Bij de inwerkingtreding op 1 januari 2020 van de Wet USB is art. 14j lid 1 Sr komen te vervallen (Wet van 22 februari 2017, Stb. 2017, 82). Thans dient op grond van art. 6:6:5 lid 1 jo. 6:6:21 lid 1 onder a Sv de beslissing van de rechter op de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk niet ten uitvoer gelegde straf of maatregel met redenen te zijn omkleed. De nieuwe regeling heeft geen wijzigingen gebracht in de motiveringsplicht zoals die gold op grond van art. 14j lid 1 (oud) Sr, vgl. Kamerstukken II 2014/15, 34086, nr. 3.
HR, 07-07-2020, nr. 18/05515
ECLI:NL:HR:2020:1129
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-07-2020
- Zaaknummer
18/05515
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1129, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑07‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:512
ECLI:NL:PHR:2020:512, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑05‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1129
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0252
Uitspraak 07‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Mishandeling politieambtenaar, art. 300.1 jo. art. 304.2 Sr. 1. Motivering tul beslissing, art. 14j.1 (oud) Sr. Heeft hof gemotiveerd beslist op vordering tul door vonnis Pr met aanvulling van gronden te bevestigen? 2. Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. Ad 1. Noch ‘s hofs arrest noch bevestigd vonnis Pr houdt motivering in t.a.v. beslissing tot toewijzing van vordering tul. Deze beslissing is daarom niet voorzien van in art. 14j.1 (oud) Sr (vanaf 01-01-20: art. 6:6:5.1 jo. art. 6:6:21.1 Sv) vereiste motivering. Volgt (partiële) vernietiging (t.a.v. beslissing op vordering tul) en terugwijzing. Ad 2. HR ambtshalve: Hof heeft verdachte verplichting opgelegd om aan Staat ten behoeve van in bevestigd vonnis genoemd slachtoffer in vonnis vermeld bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door in vonnis genoemd aantal dagen hechtenis. HR zal ’s hofs uitspraak ambtshalve vernietigen v.zv. daarbij vervangende hechtenis is toegepast overeenkomstig hetgeen is beslist in ECLI:NL:HR:2020:914. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/05515
Datum 7 juli 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 18 december 2018, nummer 22-001319-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.P. Visser, advocaat te ’s‑Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag opdat de zaak wat betreft de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging niet heeft gemotiveerd.
2.2.1
Het hof heeft het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 21 maart 2018 bevestigd met aanvulling van gronden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, waarvan één week voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren ter zake van mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
2.2.2
De politierechter heeft in het door het hof bevestigde vonnis ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging het volgende beslist:
“De politierechter
(...)
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 26 januari 2018, gewezen onder parketnummer 09/240696‑17, te weten gevangenisstraf voor de duur van 1 (een) week.”
De politierechter heeft die beslissing niet gemotiveerd.
2.2.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
“De raadsman van de verdachte wordt onmiddellijk na het voordragen van de zaak in de gelegenheid gesteld de bezwaren van de verdachte tegen het vonnis op te geven.
De raadsman geeft op dat de bezwaren van verdachte zich richten tegen de toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging als volgt:
De verdediging heeft geen bezwaar tegen de bewezenverklaring en de strafoplegging, maar wel tegen de toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging. Detentie zou contraproductief werken in de ingezette verbeterde situatie van de verdachte, dus daarom bepleit ik (gedeeltelijke) omzetting in een taakstraf dan wel verlenging van de proeftijd.”
2.2.4
Het arrest van het hof is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.6.
2.3
Noch het arrest van het hof noch het bevestigde vonnis van de politierechter houdt een motivering in ten aanzien van de beslissing tot toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging. Deze beslissing is daarom niet voorzien van de in artikel 14j lid 1 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (vanaf 1 januari 2020: artikel 6:6:5 lid 1 in samenhang met artikel 6:6:21 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering) vereiste motivering.
2.4
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.
3. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
3.1
Het hof heeft, door het vonnis van de rechtbank in zoverre te bevestigen, de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van het in het vonnis genoemde slachtoffer het in het vonnis vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het vonnis genoemde aantal dagen hechtenis.
3.2
De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof ambtshalve vernietigen voor zover daarbij vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het door het hof bevestigde vonnis genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast en wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging;
- bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het vonnis genoemde slachtoffer met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2020.
