ABRvS, 20-07-2022, nr. 202100402/1/A3
ECLI:NL:RVS:2022:2067
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
20-07-2022
- Zaaknummer
202100402/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2022:2067, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20‑07‑2022; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
JBP 2022/118 met annotatie van Meulen, S.M.M. van der
Uitspraak 20‑07‑2022
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 7 januari 2021 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit opnieuw besloten op het door [appellante] gemaakte bezwaar en haar verzoek om wissing van haar persoonsgegevens afgewezen.
202100402/1/A3.
Datum uitspraak: 20 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 januari 2021 heeft de minister opnieuw besloten op het door [appellante] gemaakte bezwaar en haar verzoek om wissing van haar persoonsgegevens afgewezen.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
[appellante] en de minister hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 22 november 2021, waar [appellante], vertegenwoordigd door [partner], en de minister, vertegenwoordigd door mr. T. Gillhaus, advocaat te Den Haag, en mr. A.H.T.M. van Straaten, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. In 2013 is in het kader van de integrale aanpak van malafide hondenhandel door de Politie Landelijke Eenheid Expertisecentrum Dierenwelzijn een zogenoemd pre-weegdocument opgesteld. In dat document zijn gegevens van hondenhandelaren opgenomen bij wie voldoende indicatoren aanwezig zijn geacht om een nader onderzoek te rechtvaardigen. De in het pre-weegdocument voorkomende hondenhandelaren zijn opgenomen in het algemeen draaiboek ‘Canitas project’ (hierna: draaiboek), dat is opgesteld voor een landelijke handhavingsactiedag. Paragraaf 1.4 van het draaiboek bevat een schema met gegevens van hondenhandelaren. Persoonsgegevens van [appellante] en haar partner, [partner], zijn toen in dit schema opgenomen. Voor het project werd onder meer samengewerkt met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA).
In het kader van de integrale handhaving is het draaiboek gedeeld met de bestuursorganen die als convenantpartners zijn aangesloten bij het Regionale Informatie en Expertise Centrum Oost-Brabant (hierna: RIEC Oost-Brabant). Het onderzoek waarbinnen de gegevens in RIEC-verband zijn uitgewisseld, heeft uiteindelijk geresulteerd in een handhavingsactie op 11 april 2016.
Over de (rechtmatigheid van de) handhavingsactie en andere handelingen en besluiten van bovengenoemde bestuursorganen zijn door [appellante] en [partner] bestuursrechtelijke en civielrechtelijke procedures gevoerd, waaronder deze procedure.
Besluitvorming
2. [appellante] en [partner] hebben op 19 maart 2018 de minister op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) verzocht om wissing van hun persoonsgegevens uit het pre-weegdocument en uit het draaiboek. Bij besluit van 7 mei 2018 is dit verzoek afgewezen. [appellante] en [partner] hebben tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar van [partner] is door de minister bij besluit van 8 november 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar van [appellante] is ongegrond verklaard. Bij besluit van 14 mei 2019 heeft de minister het besluit van 8 november 2018 gedeeltelijk gewijzigd en het bezwaar van [partner] alsnog gegrond verklaard. Daarbij heeft de minister het besluit van 7 mei 2018 herroepen voor zover dat zag op de gegevens van [partner], en de gegevens van [partner] verwijderd uit de in het verzoek genoemde documenten. Daartegen hebben [appellante] en [partner] beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 5 juli 2019 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellante] geen recht heeft op wissing van haar gegevens.
Uitspraak van de Afdeling van 30 september 2020
3. Bij uitspraak van 30 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2315, heeft de Afdeling het door [appellante] ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, omdat het besluit van 14 mei 2019 een motiveringsgebrek bevatte. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaald dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld (de zogenoemde judiciële lus).
Nieuw besluit van 7 januari 2021
4. In het nieuwe besluit van 7 januari 2021 heeft de minister opnieuw besloten op het door [appellante] gemaakte bezwaar. De minister heeft daarbij het verzoek om wissing van haar persoonsgegevens uit het pre-weegdocument en uit het draaiboek opnieuw afgewezen. Volgens de minister komt aan [appellante] geen recht op wissing van haar persoonsgegevens uit deze documenten toe, omdat de verwerking van deze persoonsgegevens nodig is voor de onderbouwing van een rechtsvordering in de zin van artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG. [appellante] en [partner] hebben namelijk tegen de staat een civiele schadevergoedingsprocedure ingesteld, omdat zij het er niet mee eens zijn dat de persoonsgegevens van [appellante] in het pre-weegdocument en het draaiboek staan vermeld. Daarom is het voor de minister nodig om voor de onderbouwing van zijn verweer in die civiele procedure te kunnen beschikken over deze documenten met daarin de persoonsgegevens van [appellante] en dus deze persoonsgegevens te verwerken. Ook verwerkt de minister deze persoonsgegevens ten behoeve van deze procedure.
