Einde inhoudsopgave
Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
Artikel 4.6.3 Steunintensiteit
Geldend
Geldend van 20-04-2024 tot 01-08-2025
- Bronpublicatie:
16-04-2024, Stcrt. 2024, 12503 (uitgifte: 19-04-2024, regelingnummer: WJZ/ 46098517)
- Inwerkingtreding
20-04-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-04-2024, Stcrt. 2024, 12503 (uitgifte: 19-04-2024, regelingnummer: WJZ/ 46098517)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Algemeen
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
1.
De subsidie bedraagt:
- a.
ten aanzien van een investering voor milieubescherming:
- 1°
40% van de subsidiabele kosten, indien die worden berekend in overeenstemming met artikel 36, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en maximaal € 25.000.000 voor zover het specifieke infrastructuur en opslag als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening betreft;
- 2°
20% van de subsidiabele kosten, indien die worden berekend in overeenstemming met artikel 36, elfde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
- b.
ten aanzien van een investering in energie-efficiëntiemaatregelen anders dan voor gebouwen:
- 1°
30% van de subsidiabele kosten, indien die worden berekend in overeenstemming met artikel 38, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
- 2°
15% van de subsidiabele kosten, indien die worden berekend in overeenstemming met artikel 38, achtste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
- c.
30% van de subsidiabele kosten die betrekking hebben op een investering ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen of uit hernieuwbare waterstof, met uitzondering van uit hernieuwbare waterstof geproduceerde elektriciteit, en die worden berekend in overeenstemming met artikel 41, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
- d.
30% van de subsidiabele kosten die betrekking hebben op een investering in energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling, en die worden berekend in overeenstemming met artikel 46, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
- e.
40% van de subsidiabele kosten die betrekking hebben op een investering ten behoeve van een circulaire economie, en die worden berekend in overeenstemming met artikel 47, zevende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
- f.
50% van de subsidiabele kosten die betrekking hebben op een investering in lokale infrastructuurvoorziening, en die worden berekend in overeenstemming met artikel 56, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, maar niet meer dan het verschil tussen de subsidiabele kosten en de exploitatiewinst van de investering of maximaal € 11.000.000 indien dat lager is dan het verschil.
2.
Indien de aanvrager een middelgrote onderneming is, worden:
- a.
de percentages, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, subonderdeel 1°, b, subonderdeel 1°, c, d, e en f, verhoogd met 10 procentpunten;
- b.
de percentages, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, subonderdeel 2°, b, subonderdeel 2°, verhoogd met 5 procentpunten.
3.
Indien de aanvrager een kleine onderneming is, worden:
- a.
de percentages, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, subonderdeel 1°, b, subonderdeel 1°, c, d, e en f, verhoogd met 20 procentpunten;
- b.
worden de percentages, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, subonderdeel 2°, b, subonderdeel 2°, verhoogd met 10 procentpunten.
4.
Op de subsidiabele kosten is artikel 10, derde lid, van het besluit niet van toepassing.
5.
De subsidie bedraagt ten hoogste € 30.000.000 per project.