Conclusie 26‑05‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Ontbreken motivering toewijzing vordering tul, art. 14j lid 1 (oud) Sr. De AG adviseert de HR de bestreden uitspraak gedeeltelijk te vernietigen en de zaak in zoverre terug te wijzen naar het hof.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/05515
Zitting 26 mei 2020
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.
1. Inleiding
1.1.
Bij arrest van 18 december 2018 heeft het gerechtshof Den Haag met aanvulling van gronden het vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 maart 2018 bevestigd. Bij dat vonnis is de verdachte veroordeeld wegens “mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening” tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken, waarvan een week voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren. De vordering benadeelde partij is toegewezen, een en ander zoals in het bevestigde vonnis is vermeld. Ten slotte is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een week.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. A.P. Visser, advocaat te Den Haag, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
2. Het middel
2.1.
Het middel bevat de klacht dat het hof in strijd met art. 14j lid 1 Sr de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging niet heeft gemotiveerd.
2.2.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter van de rechtbank Den Haag bevestigd onder aanvulling van gronden. Voor een goed begrip geef ik eerst de voor de beoordeling van het middel relevante passages uit respectievelijk het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg, het bevestigde vonnis van de rechtbank, het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep en tot slot het arrest van het hof weer.
2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank van 21 maart 2018 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Proces-verbaal van de terechtzitting
(…)
De officier van justitie draagt de zaak voor en maakt melding van de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf met parketnummer 09-240696-17.
De politierechter deelt mede de korte inhoud van alle stukken van het onderzoek, voor zover van belang met het oog op enige door de politierechter te nemen beslissing.
De verdachte legt op vragen van de politierechter een verklaring af, inhoudende - zakelijk weergegeven:
(…)
U bespreekt ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. Mijn vriendin en ik hadden woorden. De buren hebben de politie gebeld. De politie heeft haar overgehaald om aangifte te doen. Zij wilde een paar dagen later haar aangifte intrekken, maar dat kon niet. En toen heb ik een gevangenisstraf voor de duur van een week voorwaardelijk opgelegd gekregen.
(…)
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter d.d. 26 januari 2018 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
(…)
Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf verzoek ik u de proeftijd met een jaar te verlengen en anders de gevangenisstraf om te zetten naar een taakstraf.
De officier van justitie en de raadsman voeren andermaal het woord.
De officier van justitie repliceert als volgt.
De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf ziet op een uitspraak van de politierechter van 26 januari 2018. Dat betekent dat verdachte zich binnen twee maanden na het opleggen van een vrijheidsstraf opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een mishandeling. Dat verdient een consequente aanpak. Daarom persisteer ik en verzoek ik toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging. Met de persoonlijke omstandigheden van verdachte wordt voldoende rekening gehouden door reclasseringstoezicht aan te bieden.
De raadsman dupliceert en bepleit het volgende.
De voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 1 week kan worden omgezet naar een taakstraf of de proeftijd kan verlengd worden met een jaar. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte verdient dit de voorkeur boven een tenuitvoerlegging.”
2.4.
Het door het hof bevestigde vonnis van de politierechter houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“De strafmotivering
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De politierechter neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een politieagente, zodanig dat de agente daar letsel aan over heeft gehouden. Het gebruik van en het dreigen met geweld tegen de politie is een ernstige zaak. Door zijn handelen heeft verdachte het gezag van deze opsporingsambtenaar ondermijnd. De politierechter rekent verdachte dit feit aan.
De politierechter heeft acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie van 7 februari 2018, waaruit kan worden opgemaakt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten.
De politierechter heeft eveneens kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 15 maart 2018, opgemaakt door [betrokkene 1] , reclasseringswerker. Binnen een eerder opgelegd toezicht is ingezet op het verminderen van de kans op recidive door het aanpakken van zijn sociaal maatschappelijke problematiek die erg op de voorgrond stond. Daarnaast is ingezet op gedragsverandering en het onder controle krijgen van zijn alcoholverslaving door een behandeling bij de forensische polikliniek van Palier. Het recidiverisico is stabiel gebleven tijdens het toezicht en wordt op basis van zijn uittreksel Justitiële Documentatie als gemiddeld ingeschat. De kans op letstelschade wordt op basis van eerdere veroordelingen wegens het plegen van delicten met een geweldscomponent als gemiddeld ingeschat. Er is ingezet op het versterken van de beschermende factoren en het stabiliseren van zijn leefsituatie om risicosituatie te verminderen en betrokkene goed in te bedden in de zorg. Een behandeling gericht op agressieregulatie was nog niet aan de orde gekomen en zou nodig zijn om zijn agressieregulatie en het anders leren uiten van onvrede te verbeteren, ten einde de kans recidive op de lange termijn positief te beïnvloeden.