Toetsingskader
5. Op 25 mei 2018 is de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) van toepassing geworden en is de Wbp ingetrokken. Op dit geschil is de AVG van toepassing, omdat het nieuwe besluit, net als het eerste besluit op bezwaar, dateert van na 25 mei 2018.
6. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Het beroep van [appellante]
7. [appellante] betoogt dat de minister tijdens de behandeling van het hoger beroep, dat heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 30 september 2020, artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG als grondslag voor de verwerking van haar persoonsgegevens heeft verlaten. Daarom doet de minister volgens [appellante] in het nieuwe besluit ten onrechte opnieuw een beroep op artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG.
Bovendien kan de minister geen geslaagd beroep doen op de uitzonderingsgrond die is opgenomen in artikel 17, derde lid, onder e, van de AVG. Dat artikel verwijst namelijk specifiek naar het instellen, uitoefenen of onderbouwen van een rechtsvordering. Het verweer tegen een rechtsvordering wordt echter niet als zodanig genoemd in de AVG. Het is daarnaast ook niet noodzakelijk voor het voeren van verweer dat de minister haar persoonsgegevens in het pre-weegdocument en in het draaiboek verwerkt.
De persoonsgegevens van haar echtgenoot, die eerder ten onrechte in het pre-weegdocument en het draaiboek waren opgenomen, heeft de minister wel verwijderd. Ook de persoonsgegevens van [persoon], die door de minister tijdelijk op het overzicht waren gezet ter vervanging van de gegevens van [partner], zijn inmiddels verwijderd, terwijl [persoon] in zijn bezwaar tegen de gegevensverwerking de minister hiervoor aansprakelijk heeft gesteld. Hierdoor worden gelijke gevallen niet gelijk behandeld en de minister had daarom haar persoonsgegevens ook moeten wissen.
Voor zover de minister een beroep doet op artikel 17, derde lid, aanhef en onder b, van de AVG, is daarvoor vereist dat de gegevens actueel en juist zijn en op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen. Dat is volgens [appellante] niet het geval. Voor zover de minister een beroep doet op artikel 17, derde lid, aanhef en onder d, van de AVG, geldt dat de AVG voorrang heeft op de Archiefwet. Dat betekent dat persoonsgegevens alleen op grond van de Archiefwet mogen worden bewaard als deze in overeenstemming met de AVG zijn verzameld.
Tot slot betoogt [appellante] dat de minister niet heeft besloten over de aan haar verschuldigde dwangsom op grond van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. Zij heeft de minister op 24 november 2020 in gebreke gesteld omdat er niet tijdig een besluit is genomen. Het besluit dateert van 7 januari 2021. Hierdoor is volgens [appellante] de minister aan haar een dwangsom verschuldigd.
Beoordeling van het beroep
8. De Afdeling heeft bij uitspraak van 30 september 2020 het besluit op bezwaar van 14 mei 2019 vanwege een motiveringsgebrek vernietigd. Dat betekent dat de minister opnieuw op het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 7 mei 2018 moest beslissen. Uit artikel 7:11, eerste lid, van de Awb volgt dat op grondslag van het bezwaar een heroverweging plaatsvindt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM7744), is de bezwaarschriftenprocedure bedoeld voor volledige heroverweging. Ook wanneer een bestuursorgaan na vernietiging door de rechter een nieuw besluit moet nemen, moet worden besloten met inachtneming van alle feiten en omstandigheden zoals die zijn op het tijdstip van de heroverweging (de zogenoemde ex nunc-toetsing).
De minister heeft in zijn nieuwe besluit alle feiten en omstandigheden zoals die er waren op het tijdstip van heroverweging, betrokken. Hij heeft daarbij vermeld dat hij de persoonsgegevens van [appellante] in het pre-weegdocument en het draaiboek verwerkt, omdat hij die persoonsgegevens nodig heeft voor het verweer in de civiele procedure. Ook verwerkt hij de persoonsgegevens voor deze procedure.
Mocht de minister zich beroepen op de uitzonderingsgrond van artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG?
