ABRvS, 14-10-2020, nr. 202000944/1/A3
ECLI:NL:RVS:2020:2419
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
14-10-2020
- Zaaknummer
202000944/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2020:2419, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14‑10‑2020; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
JBP 2020/113
Uitspraak 14‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 30 november 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven besloten op een aantal verzoeken van [appellant] op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. [appellant] ontving sinds 2011 een uitkering op grond van de Participatiewet. De gemeente Eindhoven heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van die uitkering. Aanleiding van dit onderzoek was een anonieme melding. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 14 november 2017. Als conclusie staat in het rapport dat het recht op een uitkering dient te worden ingetrokken en de verstrekte uitkering dient te worden teruggevorderd. Bij het besluit van 30 november 2018 heeft het college besloten tot het verlenen van inzage in de persoonsgegevens die van [appellant] zijn verwerkt en hem daartoe het rapport verstrekt. Dat rapport was hem eerder al verstrekt na het verlenen van digitale inzage in zijn dossier op 16 mei 2018. Over andere gegevens stelt het college niet te beschikken.
202000944/1/A3.
Datum uitspraak: 14 oktober 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Eindhoven,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 december 2019 in zaak nr. 19/1600 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2018 heeft het college besloten op een aantal verzoeken van [appellant] op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG).
Bij besluit van 12 juni 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep
- gegrond verklaard,
- het besluit van 12 juni 2019 vernietigd en
- het college opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar. De rechtbankuitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 6 maart 2020 heeft het college opnieuw op het bezwaar beslist en het gedeeltelijk gegrond verklaard.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2020, waar [appellant] bijgestaan door mr. L.A.M. van der Geld, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door M.L.M. Lammerschot, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het juridisch toetsingskader is vermeld in de bijlage, die deel van deze uitspraak uitmaakt.
2. [appellant] ontving sinds 2011 een uitkering op grond van de Participatiewet. De gemeente Eindhoven heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van die uitkering. Aanleiding van dit onderzoek was een anonieme melding. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 14 november 2017 (hierna: het rapport). Als conclusie staat in het rapport dat het recht op een uitkering dient te worden ingetrokken en de verstrekte uitkering dient te worden teruggevorderd.
Bij e-mail van 1 oktober 2018, gericht aan de functionaris gegevensbescherming van de gemeente, heeft [appellant] verzocht om verwijdering van zijn persoonsgegevens uit de informatiesystemen van de gemeente.
Bij e-mail van 4 oktober 2018, gericht aan de functionaris gegevensbescherming van de gemeente, heeft hij verzocht om inzage in de frauderapportage van de sociale recherche, die hem is geweigerd.
Bij e-mail van 25 oktober 2018, gericht aan het secretariaat van het Sociaal Domein, heeft hij verzocht om verwijdering van zijn persoonsgegevens op grond van artikel 17 van de AVG.
Bij e-mail van 30 oktober 2018, gericht aan het secretariaat van het Sociaal Domein, heeft hij verzocht om verwijdering van zijn bankgegevens en kopieën van zijn paspoort uit de informatiesystemen.
Bij het besluit van 30 november 2018 heeft het college besloten tot het verlenen van inzage in de persoonsgegevens die van [appellant] zijn verwerkt en hem daartoe het rapport verstrekt. Dat rapport was hem eerder al verstrekt na het verlenen van digitale inzage in zijn dossier op 16 mei 2018. Over andere gegevens stelt het college niet te beschikken. Het verzoek om verwijdering van persoonsgegevens die van hem in het kader van het rechtmatigheidsonderzoek zijn verwerkt, is afgewezen. Volgens het college is het op grond van de Archiefwet 1995 gehouden die gegevens te archiveren, zodat een uitzonderingsgrond van artikel 17, derde lid, van de AVG van toepassing is op de plicht om gegevens te verwijderen. Het college dient de rechtmatigheid van een genomen besluit te kunnen aantonen. De bewaartermijnen zijn opgenomen in de Selectielijst gemeenten en intergemeentelijke organen 2017 van de VNG (hierna: de Selectielijst).
