Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/162
162 Basisregels bevrijdend verweer
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691463:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Verweerder dient in beginsel bij zijn conclusie van antwoord (zijn eerste processtuk) een beroep te doen op een bevrijdend verweer. Of verweerder zijn bevrijdend verweer misschien onder voorwaarden ook nog later in de procedure kan aanvoeren wordt behandeld in nr. 200c.
HR 17 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE7628, NJ 2009/474 met nt. H.J. Snijders onder 476 (Baros/Embrica) en de vrijwaringsprocedure HR 17 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE7201, NJ 2009/476 met nt. H.J. Snijders (COA/Baros).
Zoals is besproken in nr. 142 met verwijzing naar HR 15 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0413, NJ 1992/724 met nt. H.J. Snijders (Boogaard/NVPI).
Tjong Tjin Tai 2002b, p. 30 en 31.
HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AF1210, NJ 2004/172 met nt. H.J. Snijders (Dipasa/Huyton).
Voert verweerder een bevrijdend verweer, dan doet hij zijnerzijds een beroep op de rechtsgevolgen van door hem gestelde feiten (art. 150 Rv). Verweerder doet een beroep op een ander rechtsgevolg dan het rechtsgevolg waarop eiser zijn vordering heeft gebaseerd.
Het verloop van de procedure ingeval verweerder een bevrijdend verweer voert is niet geregeld, noch in de wet noch in procesreglementen. Aan vormvereisten hoeft een bevrijdend verweer niet te voldoen; toch kunnen basisregels worden geformuleerd.
Ik neem tot uitgangspunt dat de vereisten die aan eiser met bewijslast en verweerder met betwistingslast in een dagvaardingsprocedure worden gesteld (in het vervolg wordt gerefereerd aan een ‘gewoonlijke setting’), als blauwdruk kunnen dienen voor verweerder bij zijn bevrijdend verweer en voor eiser die reageert op het bevrijdend verweer: ‘Wat voor eiser met bewijsrisico geldt, geldt ook voor verweerder met een bevrijdend verweer’.
Gewoonlijke setting
In een dagvaarding dienen de eis en de gronden daarvan te worden opgenomen (art. 111 lid 2 aanhef en onder d Rv) en geldt de substantiëringsverplichting (art. 111 lid 3 Rv). Waar ‘eis en de gronden daarvan’ zien op de feitelijke onderbouwing van hetgeen eiser vordert, waarbij duidelijk moet zijn wat van verweerder wordt gevorderd en waarom, kunnen deze vereisten als grondgedachte gelden voor een bevrijdend verweer. Verweerder ‘maakt zichzelf tot eiser’ voor wat betreft zijn bevrijdend verweer (reus excipiendo fit actor).
Inhoud bevrijdend verweer:
‘Eis’
Het rechtsgevolg dat verweerder inroept zal bij conclusie van antwoord zo duidelijk mogelijk moeten worden benoemd.1 Het moet voor eiser en de rechter kenbaar zijn op welk rechtsgevolg verweerder een beroep doet.2 Het vereiste dat geldt voor eiser in een gewoonlijke setting kan analoog worden toegepast voor verweerder die een bevrijdend verweer voert. Indien verweerder aan het vaststaan van feiten geen rechtsgevolg verbindt kan de rechter onder omstandigheden verweerder vragen welke consequentie hij wil verbinden aan zijn bevrijdend verweer.3
‘Gronden’
Verweerder zal bij het aanvoeren van een bevrijdend verweer een duidelijke grondslag moeten vermelden en hij dient duidelijk te maken welke feiten hij stelt voor zijn beroep op bepaalde rechtsgevolgen. Art. 24 Rv verschaft een juridische basis aan de stelplicht van partijen.4 De essentiële rechtsfeiten moeten worden ingeroepen (gesteld) ter onderbouwing van het verweer.5 Verweerder dient die feiten te stellen die benodigd zijn voor het intreden van het door hem beoogde rechtsgevolg. De gronden van het verweer zien op de feitelijke onderbouwing van het verweer. Verweerder moet dat op zodanige wijze doen (precies en concreet) dat de rechter in staat wordt gesteld de stelplicht van verweerder te beoordelen en dat voor de wederpartij duidelijk is waarop zij haar verdediging ten aanzien van het bevrijdend verweer dient af te stemmen (het verdedigingsbeginsel).6
Tegenover de rechter
Duidelijkheid voor de rechter is van belang bij de vraag of verweerder heeft voldaan aan zijn stelplicht. De rechter kan voorbijgaan aan een (eventueel bedoeld) bevrijdend verweer wanneer dit verweer niet met de vereiste mate van duidelijkheid voor de rechter en voor de wederpartij naar voren is gebracht. Verweerder moet duidelijk maken wat hij wil bewerkstelligen. Van verweerder wordt niet verwacht dat hij – indien hem bekend – de reactie van eiser op zijn bevrijdend verweer en de gronden daarvoor in zijn conclusie van antwoord opneemt (een substantiëringsverplichting). Het is juist eiser die moet voldoen aan de substantiëringsverplichting die mede het bevrijdend verweer en de gronden daarvoor omvat. Verweerder kan vooruitlopen op de reactie van eiser op zijn bevrijdend verweer; daarmee trekt hij geen bewijslast naar zich toe.
In relatie met eiser
De strekking van een duidelijk verwoord bevrijdend verweer is te waarborgen dat voor eiser voldoende duidelijk is waarop verweerder een beroep doet en waarom. Het moet voor eiser kenbaar zijn dat verweerder een bevrijdend verweer voert en dit verweer moet in het licht van het beginsel van hoor en wederhoor een begrijpelijk betoog bevatten. Voor eiser moet duidelijk zijn welk rechtsgevolg verweerder wenst in te roepen. Het verweer moet zodanig zijn ingekleed dat eiser geacht mag worden deze te begrijpen en ernaar te handelen. Eiser moet weten waartegen hij zich heeft te verweren. Of in een verweer een bevrijdend verweer kan worden gelezen, wordt behandeld in nr. 193.
Indien verweerder naast of in plaats van een grondslagverweer een bevrijdend verweer te berde brengt heeft dit gevolgen voor de processuele rechten en/of belangen van beide partijen. Het grondpatroon van het debat moet in het oog worden gehouden. Het stramien van hoor en wederhoor waarborgt het recht op een eerlijk proces. De verdere procedure na de constatering door de rechter dat verweerder een bevrijdend verweer aanvoert zal chronologisch worden besproken.7 Bij elke te bespreken fase in de procedure zal worden bezien in hoeverre de bewijsregels van art. 149 en 150 Rv en andere processuele vereisten (al of niet in volle omvang) van toepassing zijn. Regelmatig zullen de uitkomsten worden getoetst aan de beginselen van burgerlijk procesrecht, voornamelijk aan de beginselen van toegang tot de rechter, equality of arms, hoor en wederhoor en berechting binnen een redelijke termijn. De goede procesorde is bij elke fase in de procedure leidend.