9. Een verwerkingsverantwoordelijke mag bij een verzoek om wissing in de zin van artikel 17 van de AVG, gelet op de systematiek en de tekst van dat artikel, eerst beoordelen of zich de uitzondering van artikel 17, derde lid, onder e, van de AVG voordoet. Zie r.o. 10.1 van de uitspraak van de Afdeling van 30 september 2020. Als deze uitzondering zich voordoet, dan mag de verwerkingsverantwoordelijke de persoonsgegevens verwerken en is het eerste lid van artikel 17 van de AVG niet van toepassing.
Op grond van artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG heeft een betrokkene geen recht op wissing van persoonsgegevens voor zover de verwerking nodig is voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering. De vraag is of een verwerkingsverantwoordelijke, in dit geval de minister, zich op deze uitzonderingsgrond kan beroepen, als de verwerking van persoonsgegevens nodig is voor het verweer tegen een rechtsvordering van de betrokkene.
Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie dat voor de uitlegging van een bepaling van het recht van de Europese Unie niet alleen rekening moet worden gehouden met de bewoordingen, maar ook met de context ervan, en met de doelstellingen die worden nagestreefd door de regeling waarvan zij deel uitmaakt en de ontstaansgeschiedenis van de regeling (zie het arrest van 11 april 2019, Tarola, ECLI:EU:C:2019:309, punt 37). Daarom zal de Afdeling hierna ingaan op de bewoordingen, de context en het doel van artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG.
- Wat staat er in andere taalversies?
9.1. Omdat de teksten van het Unierecht in verschillende talen zijn opgesteld en de verschillende taalversies gelijkelijk authentiek zijn, vereist uitlegging van een bepaling van Unierecht ook een vergelijking van de verschillende taalversies (vgl. het arrest van het Hof van Justitie van 6 oktober 2021, ECLI:EU:C:2021:799, Consorzio, punten 42-44). De Duitse, Engelse en Franse tekst van artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG luiden:
- zur Geltendmachung, Ausübung oder Verteidigung von Rechtsansprüchen;
- for the establishment, exercise or defence of legal claims;
- à la constatation, à l'exercice ou à la défense de droits en justice.
In de Duitse, Engelse en Franse taalversies van artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG staan de woorden ‘Verteidigung’, ‘defence’, en ‘la défense’. In de Duitse, Engelse en Franse taalversies van artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG is gegevensverwerking dus ook toegestaan voor de verdediging in juridische context. Uit deze taalversies moet worden afgeleid dat niet alleen het instellen van een rechtsvordering, maar ook de verdediging onder de uitzondering van artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG valt. De Duitse, Engelse en Franse taalversies hebben dus een veel ruimere strekking dan de Nederlandse tekst, waaruit, door het gebruik van het woord ‘onderbouwing’, lijkt te moeten worden opgemaakt dat het verweer tegen een rechtsvordering niet onder de uitzondering valt.
- Welke uitleg past bij de doelstelling van de AVG?
9.2. De betrokken bepaling moet gelet op de noodzaak van een eenvormige uitlegging van de verschillende taalversies, als daartussen verschillen bestaan, worden uitgelegd met inachtneming van de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt (zie punt 28 van het arrest van het Hof van Justitie van 24 oktober 1996, Kraaijeveld, ECLI:EU:C:1996:404).
9.3. De doelstelling van de AVG, zoals die blijkt uit de punten 1 en 2 van de considerans van de AVG, is de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 16, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie heeft eenieder recht op bescherming van zijn persoonsgegevens.
Uit punt 4 van de considerans van de AVG volgt dat het recht op bescherming van persoonsgegevens geen absolute gelding heeft, maar moet worden beschouwd in relatie tot de functie ervan in de samenleving en via het evenredigheidsbeginsel tegen andere grondrechten moet worden afgewogen. De AVG eerbiedigt alle grondrechten en de vrijheden en beginselen die zijn erkend in het Handvest. Een van die rechten is het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, zoals dat volgt uit artikel 47 van het Handvest. Zoals blijkt uit punt 48 van het arrest van het Hof van Justitie van 6 november 2021, Otis, ECLI:EU:C:2012:684, bestaat het in artikel 47 van het Handvest neergelegde beginsel van effectieve rechterlijke bescherming uit diverse onderdelen, met name de rechten van de verdediging, het beginsel van „equality of arms", het recht op toegang tot de rechter en het recht om zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen. Van artikel 47 van het Handvest maakt dus ook het verdedigingsbeginsel deel uit. In artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG is het recht op wissing dan ook afgezet tegen het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, waarvoor gegevensverwerking, bijvoorbeeld in processtukken, noodzakelijk kan zijn. De uitleg van artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, zoals die wordt gegeven in de Duitse, Engelse en Franse taalversies van de AVG, doet het meeste recht aan het evenwicht tussen de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens aan de ene kant en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en het recht op een onpartijdig gerecht aan de andere kant. Daarmee is die uitleg in overeenstemming met de doelstelling van de AVG, zoals die blijkt uit de considerans.