Bij het besluit van 12 juni 2019 is het bezwaar van [appellant] gegrond verklaard, alleen als het gaat om het niet verwijderen van kopieën van zijn paspoort. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard. Met de vragen die [appellant] onder A tot en met E in zijn bezwaarschrift heeft gesteld, zijn de verzoeken per e-mail volgens het college zo uitgebreid dat het bezwaar niet meer betrekking heeft op zijn oorspronkelijke verzoeken. Bovendien hoeft er niet te worden ingegaan op vragen over de inhoud van documenten waarin inzage is verleend, aldus het college.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft overwogen dat het verzoek om informatie, zoals geformuleerd onder A, B en C van het bezwaarschrift van [appellant] onder de reikwijdte van zijn verzoeken per e-mail vallen. Het gaat om informatie als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onder b, c en g, van de AVG. Het college heeft die informatie ten onrechte niet verstrekt. Onder D van het bezwaarschrift verzoekt [appellant] bekend te maken wie de anonieme melder is. Het college was echter niet gehouden die informatie bekend te maken, omdat artikel 15, eerste lid, van de AVG niet daartoe verplicht. Onder E verzoekt [appellant] om verwijdering van zijn bankgegevens en van kopieën van zijn paspoort. Wat betreft zijn bankgegevens heeft [appellant] niet bestreden dat het college voor die gegevens een bewaarplicht heeft, zodat het college op grond van artikel 17, derde lid, van de AVG die gegevens niet hoefde te verwijderen. Omdat [appellant] alleen heeft verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens die het college in het kader van een rechtmatigheidsonderzoek heeft verwerkt, heeft het college geen inzage hoeven te geven in meer gegevens, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet verplicht is om de naam van de anonieme melder bekend te maken. De rechtbank heeft niet gemotiveerd waarom die plicht niet uit artikel 15, eerste lid, aanhef, van de AVG volgt. In dit verband beroept hij zich ook op onderdeel g van die bepaling. De rechtbank heeft niet onderkend dat hij een zwaarwegend belang heeft om die naam te weten. De anonieme melder is onbetrouwbaar en zijn verklaringen mochten geen aanleiding zijn voor een onderzoek tegen hem. Ook heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het college niet verplicht was om de bankgegevens die hij aan het college heeft overgelegd uit de informatiesystemen te verwijderen. Hij bestrijdt de stelling van het college dat het een wettelijke bezwaarplicht heeft. De rechtbank is ten onrechte ervan uitgegaan dat die stelling juist is en had de stelling moeten verifiëren, aldus [appellant].
Anonieme melder
4.1. Gelet op artikel 15, eerste lid, van de AVG heeft [appellant] het recht om alleen van hem betreffende persoonsgegevens inzage te verkrijgen en van de informatie die in deze bepaling wordt genoemd. [appellant] heeft het college verzocht om bekend te maken wie de anonieme melder is. Op de zitting heeft het college gesteld dat de naam van de anonieme melder niet bekend is en de Afdeling ziet geen aanleiding om aan die stelling te twijfelen. Zelfs als die naam bekend zou zijn, is de rechtbank het college terecht in zijn standpunt gevolgd dat [appellant] op grond van artikel 15, eerste lid, van de AVG geen recht heeft op inzage in dat gegeven, omdat het daarbij niet gaat om een hem betreffend persoonsgegeven. Ook is de anonieme melder niet de bron als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder g, van de AVG, nu niet van de anonieme melder zijn persoonsgegevens vandaan komen.
Bankgegevens
4.2. Uit artikel 17, derde lid, van de AVG volgt dat op het college geen plicht rust om persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen indien op hem een wettelijke verwerkingsplicht rust. Uit artikel 3 van de Archiefwet 1995 volgt dat het college verplicht is de onder hem berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren. Op grond van artikel 5 van de Archiefwet 1995 is de Selectielijst opgesteld. Blijkens bijlage 1 van de Selectielijst is die lijst ook van toepassing op de gemeente Eindhoven. Uit de Selectielijst volgt dat de bewaartermijn voor bescheiden in het kader van de hercontrole in uitkeringen in het sociaal domein 10 jaar bedraagt. Uit paragraaf 6.5.2 van de Handreiking gebruik Selectielijst gemeenten en intergemeentelijke organen 2017 van de VNG volgt dat de uitvoering van de controle op de Participatiewet onder die hercontrole valt. Nu bankgegevens, zoals het college stelt, worden bewaard met het oog op de hercontrole van uitkeringen en de verplichting om te bewaren op een wettelijke grondslag berust, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college niet gehouden was om de bankgegevens van [appellant] te verwijderen.
4.3. Het betoog faalt.
Overige gronden
5. Verder verzoekt [appellant] de Afdeling om alle gronden die in de beroepsprocedure zijn aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen.
