Einde inhoudsopgave
Sturen met proceskosten (BPP nr. XII) 2011/3.3.3
3.3.3 Evident kansloos proces
mr. P. Sluijter, datum 31-10-2011
- Datum
31-10-2011
- Auteur
mr. P. Sluijter
- JCDI
JCDI:ADS595519:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie Van der Wiel 2004, p. 125, die stelt dat de vrijheid te ageren uitgangspunt is, zelfs al heeft een ander hier nadeel door, terwijl de overschrijding van de grenzen van dit recht uitzondering is.
Schrage 2007, p. 70, en Van der Wiel, p. 129-133.
Zie art. 236 Rv. Niet elke vordering die daar op strandt was overigens bij voorbaat evident kansloos; over gezag van gewijsde is discussie mogelijk. Zie bijvoorbeeld HR 11 maart 2011, LJN BO9549.
HR 9 oktober 1998, NJ 1998, 853.
Zie Lindijer 2006, p. 101-105.
Schrage 2007, p. 70, en Lamine, Schoenaerts & Vaes 2003, p. 72, die spreken over de animus vexandi en de kwade trouw als enige belang.
Okma 1945 (p. 125) volgde hier een andere indeling. Hij gebruikte procedeeren zonder belang' als paraplubegrip voor het kanslooze proces, het nodelooze proces, het ondoeltreffende proces en het proces zonder redelijk doel. Hier wordt gekozen voor het onderscheid dat Van der Wiel maakt tussen het kansloze proces en het proces zonder belang, omdat dat beter aansluit bij het huidige belangbegrip uit art. 3:303 BW.
Van der Wiel 2004, p. 134.
Lamme, Schoenaerts & Vaes 2003, p. 80 en 115-116; Van der Wiel 2004, p. 135-136; Zon 2008, p. 44-45. Zie ook Verkijk 2007 voor voorbeelden van kansloze zaken'.
Zie Van der Wiel 2004, p. 135. Evident als bijvoorbeeld de gedaagde zich ook al buitengerechtelijk heeft beroepen op verjaring en er geen onduidelijkheden zijn over stuitingen en termijnen. Een beroep op bijvoorbeeld de redelijkheid en billijkheid moet dan stevig gemotiveerd worden.
Uiteraard tenzij de totstandkoming van de schikking zelf wordt betwist. Dit voorbeeld is ontleend aan dat over de Belgische dading' in Lamine, Schoenaerts & Vaes 2003, p. 78.
Van der Wiel 2004, p. 136-137.
Lamme, Schoenaerts & Vaes 2003, p. 105. Zie ook Hovens 2005, p. 310.
Van der Wiel 2004, p. 136.
Zie voor voorbeelden Lamme, Schoenaerts & Vaes 2003, p. 74-76.
Zo ook in België, aldus Lamme, Schoenaerts & Vaes 2003, p. 105-119.
HR 29 juni 2007, NJ 2007, 353, r.o. 4.5.
Zie r.o. 4.6.
Over een proces moet niet te snel worden geoordeeld dat het nodeloos is gevoerd, ook al is de vordering afgewezen of als niet-ontvankelijk beoordeeld. Bij een goede toegang tot het recht hoort dat burgers een procesrisico mogen nemen om hun rechtspositie vast te laten stellen.1 Er zijn echter ook processen die evident kansloos worden gevoerd door een van de partijen, omdat er bijvoorbeeld duidelijk geen rechtens te respecteren belang is,2 omdat er geen enkele enigszins deugdelijke juridische en/of feitelijke grond is op basis waarvan een vordering of verweer wordt onderbouwd of vanwege andere voorzienbare redenen waarom een vordering niet kan slagen, zoals gezag van gewijsde als al eerder over exact hetzelfde geschil is beslist.3
Geen belang
Bij de zaken waarin geen rechtens te respecteren belang in het geding is in de zin dat niet aan artikel 3:303 BW wordt voldaan, dient niet direct de conclusie getrokken te worden dat dit dan ook onnodig kostenverhogend en vertragend procesgedrag is. Soms is vooraf niet duidelijk of een bepaald persoonlijk belang ook een rechtens te respecteren belang is en is het proces niet nodeloos, omdat de rechterlijke vaststelling of er sprake is van (on)voldoende belang ook een uitkomst in de zin van het toetsingskader is. Het bieden van een kans aan de justitiabele om zijn of haar belang uiteen te zetten draagt bovendien bij aan procedurele kwaliteit (voice in het bijzonder). Partijen mag niet worden verweten dat zij op onderbouwde wijze het belangbegrip proberen op te rekken. Denk bijvoorbeeld aan de Jeffrey-zaak, waarin een verklaring voor recht werd afgewezen omdat de ouders van het verdronken jongetje bij een dergelijke verklaring slechts' een zuiver emotioneel belang hadden dat volgens de Hoge Raad, hoe zwaarwegend ook, niet kon worden aangemerkt als voldoende belang als bedoeld in artikel 3:303 BW.4 Over deze afwijzing is discussie mogelijk, dus in ieder geval valt niet te verdedigen dat de ouders hier een kansloze, en daarmee nodeloos kostenverhogende en vertragende, procedure voerden. Ook bij zuiver declaratoire vorderingen is vaak niet vooraf duidelijk of de rechter zal oordelen dat er sprake is van voldoende belang.5 Anders ligt dit in zaken waar geen rechtens te respecteren belang is, omdat het persoonlijke belang van de eiser ligt in procedeerlust of in het slechts willen schaden van de ander.6 Dan kan wel worden gesproken van onnodig vertragend en kostenverhogend gedrag, omdat er feitelijk geen geschil is waarvoor de uitkomst of procedurele afhandeling van belang is, maar er wel tijd en kosten worden besteed.
