Hof Den Haag, 31-05-2017, nr. BK-17/00013
ECLI:NL:GHDHA:2017:1642, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
31-05-2017
- Zaaknummer
BK-17/00013
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:1642, Uitspraak, Hof Den Haag, 31‑05‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:3077, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:9570, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NTFR 2017/2374
NLF 2017/2061 met annotatie van
Uitspraak 31‑05‑2017
Inhoudsindicatie
In geschil is of de Rechtbank terecht artikel 1.3 van de Tarieventabel 2015 onverbindend heeft verklaard.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-17/00013
Uitspraak d.d. 31 mei 2017
in het geding tussen:
[X] te [Z] , belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de Heffingsambtenaar,
op het hoger beroep van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (hierna: de Rechtbank) van 13 december 2016, nummer ROT 16/2692, betreffende de onder 1.1 vermelde aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij schriftelijke kennisgeving van 16 december 2015 van belanghebbende leges ten bedrage van € 9.808 gevorderd (hierna: de aanslag) ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de bouw van een nieuwbouwwoning aan de [Y] te [Z] .
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar belanghebbendes bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 46.
1.4.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, de aanslag herroepen en bepaald dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 46 vergoedt.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1.
De Heffingsambtenaar is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 19 april 2017, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van de Heffingsambtenaar, kenmerk BK-17/00043, betreffende de aan [A] opgelegde aanslag leges. Voor zover in die zaak door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaak voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat in hoger beroep het volgende vast:
3.1.
Belanghebbende heeft op 25 oktober 2015 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een nieuwbouwwoning op kavel […] op het [B] te [Z] met het adres [Y] te [Z] . Als geschatte kosten voor de werkzaamheden heeft belanghebbende € 240.000 exclusief omzetbelasting opgegeven.
3.2.
De Heffingsambtenaar heeft de aanslag opgelegd op basis van Verordening leges omgevingsvergunning 2015 (hierna: de Verordening), conform de door belanghebbende geschatte kosten van de werkzaamheden.
De Verordening
4.1.
Op grond van artikel 1 van de Verordening worden onder de naam ‘leges omgevingsvergunning’ rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze Verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
4.2.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Verordening worden de leges omgevingsvergunning geheven naar de heffingsmaatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze Verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.
4.3.
Op grond van artikel 1.1 van de tarieventabel behorend bij de Verordening (hierna: de Tarieventabel 2015) is de maatstaf van heffing bij een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen: de totale bouwkosten van de zaak waarop de aanvraag om een vergunning betrekking heeft. Op grond van artikel 1.3 van de Tarieventabel bedraagt het tarief ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht):
Categorie | Totale bouwkosten in € | Tarieven in € |
0 | 0,00 t/m 7.700,00 | 316,00 |
I | 7.700,01 t/m 15.400,00 | 466,00 |
II | 15.400,01 t/m 35.900,00 | 1.072,00 |
III | 35.900,01 t/m 71.900,00 | 1.580,00 |
IV | 71.900,01 t/m 113.000,00 | 2.709,00 |
V | 113.000,01 t/m 154.200,00 | 4.158,00 |
VI | 154.200,01 t/m 267.000,00 | 9.808,00 |
VII | 267.000,01 t/m 530.000,00 | 19.206,00 |
VIII | 530.000,01 t/m 1.100.000,00 | 37.914,00 |
IX | 1.100.000,01 t/m 2.800.000,00 | 75.513,00 |
X | 2.800.000,01 t/m 5.350.000,00 | 144.408,00 |
XI | 5.350.000,01 t/m 10.700.000,00 | 190.739,00 |
XII | 10.700.000,01 t/m 26.700.000,00 | 290.346,00 |
XIII | 26.700.000,01 t/m 53.500.000,00 | 578.366,00 |
XIV | 53.500.000,01 en hoger | 1.015.985,00 |
Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
5.1.
In geschil is of de Rechtbank terecht artikel 1.3 van de Tarieventabel 2015 onverbindend heeft verklaard.
5.2.
De Heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag ontkennend, belanghebbende bevestigend.
5.3.
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
6.1.
Het hoger beroep van de Heffingsambtenaar strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
6.2.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Oordeel van de Rechtbank
7. De Rechtbank heeft het volgende overwogen:
"2. [Belanghebbende] voert onder meer aan dat sprake is van een willekeurige en onredelijke belastingheffing.