De politierechter zal rekening houden met de inhoud van het reclasseringsadvies van GGZ Fivoor Den Haag bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf, met name met hetgeen gesteld wordt ten aanzien van het opleggen van de bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een (ambulante) behandelverplichting.
De politierechter is - alles overwegende - van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur passend is. Een gedeelte van deze vrijheidsstraf zal voorwaardelijk worden opgelegd om verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te begaan en zodat verdachte de geïndiceerde hulp kan krijgen. De politierechter zal met het oog daarop de bijzondere voorwaarden opleggen, zoals door de reclassering is geadviseerd.
(…)
Beslissing
De politierechter
(…)
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 26 januari 2018, gewezen onder parketnummer 09/240696-17, te weten gevangenisstraf voor de duur van 1 (een) week.”
2.5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 december 2018 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“De raadsman van de verdachte wordt onmiddellijk na het voordragen van de zaak in de gelegenheid gesteld de bezwaren van de verdachte tegen het vonnis op te geven.
De raadsman geeft op dat de bezwaren van verdachte zich richten tegen de toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging.
(…)
De advocaat-generaal voert hierna het woord en draagt de vordering voor. De advocaat-generaal vordert dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met aanvulling van het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de opgelegde en in het vonnis waarvan beroep opgenomen bijzondere voorwaarden, en legt de vordering aan het gerechtshof over.
De raadsman voert het woord tot verdediging als volgt:
De verdediging heeft geen bezwaar tegen de bewezenverklaring en de strafoplegging, maar wel tegen de toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging. Detentie zou contraproductief werken in de ingezette verbeterde situatie van de verdachte, dus daarom bepleit ik (gedeeltelijke) omzetting in een taakstraf dan wel verlenging van de proeftijd.”
2.6.
Het arrest van het hof houdt onder meer het volgende in:
“Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof - ook met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht - niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, met dien verstande dat het hof in het vonnis waarvan beroep de hierna te vermelden aanvulling aanbrengt.
Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht - tegen en gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten [slachtoffer 1].
Het hof is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Blijkens het Reclasseringsadvies van Palier d.d. 15 maart 2018 is er sprake van een directe samenhang van het middelengebruik en de agressieproblematiek van de verdachte met diens criminele gedrag. Bij gebrek aan aanwijzingen voor het tegendeel gaat het hof ervan uit dat het middelengebruik en de agressieproblematiek van de verdachte nog onverminderd is. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte medegedeeld dat er sprake is van alcoholproblematiek bij verdachte en dat hij onlangs is aangehouden in verband met de verdenking van een mishandeling welke hij onder invloed van alcohol zou hebben begaan.
Daarom zal het hof bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Aangezien de verdachte na de datum waarop het door de eerste rechter bewezen verklaarde feit gepleegd is opnieuw tot straf is veroordeeld, zal het hof de in het vonnis waarvan beroep vermelde wetsartikelen aanvullen met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve onder aanvulling van gronden te worden bevestigd.
BESLISSING
Het hof:
beveelt dat de op grond van artikel 14c Wetboek van Strafrecht gestelde bijzondere voorwaarden, zoals weergegeven in het vonnis waarvan beroep, en het op grond van artikel 14d Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.”
2.7.
Op grond van art. 14j lid 1 (oud) Sr, zoals dat luidde ten tijde van het bestreden arrest, dient een rechterlijke beslissing omtrent een vordering van het openbaar ministerie met redenen te zijn omkleed.1.Een bevel tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf moet daarom worden gemotiveerd. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat daartoe voldoende is dat wordt vastgesteld dat in de proeftijd een strafbaar feit is gepleegd (en daarmee de algemene voorwaarde niet is nageleefd).2.
2.8.
Het door het hof bevestigde vonnis van de politierechter houdt geen enkele motivering in ten aanzien van de beslissing tot toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging. Het arrest van het hof evenmin. Dat betekent dat niet is voldaan aan de motiveringsplicht van art. 14j lid 1 (oud) Sr, zodat het middel slaagt.3.
3. Conclusie
3.1.
Het middel slaagt.
3.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag opdat de zaak wat betreft de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑05‑2020
Vgl. HR 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1290, HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2956, HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK5582.
Vgl. HR 25 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1032, HR 8 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2525.