Hof Den Haag, 07-09-2016, nr. BK-15/01025, nr. BK-15/01026
ECLI:NL:GHDHA:2016:2592, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
07-09-2016
- Zaaknummer
BK-15/01025
BK-15/01026
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:2592, Uitspraak, Hof Den Haag, 07‑09‑2016; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2015:6652, Bekrachtiging/bevestiging
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2015:6754, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:1174, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht; Gemeentewet
- Vindplaatsen
Belastingblad 2016/443 met annotatie van M.P. van der Burg
JOM 2016/894
NTFR 2016/2422 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Uitspraak 07‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Leges omgevingsvergunning bouwen. Artikel 1.3 van de Tarieventabel behorend bij de Verordening leges omgevingsvergunning 2013 van de gemeente Rotterdam is onverbindend. Tariefsysteem met vast bedrag aan leges per categorie aan bouwkosten met zaagtandeffect, waarbij tarieven variëren van ongeveer 1,5 tot 9,5 percent, is willekeurig en onredelijk. Geen leges verschuldigd.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-15/01025 en 15/01026
Uitspraak d.d. 7 september 2016
in het geding tussen:
[X] te [Z] , belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de heffingsambtenaar,
op het hoger beroep van de heffingsambtenaar alsmede het incidenteel hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 15 september 2015, nummers ROT 14/1911 en ROT 14/1912, betreffende de onder 1.1. vermelde aanslagen.
Aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij schriftelijke kennisgevingen van 30 oktober 2013 van belanghebbende tweemaal leges ten bedrage van € 100.335 gevorderd (hierna: de aanslagen) ter zake van het in behandeling nemen van aanvragen van een omgevingsvergunning voor “8 vrijstaande [woningen] ” respectievelijk “21 [eengezinswoningen] ”.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van 3 februari 2014 heeft de heffingsambtenaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. Ter zake daarvan is tweemaal griffierecht geheven van € 123.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslagen herroepen, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot in totaal een bedrag van € 1.470 en de heffingsambtenaar opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht van tweemaal € 123 te vergoeden.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1.
De heffingsambtenaar is van de uitspraken van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft op het incidentele hoger beroep gereageerd per brief met dagtekening 20 februari 2016. Belanghebbende heeft daarop gereageerd per brief van 19 mei 2016. Afschriften van deze stukken zijn aan de wederpartij verzonden.
2.2.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 15 juni 2016. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
3.1.
Belanghebbende heeft op 1 juli 2013 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van acht vrijstaande [woningen] aan de [a-straat] in [plaats] , in het kader van het project [B] . Als geschatte kosten voor de werkzaamheden heeft belanghebbende € 1.375.000,- exclusief omzetbelasting opgegeven. Voorts heeft zij op 8 juli 2013 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van 21 eengezinswoningen aan de [b-straat] en de [c-straat] in [plaats] , in het kader van het project DuinRiet fase 2. Als geschatte kosten voor de werkzaamheden heeft belanghebbende € 1.875.000,- exclusief omzetbelasting opgegeven.
3.2.
De heffingsambtenaar heeft de aanslagen opgelegd op basis van de Verordening leges omgevingsvergunning 2013 (Verordening), conform de door belanghebbende geschatte kosten van de werkzaamheden.
De Verordening
4.1.
Op grond van artikel 1 van de Verordening worden onder de naam 'leges omgevingsvergunning' rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
4.2.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Verordening worden de leges omgevingsvergunning geheven naar de heffingsmaatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.
4.3.
Op grond van artikel 1.1 van de Tarieventabel behorend bij de Verordening leges omgevingsvergunning 2013 (hierna: de Tarieventabel) is de maatstaf van heffing bij een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen: de totale bouwkosten van de zaak waarop de aanvraag om een vergunning betrekking heeft. Op grond van artikel 1.3 van de Tarieventabel bedraagt het tarief ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht):
Categorie | totale bouwkosten in € | Tarieven in € |
0 | 0,00 t/m 7.700.000 | 420,00 |
I | 7.700,01 t/m 15.400,00 | 619,00 |
II | 15.400,01 t/m 35.900,00 | 1.425,00 |
III | 35.900,01 t/m 71.900,00 | 2.100,00 |
IV | 71.900,01 t/m 113.000,00 | 3.600,00 |
V | 113.000,01 t/m 154.200,00 | 5.525,00 |
VI | 154.000,01 t/m 267.000,00 | 13.033,00 |
VII | 267.000,01 t/m 530.000,00 | 25.519,00 |
VIIII | 530.000,01 t/m 1.100.000,00 | 50.378,00 |
IX | 1.100.000,01 t/m 2.800.000,00 | 100.335,00 |
X | 2.800.000,01 t/m 5.350.000,00 | 191.878,00 |
XI | 5.350.000,01 t/m 10.700.000,00 | 253.438,00 |
XII | 10.700.000,01 t/m 26.700.000,00 | 385.789,00 |
XIII | 26.700.000,01 t/m 53.500.000,00 | 768.487,00 |
XIV | 53.500.000,01 en hoger | 1.349.960,00 |
Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
5.1.
