Einde inhoudsopgave
Wet Nationale ombudsman
Artikel 4 [Op non-activiteit stellen]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2013
- Redactionele toelichting
In strafzaken waarin ten tijde van de inwerkingtreding van deze wijziging reeds een gerechtelijk vooronderzoek is ingesteld of dit gerechtelijk vooronderzoek nog niet onherroepelijk is gesloten, blijven de op dat tijdstip vervallen bepalingen van toepassing.
- Bronpublicatie:
01-12-2011, Stb. 2011, 600 (uitgifte: 22-12-2011, kamerstukken: 32177)
- Inwerkingtreding
01-01-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-09-2012, Stb. 2012, 408 (uitgifte: 19-09-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht / Nationale ombudsman
Staatsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De Tweede Kamer stelt de ombudsman op non-activiteit ingeval:
- a.
hij zich in voorlopige hechtenis bevindt;
- b.
hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
- c.
hij onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld ingevolge een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.
2.
De Tweede Kamer kan de ombudsman op non-activiteit stellen, indien hij wordt vervolgd wegens een misdrijf of indien er een ander ernstig vermoeden is voor het bestaan van feiten of omstandigheden die tot ontslag, anders dan op gronden vermeld in artikel 3, tweede lid onder b, zouden kunnen leiden.
3.
In het geval, bedoeld in het tweede lid, eindigt de non-activiteit na drie maanden. De Tweede Kamer kan de maatregel echter telkens voor ten hoogste drie maanden verlengen.
4.
De Tweede Kamer beëindigt de non-activiteit zodra de grond voor de maatregel is vervallen.
5.
De Tweede Kamer kan bij de beslissing waarbij de ombudsman op non-activiteit wordt gesteld, bepalen dat tijdens de duur van de non-activiteit geen salaris of slechts een gedeelte van het salaris zal worden genoten, in het laatste geval onder aanwijzing van het gedeelte dat zal worden genoten.
6.
Indien de non-activiteit anders dan door ontslag is geëindigd, kan de Tweede Kamer beslissen, dat het niet genoten salaris alsnog geheel of gedeeltelijk zal worden uitbetaald, in het laatste geval onder aanwijzing van het gedeelte dat zal worden uitbetaald.