen subsidie op grond van deze titel verleend zou worden;
- b.
de te verlenen subsidie meer dan € 80 per ton CO2-reductie van de totale hoeveelheid CO2-reductie die het project in Nederland realiseert ten opzichte van de referentie-investering, zou bedragen gedurende vijftien jaar vanaf ingebruikname van de installatie of gedurende de levensduur van de installatie, indien deze korter is dan vijftien jaar;
- c.
de kwaliteit van het project onvoldoende is, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheiden de deelnemende partijen;
- d.
de te verlenen subsidie minder dan € 125.000 voor een grote onderneming of minder dan € 30.000 voor een kleine of middelgrote onderneming zou bedragen;
- e.
de aanvrager onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het een project betreft ten behoeve van een investering in technologie die zich in soortgelijke projecten in de industrie bewezen heeft;
- f.
voor het project op grond van artikel 4.2.65 een aanvraag om subsidie ingediend kan worden;
- g.
de aanvraag een project betreft met betrekking tot lokale infrastructuur als bedoeld in artikel 4.6.2, eerste lid, onderdeel f, en de subsidiabele kosten daarvoor meer dan € 22.000.000 bedragen.
2.
Bij de berekening van de terugverdientijd, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt gebruikgemaakt van de methode die is opgenomen in bijlage XV van de Omgevingsregeling.
3.
In afwijking van het tweede lid kunnen bij de berekening van de terugverdientijd, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedrijfsspecifieke energieprijzen gehanteerd worden die afwijken van de standaardwaarden in bijlage XV van de Omgevingsregeling, indien de aanvrager aantoont dat hij deze bedrijfsspecifieke energieprijzen betaalt.