- Uitleg Afdeling met inachtneming andere taalversies en doelstelling AVG
9.4. Gelet op wat onder 9.1 tot en met 9.3 is overwogen, moet artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG dan ook zo worden uitgelegd dat deze bepaling van toepassing is op de eisende partij én op de verwerende partij, die deelnemen aan een juridische procedure. Een andere uitleg van deze bepaling zou betekenen dat de verwerende partij kan worden gefrustreerd in zijn verdedigingsmogelijkheden. Dat is in strijd met het in artikel 47 van het Handvest neergelegde recht op een doeltreffende voorziening in rechte en een onpartijdig gerecht. Het is ook in strijd met het in artikel 47 van het Handvest neergelegde verdedigingsbeginsel. In het kader van een doeltreffende geschilbeslechting is het ook van belang dat eiser, verweerder en rechter kunnen beschikken over de volledige procesdossiers.
- Toepassing uitleg Afdeling in deze zaak
9.5. In het nieuwe besluit op bezwaar heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat het voor hem als verweerder in de civiele procedure die [appellante] had ingesteld nodig was haar persoonsgegevens te verwerken. Die procedure had namelijk betrekking op de vraag of de persoonsgegevens van [appellante] terecht in het pre-weegdocument en in het draaiboek waren opgenomen. Ook voor hem als verweerder in deze procedure is het nodig deze persoonsgegevens te verwerken. De minister heeft daarom in het nieuwe besluit op bezwaar terecht een beroep gedaan op de uitzonderingsgrond van artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG. Anders had de minister de persoonsgegevens van [appellante] moeten wissen uit stukken die onderdeel zijn van een procesdossier. Dat zou als onaanvaardbaar gevolg hebben dat de minister persoonsgegevens had moeten wissen uit stukken die beide partijen op het moment van het besluit juist nodig hadden om hun standpunt te verdedigen in de civielrechtelijke zaak. In die zaak werd onder andere beoordeeld of [appellante] terecht heeft gesteld dat haar persoonsgegevens ten onrechte in het pre-weegdocument en in het draaiboek staan vermeld. Door wissing van persoonsgegevens uit procesdossiers zou niet alleen het onderbouwen van het standpunt van beide partijen onmogelijk zijn gemaakt, maar dit zou ook de waarheidsvinding door de rechter bemoeilijken en hebben bemoeilijkt.
9.6. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:320) strekt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat een bestuursorgaan op grond van dat beginsel verplicht is tot het herhalen van een besluit dat in strijd is met de geldende wet- en regelgeving. Daargelaten of de minister de persoonsgegevens van [persoon] had kunnen wissen, zou de minister door het wissen van de persoonsgegevens van [appellante], gelet op wat onder 9.5 is overwogen, in strijd handelen met artikel 17, derde lid, aanhef en onder e, van de AVG.
9.7. Het betoog slaagt niet.
Mogen de persoonsgegevens van [appellante] worden bewaard op grond van artikel 17, derde lid, aanhef en onder b, van de AVG en de Archiefwet?
10. Uit artikel 17, derde lid, aanhef en onder b, van de AVG volgt dat de minister persoonsgegevens niet kan wissen, als de verwerking nodig is vanwege een wettelijke verwerkingsplicht (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2419). Zoals onder 9 is geoordeeld, moet een verwerkingsverantwoordelijke bij een verzoek om wissing in de zin van artikel 17 van de AVG in dat geval niet (eerst) met toepassing van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder d, van de AVG beoordelen of de verwerking rechtmatig is.