In geschil is of de rechtbank terecht artikel 1.3 van de Tarieventabel ten opzichte van belanghebbende onverbindend heeft verklaard, en zo nee, of de Verordening onverbindend is wegens overschrijding van de opbrengstlimiet.
5.2.
De heffingsambtenaar beantwoordt deze vragen ontkennend, belanghebbende bevestigend.
5.3.
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
6.1.
Het hoger beroep van de heffingsambtenaar strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en bevestiging van de uitspraken op bezwaar.
6.2.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de rechtbank en verzoekt om vergoeding van proceskosten.
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank heeft , voor zover in hoger beroep van belang, omtrent het geschil het volgende overwogen waarbij zij belanghebbende als “eiseres” en de heffingsambtenaar als “verweerder” heeft aangeduid:
"3. Eiseres voert voorts aan dat de Verordening jegens haar onverbindend is, omdat verweerder onvoldoende inzichtelijk maakt dat de opbrengstlimiet van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet niet is overschreden.
3.1
Op grond van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
Op grond van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden in verordeningen op grond waarvan die rechten worden geheven, de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde laste ter zake.
3.1.1
Bij toetsing aan de opbrengstlimiet is pas dan plaats voor een correctie van de omvang van de volgens de gemeentelijke begroting geraamde bedragen aan opbrengsten en lasten, indien verweerder deze opbrengsten en lasten niet in redelijkheid op die bedragen heeft kunnen ramen (bijvoorbeeld Hoge Raad, 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777). Verder volgt uit onder meer het arrest van de Hoge Raad van 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:938, dat niet mag worden verlangd dat van alle in de Verordening vermelde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze wordt vastlegt hoe de kosten ter zake daarvan zijn geraamd.
3.2
Met het door verweerder bij brief van 16 februari 2015 overgelegde overzicht van de geraamde kosten en opbrengsten in verband met omgevingsvergunning 2013 maakt verweerder aannemelijk dat de (geschatte) opbrengst voor 2013 niet hoger is dan de (geschatte) kosten. Anders dan eiseres betoogt, is verweerder bij de raming van het totaal aantal aanvragen voor een omgevingsvergunning in een bepaalde categorie, niet gehouden aan de in de Verordening neergelegde berekeningsmethodiek van individuele aanslagen. Gelet hierop heeft verweerder het aantal aanvragen in categorie 14 in redelijkheid op 0,50 kunnen schatten, wat een opbrengst oplevert van € 674.980,-.
3.3
De beroepsgrond faalt.
4. Eiseres voert aan dat artikel 1.3 van de bij de Verordening horende tarieventabel ten opzichte van haar onverbindend moeten worden verklaard omdat dit artikel leidt tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing.
4.1
Op grond van artikel 1 van de Verordening worden onder de naam 'leges omgevingsvergunning' rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel (Tarieventabel).
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Verordening worden de leges omgevingsvergunning geheven naar de heffingsmaatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.
4.1.1
Op grond van artikel 1.1 van de Tarieventabel is de maatstaf bij een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen: de totale bouwkosten van de zaak waarop de aanvraag om een vergunning betrekking heeft.
Op grond van artikel 1.3 van de Tarieventabel bedraagt het tarief ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) het bedrag dat volgt uit de hierna vermelde tabel.
(…)
4.1.2
Toepassing van deze tabel leidt bij een bouwsom van € 1.875.000,- [Hof: in zaaknr. ROT 14/1912 bedraagt de bouwsom € 1.375.000,- ], die niet in geschil is, tot een legesbedrag van € 100.335,-.
4.1.3
Op grond van vaste jurisprudentie kunnen gemeenten behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat hen in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 65-67 en 77-78). Voor rechterlijk ingrijpen is pas plaats indien de gekozen tariefstelling leidt tot willekeurige of anderszins onredelijke belastingheffing die de (formele) wetgever niet op het oog kan hebben gehad.