2.1
In het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 7 september 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2592, over de Verordening leges omgevingsvergunning 2013 is geoordeeld dat het daarin in artikel 1.3 van de Tarieventabel opgenomen tariefsysteem ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning leidt tot een willekeurige en onredelijke legesheffing die de wetgever bij het toekennen aan de gemeenten van de bevoegdheid tot het heffen van leges op de voet van artikel 229 lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet niet op het oog kan hebben gehad, zodat aan dit onderdeel van de Tarieventabel verbindende kracht moet worden ontzegd. [De Inspecteur] heeft ter zitting erkend dat het onderhavige tariefsysteem van de Verordening hetzelfde is als die uit 2013, waarbij net als in 2013 wat betreft de hoogte van het legesbedrag als percentage van de bouwsom sprake is van een zogenoemde zaagtand. Gelet hierop moet ook het in de onderhavige Verordening in artikel 1.3 van de Tarieventabel opgenomen tariefsysteem onverbindend worden verklaard en komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling of in dit concrete geval sprake is van een willekeurige of onredelijke heffing.
2.2
Het voorgaande betekent dat de Tarieventabel onverbindend is en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Het beroep is gegrond. Gelet hierop behoeven de andere beroepsgronden van [belanghebbende] daarom geen bespreking meer. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door de aanslag te herroepen. Dit betekent dat [belanghebbende] geen leges hoeft te betalen.
3. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep moet [de Inspecteur] het door [belanghebbende] betaalde griffierecht vergoeden.
4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken."
Beoordeling van het hoger beroep
8.1.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat het onderhavige tariefsysteem tot onredelijke en willekeurige belastingheffing leidt, waarop de wetgever met het toekennen van de bevoegdheid tot legesheffing niet het oog kan hebben gehad.
8.2.
Ingevolge artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet en de daarop door de wetgever gegeven toelichting, kunnen gemeenten behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling geven aan de in de verordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat hen in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 65-67 en 77-78). Voor onverbindendverklaring is slechts plaats indien een regeling is getroffen die in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel, of waarvan het duidelijk is (in die zin dat het op voorhand duidelijk moet zijn geweest) dat zij moet leiden tot een legesheffing die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van leges, als in artikel 229 van de Gemeentewet bedoeld, niet op het oog kan hebben gehad (vgl. HR 14 augustus 2009, nr. 43120, ECLI:NL:HR:2009:BI1943 en HR 8 oktober 2004, nr. 37631, ECLI:NL:HR:2004:AR3495).
8.3.
Het Hof stelt voorop dat het enkele feit dat is gekozen voor een heffingssystematiek die bestaat uit vaste bedragen per klasse of per staffel, onvoldoende is om te oordelen dat de gemeentelijke wetgever bij de vaststelling van dat tarief is getreden buiten de grenzen van de hiervoor onder 8.2 bedoelde vrijheid (vgl. HR 9 februari 2007, nr. 40643, ECLI:NL:HR:2007:AX0678, BNB 2007/165). Voorts volgt uit vaste rechtspraak dat wil sprake zijn van willekeurige en onredelijke belastingheffing, de willekeur en onredelijkheid eigen dienen te zijn aan de regeling als zodanig ('toetsing in abstracto'; zie bijvoorbeeld HR 28 juni 2000, nr. 34921, ECLI:NL:HR: 2000:AA6314, BNB 2000/274 en HR 8 oktober 2004, nr. 37631, ECLI:NL:HR:2004:AR3495, BNB 2005/22).
8.4.
In artikel 1.3 van de Tarieventabel 2015 is een vast bedrag aan leges per categorie bouwkosten (tariefklasse) opgenomen. Blijkens de antwoorden van 14 mei 2013 op vragen van de Gemeenteraad van Rotterdam is dit tariefsysteem in 1992 ingevoerd als vervanger van het systeem dat was gebaseerd op een promillage van de bouwsom. Naar volgt uit het antwoord op vraag 14 wilde de raad hiermee ervoor zorgen dat op voorhand duidelijk zou zijn welk bedrag moest worden betaald, dat er minder discussie zou ontstaan over de opgelegde aanslagen (iedere gulden meer betekende een hoger legesbedrag) en dat de kosten voor bepaalde typen bouwwerken niet met elke gulden zouden toenemen (bandbreedte). Volgens het antwoord op vraag 9 zijn in 2012 de legestarieven voor kleine bouwwerken verhoogd om het wegvallen van de inkomsten van grote bouwprojecten te compenseren. De gedachte hierachter was dat de totale kosten alsnog volledig gedekt zouden worden door de legesopbrengsten.