Geen (deugdelijke) onderbouwing
Daarnaast zijn er de zaken waarin het in geschil zijnde belang wel groot is, maar waarin de vordering geen enkele kans van slagen heeft.7 Van der Wiel drukt dit als volgt uit:8
‘Ergens ligt de grens tussen het wellicht zwakke, maar verdedigbare standpunt van een eiser en het standpunt dat zodanig is dat eiser niet heeft mogen denken enige kans op toewijzing van het gevorderde te hebben en zich daarom rechtens van het instellen van de vordering had behoren te onthouden.'
Deze vorm van verstorend procesgedrag komt in vrijwel alle geraadpleegde literatuur terug en er worden verschillende vormen van onderscheiden. Zo kan een vordering volledig in strijd zijn met de heersende leer of de wetsystematiek, waarbij tevens wordt nagelaten om te onderbouwen waarom de vordering toch zou moeten slagen. Zowel Van der Wiel als Lamine, Schoenaerts & Vaes benadrukken dat het mogelijk moet zijn (en zelfs nuttig kan zijn) om tegen een bestaande jurisprudentielijn of heersende wetstoepassing te ageren, maar hoe duidelijker die lijn of wet is, hoe uitgebreider en degelijker de argumentatie achter de betreffende vordering moet zijn.9 Als iemand nakoming van een evident verjaarde vordering eist10 of als iemand schadevergoeding eist in een zaak waarin diegene de ander in een schikking al finaal gekwijt heeft,11 dan behoeft een dergelijk standpunt nadere motivering, anders is er sprake van onnodig vertragend en/of kostenverhogend procesgedrag.
Een bijzondere vorm van juridische lichtzinnigheid is die waarin de vordering direct stuit op evidente formele gebreken, zoals het aanbrengen van de zaak bij een (duidelijk) onbevoegde rechter,12 het inleiden met een dagvaarding waar dit met een verzoekschrift had gemoeten of het aantekenen van hoger beroep na het verstrijken van de termijn.13
Voorts kan de vordering kansloos zijn bij gebrek aan een feitelijke grondslag. De vordering wordt dan in het geheel niet door de aangevoerde feiten ondersteund.14 Niet precies hetzelfde, maar wel hiermee samenhangend, is het geval waarin de aangevoerde feiten weliswaar de vordering steunen, maar die feiten geheel niet aannemelijk zijn en er ook geen bewijs voor wordt aangeboden.15 Verder is er nog het kansloze hoger beroep (of andere kansloze rechtsmiddelen, zoals verzet of herroeping), waarbij ongeveer dezelfde criteria voor kansloosheid gelden als in eerste aanleg. Wel kan worden betoogd dat een vordering in hoger beroep eerder als kansloos kan worden beoordeeld, wanneer in eerste aanleg al duidelijk is verloren en in hoger beroep niets nieuws wordt aangevoerd en niet deugdelijk wordt beargumenteerd wat er in eerste aanleg anders beslist had moeten worden.16
In 2007 gaf de Hoge Raad een maatstaf voor de gevallen waarin kansloze vorderingen als misbruik van procesrecht zijn aan te merken. Het gaat om vorderingen die door een partij zijn gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan die de onjuistheid kende of had behoren te kennen of op stellingen waarvan die op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden.17 Daarenboven overweegt de Hoge Raad dat de onbewijsbaarheid van aangevoerde feiten of ingenomen stellingen onvoldoende is om procesmisbruik aan te nemen.18
Kansloze vorderingen leiden in principe wel tot een optimale uitkomst van het geding, namelijk die waarin de rechter het recht juist toepast op de feiten (mits ook goed ten uitvoer gelegd of vrijwillig nagekomen). De reden dat kansloze vorderingen toch onder de definitie van onnodig kostenverhogend en vertragend procesgedrag vallen, is dat die uitkomst feitelijk ook zonder het instellen van de vordering al duidelijk had moeten zijn. Dezelfde uitkomst had dus kennelijk op minder belastende wijze moeten worden bereikt.