Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling
Artikel XIII
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2010. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2009
- Bronpublicatie:
23-12-2009, Stb. 2009, 612 (uitgifte: 29-12-2009, kamerstukken: 32133)
- Inwerkingtreding
01-01-2010, terugwerkend tot: 01-01-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-12-2009, Stb. 2009, 612 (uitgifte: 29-12-2009, kamerstukken: 32133)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
- A.
In artikel 11, eerste lid, onderdeel j, onder 1°, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel op 1 januari 2005 luidt, wordt tot en met 31 december 2010 aan het slot toegevoegd: of een regeling voor vervroegde uittreding, met dien verstande dat bij een regeling voor vervroegde uittreding de helft van deze bijdragen in aanmerking wordt genomen.
- B.
In artikel 32ba, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel op 1 januari 2009 luidt, wordt tot en met 31 december 2010 ‘52%’ vervangen door: 26%.
- C.
Voorzover een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 3.53, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of een voorziening samenhangt met een regeling voor vervroegde uittreding waarop artikel 38c van de Wet op de loonbelasting 1964 van toepassing is, blijft artikel 8, zevende lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 buiten toepassing.
- D.
In afwijking in zoverre van artikel 19g, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel op 1 januari 2006 luidt, kunnen voor werknemers die op 31 december 2005 de leeftijd van 51 jaar maar niet de leeftijd van 56 jaar hebben bereikt, in het kalenderjaar meer aanspraken ontstaan dan overeenkomt met 12 procent van het loon van het jaar, voorzover de totale aanspraken aan het einde van het kalenderjaar door de in het kalenderjaar opgebouwde aanspraken een periode van extra verlof van 2,1 jaar niet te boven gaan.
- E.
In afwijking in zoverre van artikel 19g, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel op 1 januari 2006 luidt, kunnen voor werknemers die in een kalenderjaar pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 19b, vijfde lid, afkopen, in dat kalenderjaar meer aanspraken ontstaan dan overeenkomt met 12 procent van het loon van het jaar, voorzover zulks het gevolg is van de aanwending van de afkoop van de pensioenaanspraken voor het opbouwen van een voorziening ingevolge een levensloopregeling met dien verstande dat de totale aanspraken aan het einde van het kalenderjaar door de in het kalenderjaar opgebouwde aanspraken een periode van extra verlof van 2,1 jaar niet te boven gaan.