Voor de beoordeling of daarvan sprake is moet eerst worden beoordeeld of in een concreet geval sprake is van een willekeurige of onredelijke heffing (hierna onder 4.2.1). Als dat het geval is, dient te worden bezien of sprake is van een regeling waarbij het de opstellers tijdens het opstellen van die regeling duidelijk moest zijn dat die regeling leidt tot een legesheffing waarvoor de (formele) wetgever niet heeft bedoeld hen de bevoegdheid te geven (vergelijk Hoge Raad 8 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3495) (hierna onder 4.2.2). Als ook dit het geval is, dient verweerder te motiveren waarom ondanks de gekozen heffingsmaatstaf toch geen sprake is van een willekeurige of onredelijke heffing (vergelijk Hoge Raad 28 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0273) (hierna onder 4.2.3).
4.2.1
Naar het oordeel van de rechtbank is op het eerste gezicht sprake van een onredelijke heffing. Hoewel op grond van vaste jurisprudentie geen rechtstreeks verband hoeft te bestaan tussen de hoogte van de leges en de omvang van de gemeentelijke dienstverlening (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 14 augustus 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1943), betekent dit niet dat in het geheel geen sprake dient te zijn van enige evenredigheid tussen de hoogte van de leges en de hoogte van de bouwsom.
In zijn arrest van 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:780 oordeelt de Hoge Raad dat het hanteren van een vast, bescheiden percentage van 2,25 % van de bouwkosten niet kan worden aangemerkt als willekeurig of onredelijk. Toepassing van de Tarieventabel leidt in dit geval evenwel tot een legesbedrag ter hoogte van (afgerond) 5,35 % [Hof: zaaknr. ROT 14/1912: 7,3 %] van de bouwkosten. De rechtbank is van oordeel dat dit percentage dermate hoog is dat niet van een bescheiden percentage van de bouwsom kan worden gesproken.
4.2.2
Daarnaast leidt de Tarieventabel op zichzelf tot een legesheffing waarvan het de gemeentelijke wetgever duidelijk moest zijn dat dit leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing. In de Tarieventabel is een indeling gemaakt in categorieën op basis van bouwkosten. Per categorie wordt een vast bedrag aan leges geheven. Dit leidt wat betreft de hoogte van het legesbedrag als percentage van de bouwsom ertoe dat sprake is van een zaagtand, waarbij zowel binnen een categorie aanzienlijke verschillen ontstaan in het te betalen percentage, als ook op de grens van de verschillende categorieën. Hierbij zijn bij een overgang in categorie telkens sterke stijgingen aanwezig, zoals volgt uit het onderstaande overzicht:
cate- gorie | kosten bouwsom vanaf | tot en met | tarief | maximaal % van de bouwsom | minimaal % van de bouwsom |
0 | € 0,00 | € 7.700,00 | € 420,00 | 5,45% | |
I | € 7.700,00 | € 15.400,00 | € 619,00 | 8,30% | 4,02% |
II | € 15.400,01 | € 35.900,00 | € 1.425,00 | 9,25% | 3,97% |
III | € 35.900,01 | € 71.900,00 | € 2.100,00 | 5,85% | 2,92% |
IV | € 71.900,01 | € 113.000,00 | € 3.600,00 | 5,01% | 3,19% |
V | € 113.000,01 | € 154.200,00 | € 5.525,00 | 4,89% | 3,58% |
VI | € 154.200,01 | € 267.000,00 | € 13.033,00 | 8,46% | 4,88% |
VII | € 267.000,01 | € 530.000,00 | € 25.519,00 | 9,56% | 4,81% |
VIIII | € 530.000,01 | € 1.100.000,00 | € 50.378,00 | 9,51% | 4,58% |
IX | € 1.100.000,01 | € 2.800.000,00 | € 100.335,00 | 9,12% | 3,58% |
X | € 2.800.000,01 | € 5.350.000,00 | € 191.878,00 | 6,85% | 3,59% |
XI | € 5.350.000,01 | € 10.700.000,00 | € 253.438,00 | 4,71% | 2,37% |
XII | € 10.700.000,01 | € 26.700.000,00 | € 385.789,00 | 3,61% | 1,44% |
XIII | € 26.700.000,01 | € 53.500.000,00 | € 768.487,00 | 2,89% | 1,44% |
XIV | € 53.500.000,01 | € 1.349.960,00 | 2,52% |
Enige evenredigheid tussen de hoogte van de leges en de hoogte van de bouwsom ontbreekt en er is geen verband te zien tussen de hoogte van de bouwsom en de hoogte van de leges als percentage daarvan. Zo bedragen bij een bouwsom van € 15.400,- de leges 4 % en bij een bouwsom van € 15.400,01, 9,25 %. Bij een bouwsom van € 530.000,- zijn de leges 4,81 %, bij een bouwsom van 530.000,01, 9,51 % en bij een bouwsom van 267.000,- bedragen de leges 4,88 %, terwijl de leges bij een bouwsom van 267.000,01, 9,56 % bedragen. Vanaf categorie V tot categorie X verdubbelt het tarief als percentage van de bouwsom bijna per overgang. In absolute bedragen bezien per overgang verdubbelt het tarief nagenoeg of meer dan dat vanaf categorie V tot categorie X. Zo bedraagt het tarief voor categorie VIII € 50.378,- en voor categorie IX € 100.335,-.
