Einde inhoudsopgave
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Artikel 6 Maatmaninkomen WAO, Wet WIA, Waz en de hoofdstukken 2 en 3 van de Wajong
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Redactionele toelichting
Deze wijziging is reeds aangebracht bij de wijziging van 08-10-2014, Stb. 359.
- Bronpublicatie:
16-07-2020, Stb. 2020, 280 (uitgifte: 23-07-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-07-2020, Stb. 2020, 280 (uitgifte: 23-07-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid arbeidsongeschiktheid / Mate van arbeidsongeschiktheid
1.
Het maatmaninkomen WAO is het inkomen per uur dat gezonde personen, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WAO, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2.
Het maatmaninkomen Waz is het inkomen per uur dat gezonde personen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Waz, met arbeid als verzekerde, bedoeld in artikel 3 van de Waz gewoonlijk verdienen.
3.
Het maatmaninkomen, bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 van de Wajong, is voor de jonggehandicapte die:
- a.
geen inkomsten uit arbeid geniet, 108% van het bedrag dat voor een werknemer van dezelfde leeftijd geldt als minimumloon per uur;
- b.
inkomsten uit arbeid geniet, het inkomen dat een niet-jonggehandicapt persoon van dezelfde leeftijd met de door de jonggehandicapte feitelijk verrichte arbeid gedurende de normale, volledige werkweek, per uur zou verdienen.
4.
Het maatmaninkomen van de jonggehandicapte, bedoeld in het derde lid, wordt hoger gesteld, en ten minste op een bedrag gelijk aan anderhalf maal het bedrag dat voor de belanghebbende geldt als minimumloon per uur, indien de jonggehandicapte:
- a.
arbeidsongeschikt is geworden binnen een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het behalen van een diploma, dan wel na het behalen van een diploma, aan een beroepsgerichte opleiding die opleidt voor een beroep waarvan het aanvangssalaris ten minste gelijk is aan anderhalf maal het bedrag dat voor een werknemer van dezelfde leeftijd geldt als minimumloon op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;
- b.
tijdens de arbeidsongeschiktheid doch uiterlijk op de dag dat hij de leeftijd van 30 jaar bereikt, een diploma behaalt van een beroepsgerichte opleiding die opleidt voor een beroep waarvan het aanvangssalaris ten minste gelijk is aan anderhalf maal het bedrag dat voor een werknemer van dezelfde leeftijd geldt als minimumloon op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
5.
Indien de vaststelling van het maatmaninkomen met toepassing van het vierde lid tot een hoger maatmaninkomen leidt dan de vaststelling van het maatmaninkomen met toepassing van het derde lid, wordt uitgegaan van het eerstgenoemde maatmaninkomen.
6.
In de gevallen waarin artikel 43a van de WAO, artikel 2:3, tweede lid, 2:17 of 3:21 van de Wajong, artikel 48, eerste lid, aanhef en onderdelen b en c, 50, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 55, eerste lid, aanhef en onderdelen b en c, van de Wet WIA toepassing vindt, alsmede in de gevallen waarin dat niet het geval is omdat artikel 29b van de Ziektewet toepassing kan vinden, wordt het maatmaninkomen niet lager vastgesteld dan het maatmaninkomen dat voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid of mate van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid in aanmerking zou worden genomen indien de uitkering niet zou zijn ingetrokken, dan wel indien aan het einde van de wachttijd, bedoeld in artikel 19 van de WAO, artikel 2:3 of 3:3 van de Wajong of artikel 23 van de Wet WIA, recht zou hebben bestaan op een dergelijke uitkering.
7.
In de gevallen waarin, na eerdere intrekking van een uitkering op grond van de ZW, de WAO, de Wajong of de Wet WIA, dan wel na het eerder niet toekennen van een uitkering aan het einde van de wachttijd, bedoeld in artikel 19 van de WAO, artikel 2:3 of 3:3 van de Wajong of artikel 23 van de Wet WIA, bij de vaststelling van het maatmaninkomen wordt uitgegaan van arbeid op basis waarvan voor de betrokkene reeds eerder een maatmaninkomen is vastgesteld, wordt het maatmaninkomen vastgesteld op het maatmaninkomen dat voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid of mate van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid in aanmerking zou worden genomen indien de uitkering niet zou zijn ingetrokken, dan wel indien aan het einde van de genoemde wachttijd recht zou hebben bestaan op een dergelijke uitkering.