10.1. Op grond van artikel 3 van de Archiefwet 1995 is de minister verplicht de onder hem berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren. Ook moet de minister zorgdragen voor de vernietiging van de daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden. Volgens de Selectielijst voor de archiefbescheiden van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en taakvoorgangers vanaf 2000 (Stcrt. 2018, 44941), die is vastgesteld krachtens artikel 5 van de Archiefwet, moeten bescheiden waarover de minister beschikt in het kader van het toekennen van een schadevergoeding, na eindafrekening of uitspraak, na zeven jaar worden vernietigd. Bescheiden waarover de minister beschikt in het kader van het behandelen van bezwaar- en beroepschriften, moeten na afhandeling, na tien jaar worden vernietigd. Processtukken die worden gebruikt ter vertegenwoordiging van de minister of de staat in nationale procedures, worden na twintig jaar vernietigd. Gelet hierop heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat de verwerking nodig is, omdat hij verplicht is om de persoonsgegevens van [appellante] met inachtneming van de geldende bewaartermijn te bewaren.
10.2. Het betoog slaagt niet.
Heeft [appellante] recht op een dwangsom?
11. De Afdeling stelt vast dat in de uitspraak van 30 september 2020 geen termijn is gegeven voor het nemen van een nieuw besluit. Een bestuursorgaan moet in dat geval beslissen binnen dezelfde termijn, als de termijn die gold voor het nemen van het vernietigde besluit op bezwaar. Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, beslist een bestuursorgaan binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Omdat het besluit dateert van 7 januari 2021, heeft de minister de beslistermijn overschreden.
11.1. Van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is sprake als de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvoor moet voldoende duidelijk zijn op welke aanvraag het geschrift betrekking heeft, dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat belanghebbende erop aandringt dat zo’n beslissing alsnog wordt genomen. Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4682.
11.2. [appellante] heeft de gemachtigde van de minister op 24 november 2021 een mail gestuurd, waarin zij zegt dat de minister naar aanleiding van de uitspraak van 30 september 2020 vooralsnog geen besluit heeft genomen en zij de minister in gebreke stelt vanwege het niet tijdig nemen van het besluit. Uit de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:363, volgt dat een ingebrekestelling, als elektronische verzending is toegestaan, naar het juiste e-mailadres moet worden gestuurd. Op de zitting bij de Afdeling heeft de minister bevestigd dat de elektronische weg is toegestaan. In dit geval was het juiste e-mailadres, het e-mailadres van de NVWA, en niet dat van de gemachtigde. Op de zitting bij de Afdeling heeft de minister echter ook bevestigd dat hij de ingebrekestelling via zijn gemachtigde heeft ontvangen. Hieruit kon de minister afleiden dat hij in gebreke werd gesteld een besluit te nemen. Vervolgens moest de minister binnen twee weken alsnog een besluit nemen. Omdat de minister na de ingebrekestelling niet alsnog binnen twee weken een besluit heeft genomen, is de minister aan [appellante] een dwangsom verschuldigd vanwege het niet tijdig nemen van het besluit. De Afdeling stelt het bedrag van de dwangsom vast op € 902,00.
11.3. Het betoog slaagt.
Conclusie
12. Het beroep is, gelet op overweging 11.2, gegrond. Het besluit van 7 januari 2021 moet worden vernietigd, voor zover de minister heeft besloten geen dwangsom te betalen. De Afdeling zal de minister opdragen een dwangsom van € 902,00 te betalen aan [appellante] en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
13. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 7 januari 2021, kenmerk 494-41516, voor zover de minister heeft besloten geen dwangsom te betalen;
III. bepaalt dat de minister een dwangsom betaalt aan [appellante] van € 902,00;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. gelast dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Neuwahl
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2022
280-973
BIJLAGE
Handvest
Artikel 8 - De bescherming van persoonsgegevens
1. Eenieder heeft recht op bescherming van zijn persoonsgegevens.
2. Deze gegevens moeten eerlijk worden verwerkt, voor bepaalde doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet. Eenieder heeft recht van inzage in de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan.
3. Een onafhankelijke autoriteit ziet erop toe dat deze regels worden nageleefd.
Artikel 47
Eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming van de in dit artikel gestelde voorwaarden. Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen. Rechtsbijstand wordt verleend aan degenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voor zover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen.
VERORDENING (EU) 2016/679 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
[…]
Overwegende hetgeen volgt:
(1) De bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens is een grondrecht. Krachtens artikel 8, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het „Handvest") en artikel 16, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) heeft eenieder recht op bescherming van zijn persoonsgegevens.
(2) De beginselen en regels betreffende de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van hun persoonsgegevens dienen, ongeacht hun nationaliteit of verblijfplaats, in overeenstemming te zijn met hun grondrechten en fundamentele vrijheden, met name met hun recht op bescherming van persoonsgegevens. Deze verordening beoogt bij te dragen aan de totstandkoming van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht en van een economische unie, alsook tot economische en sociale vooruitgang, de versterking en de convergentie van de economieën binnen de interne markt en het welzijn van natuurlijke personen.