8.5.
Gevolg van het in artikel 1.3 van de Tarieventabel 2015 opgenomen tariefsysteem is dat een overschrijding van een tariefklasse met € 0,01 leidt tot een stijging van de verschuldigde leges die, zowel in absolute als in relatieve zin, naar het oordeel van het Hof willekeurig en onredelijk is. Bij dit oordeel overweegt het Hof het volgende. Een minieme overschrijding van een tariefklasse resulteert bij bepaalde overgangen in meer dan een verdubbeling van de verschuldigde leges. Zo bedragen bij een bouwsom van € 15.400 de leges € 466, zijnde 3,03 percent van de bouwsom, en bij een bouwsom van € 15.400,01 bedragen de leges € 1.072, zijnde 6,96 percent van de bouwsom. Bij een bouwsom van € 154.200 bedragen de leges € 4.158, zijnde 2,7 percent van de bouwsom, en bij een bouwsom van € 154.200,01 bedragen de leges € 9.808, zijnde 6,36 percent van de bouwsom. Vanaf categorie V tot categorie X wordt het tarief vrijwel verdubbeld per overgang. Het tarief differentieert voorts van ongeveer 1,08 percent tot ongeveer 7,19 percent. Daardoor is van enige samenhang tussen de hoogte van de bouwsom en de hoogte van de leges geen sprake.
8.6.
Zoals A-G IJzerman in zijn conclusie van 23 maart 2017 in de zaak met nummer HR 16/05127 (hierna: de conclusie) naar aanleiding van een beroep in cassatie tegen de uitspraak van gerechtshof Den Haag van 7 september 2016, BK-15/01025 en 15/01026, ECLI:NL: GHDHA:2016:2592, betreffende de tarieventabel behorend bij de Verordening leges omgevingsvergunning 2013 van de gemeente [Z] (hierna: de Tarieventabel 2013) heeft geconstateerd, is ook in het onderhavige geval sprake van onverklaarbare, grote verschillen in heffingsdruk tussen de opvolgende categorieën (vgl. onderdelen 5.38 tot en met 5.44 van de conclusie). Bovendien verschilt ook in het onderhavige geval de bandbreedte van de heffingsmaatstaf per categorie, welke verschillen naar voren komen bij beschouwing van de procentuele toename van de bandbreedte per categorie (zie onderdeel 5.35 van de conclusie).
8.7.
De Heffingsambtenaar is er niet in geslaagd deugdelijke en onderbouwde argumenten aan te voeren ter rechtvaardiging van dit op het eerste gezicht onredelijke en willekeurige tariefsysteem. Met name is niet duidelijk geworden hoe men is gekomen tot het aantal van vijftien categorieën en evenmin is gebleken waarom er zulke grote verschillen in bandbreedte zijn tussen de diverse categorieën. De Heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat het tariefsysteem zijn grondslag vindt in de economische crisis en mede uit oogpunt van doelmatigheid is gekozen. Deze motivering is echter ontoereikend, aangezien hieruit niet volgt waarom de beoogde doelmatigheid slechts kan worden bereikt door middel van een tariefstructuur met de onder 8.5 geschetste effecten.
8.8.
Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel dat het in artikel 1.3 van de Tarieventabel 2015 opgenomen tariefsysteem ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning leidt tot een willekeurige en onredelijke legesheffing die de wetgever bij het toekennen aan de gemeenten van de bevoegdheid tot het heffen van leges op de voet van artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet niet op het oog kan hebben gehad. Derhalve moet aan dit onderdeel van de Tarieventabel 2015 verbindende kracht worden ontzegd.
Slotsom
8.9.
Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van de Heffingsambtenaar ongegrond en dient te worden beslist als hierna is vermeld.
Proceskosten
9.1.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
9.2.
Van de Heffingsambtenaar dient op grond van artikel 8:109, tweede lid, van de Awb een griffierecht van € 501 te worden geheven.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. W.M.G. Visser, mr. J.J.J. Engel en mr. F.G.F. Peters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.A. Brits. De beslissing is op 31 mei 2017 in het openbaar uitgesproken.
Wegens verhindering van de griffier is de uitspraak alleen door de voorzitter ondertekend.
Van de Heffingsambtenaar wordt ter zake van het hoger beroep een griffierecht geheven van € 501.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- - de naam en het adres van de indiener;
- - de dagtekening;
- - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- - de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.