Einde inhoudsopgave
Wet Nationale ombudsman
Artikel 2 [Instelling; benoeming]
Geldend
Geldend vanaf 15-03-2005
- Redactionele toelichting
Voorheen hoofdstuk I. Oorspronkelijk hoofdstuk II vernummerd tot hoofdstuk III bij de Wet van 03-02-2005, Stb. 71 (iwtr. 15-03-2005; bron iwtr. 28-02-2005, Stb. 116).
- Bronpublicatie:
29-10-1992, Stb. 1992, 594 (uitgifte: 01-01-1992, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 21995 Overheid.nl: 21995)
- Inwerkingtreding
15-03-2005
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-10-1992, Stb. 1992, 594 (uitgifte: 01-01-1992, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 21995Overheid.nl: 21995)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht / Nationale ombudsman
Staatsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Er is een Nationale ombudsman.
2.
De ombudsman wordt benoemd door de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Bij de benoeming slaat de Tweede Kamer zodanig acht op een aanbeveling, daartoe in gezamenlijk overleg opgemaakt door de vice-president van de Raad van State, de president van de Hoge Raad der Nederlanden en de president van de Algemene Rekenkamer en bevattende de namen van ten minste drie personen, als zij zal dienstig oordelen.
3.
De benoeming geschiedt voor de duur van zes jaren.
4.
Indien de Tweede Kamer voornemens is de ombudsman opnieuw te benoemen, kan zij bepalen dat het tweede lid, tweede volzin, buiten toepassing blijft.
5.
Indien blijkt dat de Tweede Kamer niet tijdig tot de benoeming van een nieuwe ombudsman zal kunnen komen, voorziet de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk in de waarneming van het ambt van ombudsman. Artikel 10, vijfde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.