[…]
4) De verwerking van persoonsgegevens moet ten dienste van de mens staan. Het recht op bescherming van persoonsgegevens heeft geen absolute gelding, maar moet worden beschouwd in relatie tot de functie ervan in de samenleving en moet conform het evenredigheidsbeginsel tegen andere grondrechten worden afgewogen. Deze verordening eerbiedigt alle grondrechten alsook de vrijheden en beginselen die zijn erkend in het Handvest zoals dat in de Verdragen is verankerd, met name de eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, woning en communicatie, de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, de vrijheid van meningsuiting en van informatie, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, en het recht op culturele, godsdienstige en taalkundige verscheidenheid.
[…]
Artikel 5 Beginselen inzake verwerking van persoonsgegevens
1. Persoonsgegevens moeten:
[…]
d) juist zijn en zo nodig worden geactualiseerd; alle redelijke maatregelen moeten worden genomen om de persoonsgegevens die, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, onjuist zijn, onverwijld te wissen of te rectificeren („juistheid");
[…]
Artikel 6 Rechtmatigheid van de verwerking
1. De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
[…]
e) de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen;
[…]
4. Wanneer de verwerking voor een ander doel dan dat waarvoor de persoonsgegevens zijn verzameld niet berust op toestemming van de betrokkene of op een Unierechtelijke bepaling of een lidstaatrechtelijke bepaling die in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel vormt ter waarborging van de in artikel 23, lid 1, bedoelde doelstellingen houdt de verwerkingsverantwoordelijke bij de beoordeling van de vraag of de verwerking voor een ander doel verenigbaar is met het doel waarvoor de persoonsgegevens aanvankelijk zijn verzameld onder meer rekening met:
a) ieder verband tussen de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens zijn verzameld, en de doeleinden van de voorgenomen verdere verwerking;
b) het kader waarin de persoonsgegevens zijn verzameld, met name wat de verhouding tussen de betrokkenen en de verwerkingsverantwoordelijke betreft;
c) de aard van de persoonsgegevens, met name of bijzondere categorieën van persoonsgegevens worden verwerkt, overeenkomstig artikel 9, en of persoonsgegevens over strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten worden verwerkt, overeenkomstig artikel 10;
d) de mogelijke gevolgen van de voorgenomen verdere verwerking voor de betrokkenen;
e) het bestaan van passende waarborgen, waaronder eventueel versleuteling of pseudonimisering.
Artikel 9 Verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens
1. Verwerking van persoonsgegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, of het lidmaatschap van een vakbond blijken, en verwerking van genetische gegevens, biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een persoon, of gegevens over gezondheid, of gegevens met betrekking tot iemands seksueel gedrag of seksuele gerichtheid zijn verboden.
2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer aan een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
[…]
f) de verwerking is noodzakelijk voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering of wanneer gerechten handelen in het kader van hun rechtsbevoegdheid;
[…].
Artikel 16 Recht op rectificatie
De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking heeft de betrokkene het recht vervollediging van onvolledige persoonsgegevens te verkrijgen, onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken.
Artikel 17 Recht op gegevenswissing („recht op vergetelheid")
1. De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:
[…]
d. de persoonsgegevens zijn onrechtmatig verwerkt;
[…]
3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing voor zover verwerking nodig is:
[…]
b) voor het nakomen van een in een het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verwerkingsverplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust, of voor het vervullen van een taak van algemeen belang of het uitoefenen van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend;
[…]
d) met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden overeenkomstig artikel 89, lid 1, voor zover het in lid 1 bedoelde recht de verwezenlijking van de doeleinden van die verwerking onmogelijk dreigt te maken of ernstig in het gedrang dreigt te brengen;
e) voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:2
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:
a. de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en
b. het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 6:20
1. Indien het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, blijft het bestuursorgaan verplicht dit besluit te nemen, tenzij de belanghebbende daarbij als gevolg van de beslissing op het beroep geen belang meer heeft.
2. Het bestuursorgaan stelt een besluit als bedoeld in het eerste lid onverwijld ter beschikking aan het orgaan waarbij het beroep aanhangig is.
3. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
[…]
Artikel 3
De overheidsorganen zijn verplicht de onder hen berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van de daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden.
Artikel 5
1 De zorgdrager is verplicht tot het ontwerpen van selectielijsten waarin tenminste wordt aangegeven welke archiefbescheiden voor vernietiging in aanmerking komen.
[…]