4.2.3
Ter motivering voor de keuze desondanks vast te houden aan de gekozen heffingsmaatstaf, stelt verweerder niets specifieks. Verweerder voert wel aan dat de herziening van de tarievenstructuur in 2012, die thans ook nog geldt, is gebaseerd op een uitgebreid geanalyseerd resultaat van met de recessie verband houdende ontwikkelingen, waardoor het aantal grote bouwplannen fors is teruggelopen, terwijl de afname in de categorie kleine bouwplannen beperkter is gebleven. Het eerder bestaande systeem van kruissubsidiering is gematigd, zodat de afhankelijkheid van een relatief klein aantal aanvragen in de hogere tariefklassen afneemt. Er is sprake van gewijzigde uitgangspunten zoals een betere kostenallocatie en het meer kostendekkend maken van de groepen van diensten. Voor zover dit dient te worden gezien als een motivering, is deze ontoereikend, omdat hieruit geen reden volgt waarom dit dan enkel door middel van de huidige zaagtandsgewijs lopende tarievenstructuur kan worden bereikt.
4.3
Anders dan in eerdere uitspraken van deze rechtbank, is de slotsom in deze zaak dan ook dat de door verweerder gehanteerde maatstaf, zoals neergelegd in artikel 1.3 van de Tarieventabel ten opzichte van eiseres onverbindend moeten worden geacht, het bestreden besluit dient te worden vernietigd en de aanslag dient te worden herroepen. De beroepsgrond slaagt.
5. Het beroep is gegrond. De overige beroepsgronden van eiseres behoeven daarom geen bespreking meer. Verweerder dient het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit). Hierbij geldt dat in dit geval gezien artikel 3, tweede lid, van het Besluit sprake is van twee samenhangende zaken (ROT 14/1911 en ROT 14/1912). Beide zaken zijn gelijktijdig ter zitting behandeld en beide beroepschriften zijn bijna gelijkluidend. Verder is voor beide zaken dezelfde aanvullende reactie van 2 februari en 12 maart 2015 ingediend. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat de verrichte werkzaamheden in beide beroepszaken nagenoeg identiek konden zijn.
Gelet hierop stelt de rechtbank de vergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 735,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 voor de schriftelijke zienswijze van 2 februari 2015 en 0,5 voor de schriftelijke zienswijze van 12 maart 2015, met een waarde per punt van € 490,- en wegingsfactor 1, gedeeld door twee).
Van overige kosten die voor vergoeding in aanmerking komen is de rechtbank niet gebleken.”
Beoordeling van het hoger beroep
8.1.
Ingevolge artikel 219, lid 2, van de Gemeentewet en de daarop door de wetgever gegeven toelichting, kunnen gemeenten behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling geven aan de in de verordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat hun in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 65-67 en 77-78). Voor onverbindendverklaring is slechts plaats indien een regeling is getroffen die in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel, of waarvan het duidelijk is (in die zin dat het op voorhand duidelijk moet zijn geweest) dat zij moet leiden tot een legesheffing die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van leges, als in artikel 229 van de Gemeentewet bedoeld, niet op het oog kan hebben gehad (vgl. HR 14 augustus 2009, nr. 43120, ECLI:NL:HR:2009:BI1943 en HR 8 oktober 2004, nr. 37631, ECLI:NL:HR:2004:AR3495).
8.2.
In artikel 1.3 van de Tarieventabel is een vast bedrag aan leges per categorie bouwkosten (tariefklasse) opgenomen. Blijkens de antwoorden van 14 mei 2013 op vragen van de Gemeenteraad van Rotterdam is dit tariefsysteem in 1992 ingevoerd als vervanger van het systeem dat was gebaseerd op een promillage van de bouwsom. Naar volgt uit het antwoord op vraag 14 wilde de raad hiermee ervoor zorgen dat op voorhand duidelijk zou zijn welk bedrag moest worden betaald, dat er minder discussie zou ontstaan over de opgelegde aanslagen (iedere gulden meer betekende een hoger legesbedrag) en dat de kosten voor bepaalde typen bouwwerken niet met elke gulden zouden toenemen (bandbreedte). Volgens het antwoord op vraag 9 zijn in 2012 de legestarieven voor kleine bouwwerken verhoogd om het wegvallen van de inkomsten van grote bouwprojecten te compenseren. De gedachte hierachter was dat de totale kosten alsnog volledig gedekt zouden worden door de legesopbrengsten.
8.3.
Gevolg van het in artikel 1.3 van de Tarieventabel opgenomen tariefsysteem is dat een overschrijding van een tariefklasse met € 0,01 leidt tot een stijging van de verschuldigde leges die, zowel in absolute als in relatieve zin, naar het oordeel van het Hof willekeurig en onredelijk is. Bij dit oordeel overweegt het Hof het volgende. Een minieme overschrijding van een tariefklasse resulteert bij bepaalde overgangen in meer dan een verdubbeling van de verschuldigde leges. Zo bedragen bij een bouwsom van € 15.400,00 de leges € 619, zijnde
4 percent van de bouwsom, en bij een bouwsom van € 15.400,01 bedragen de leges € 1.425,00, zijnde 9,25 percent van de bouwsom. Bij een bouwsom van € 154.200 bedragen de leges € 5.525, zijnde 3,58 percent van de bouwsom, en bij een bouwsom van € 154.200,01 bedragen de leges € 13.033, zijnde 8,46 percent van de bouwsom. Vanaf categorie VI tot categorie X wordt het tarief vrijwel verdubbeld per overgang. Het tarief differentieert voorts van ongeveer 1,5 percent tot ruim 9,5 percent. Daardoor is van enige samenhang tussen de hoogte van de bouwsom en de hoogte van de leges geen sprake.
8.4.
Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel dat het in artikel 1.3 van de Tarieventabel opgenomen tariefsysteem ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning leidt tot een willekeurige en onredelijke legesheffing die de wetgever bij het toekennen aan de gemeenten van de bevoegdheid tot het heffen van leges op de voet van artikel 229 lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet niet op het oog kan hebben gehad. Derhalve moet aan dit onderdeel van de Tarieventabel verbindende kracht worden ontzegd. Het primaire standpunt van de heffingsambtenaar faalt derhalve. Nu het tarief opgenomen in artikel 1.3 van de Tarieventabel onverbindend is, is er voor het subsidiaire standpunt van de heffingsambtenaar (verlaging van de verschuldigde leges naar het tarief van een klasse lager) evenmin een rechtsgrond. Voorts is er geen aanleiding om toepassing te geven aan de voor het voorgaande jaar vastgestelde tarieventabel. Daarin is immers, blijkens de stukken van het geding, eveneens het naar het oordeel van het Hof onverbindende tariefsysteem opgenomen.
8.5.
Gelet op het bovenstaande is het hoger beroep ongegrond. Het incidenteel hoger beroep behoeft daarom geen behandeling. Het Hof zal beslissen zoals hierna is vermeld.
Proceskosten en griffierecht
9.1.
Aangezien het door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep ongegrond is en belanghebbende zich in hoger beroep heeft moeten verweren tegen de grieven van de heffingsambtenaar, acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling van de heffingsambtenaar in de door belanghebbende in hoger beroep gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor de twee zaken tezamen vast op € 992 (2 punten à € 496 x 1 (gewicht van de zaak)).
9.2.
Van de heffingsambtenaar dient op grond van artikel 8:109, tweede lid, van de Awb een griffierecht van € 503 te worden geheven.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraken van de rechtbank;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten in hoger beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 992; en
- gelast dat van de heffingsambtenaar een griffierecht van € 503 wordt geheven.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. S.E. Postema, mr. H.A.J. Kroon en mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 7 september 2016 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- - de naam en het adres van de indiener;
- - de dagtekening;
- - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- - de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.