5.1. De rechtbank is op deze gronden ingegaan. [appellant] heeft in zijn hogerberoepschrift, behoudens hetgeen hiervoor is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig is. Wat [appellant] in zoverre heeft aangevoerd, geeft daarom geen grond voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Conclusie ten aanzien van het hoger beroep
6. Het hoger beroep is ongegrond.
Het beroep tegen het besluit van 6 maart 2020
7. Op 6 maart 2020 heeft het college opnieuw besloten op het bezwaar van [appellant]. Dit besluit is genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
Bij het besluit van 6 maart 2020 heeft het college het bezwaar gegrond verklaard, voor zover geweigerd is de kopie van het paspoort van [appellant] te verwijderen en geen inzage is verleend in informatie die onder artikel 15, eerste lid, onder b, c en g, van de AVG valt. Aan het verzoek van [appellant] wordt in zoverre alsnog tegemoetgekomen. Het besluit van 30 november 2019 is echter in stand gelaten, voor zover is geweigerd bankgegevens te verwijderen uit informatiesystemen. Het college stelt zich op het standpunt dat het voor die persoonsgegevens een bewaarplicht heeft en dat de bewaartermijn tien jaar bedraagt. Ook blijft het college bij zijn weigering om de naam van de anonieme melder te verstrekken. Uit artikel 15, eerste lid, van de AVG volgt niet dat het college die informatie moet verstrekken, aldus het college.
8. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte niet bekend heeft gemaakt wie de anonieme melder is. Anders dan het college zich op het standpunt stelt, dient inzage te worden gegeven in die informatie op grond van artikel 15 van de AVG. Hij heeft een zwaarwegend belang om achter zijn naam te komen. De anonieme melder is onbetrouwbaar en zijn verklaringen mochten geen aanleiding zijn voor een onderzoek tegen hem. Verder heeft het college ten onrechte zijn bankgegevens niet uit de informatiesystemen verwijderd. Hij bestrijdt de stelling van het college dat het een wettelijke bezwaarplicht heeft.
8.1. Zoals overwogen onder 4.1 is het college, gelet op artikel 15, eerste lid, van de AVG niet gehouden de naam van de anonieme melder bekend te maken. Zoals overwogen onder 4.2 was het in dit geval, gelet op artikel 17, derde lid, van de AVG, ook niet gehouden om de bankgegevens van [appellant] te verwijderen uit de informatiesystemen. Gelet hierop is er geen grond voor het oordeel dat het besluit van 6 maart 2020 in strijd met artikel 15 en 17 van de AVG tot stand is gekomen.
Het betoog faalt.
8.2. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep ongegrond;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven van 6 maart 2020 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. A. ten Veen en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2020
629.
BIJLAGE
Artikel 4
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) persoonsgegevens: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon (de betrokkene); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon.
Artikel 15 Recht van inzage van de betrokkene
1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a) de verwerkingsdoeleinden;
b) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c) de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d) indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e) dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
f) dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g) wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
h) het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
[…].
Artikel 17 AVG Recht op gegevenswissing ("recht op vergetelheid")
1. De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:
a) de persoonsgegevens zijn niet langer nodig voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins verwerkt;
b) de betrokkene trekt de toestemming waarop de verwerking overeenkomstig artikel 6, lid 1, punt a), of artikel 9, lid 2, punt a), berust, in, en er is geen andere rechtsgrond voor de verwerking;
c) de betrokkene maakt overeenkomstig artikel 21, lid 1, bezwaar tegen de verwerking, en er zijn geen prevalerende dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking, of de betrokkene maakt bezwaar tegen de verwerking overeenkomstig artikel 21, lid 2;
d) de persoonsgegevens zijn onrechtmatig verwerkt;
e) de persoonsgegevens moeten worden gewist om te voldoen aan een in het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;
f) de persoonsgegevens zijn verzameld in verband met een aanbod van diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 8, lid 2. Wanneer de verwerkingsverantwoordelijke de persoonsgegevens openbaar heeft gemaakt en overeenkomstig lid 1 verplicht is de persoonsgegevens te wissen, neemt hij, rekening houdend met de beschikbare technologie en de uitvoeringskosten, redelijke maatregelen, waaronder technische maatregelen, om verwerkingsverantwoordelijken die de persoonsgegevens verwerken, ervan op de hoogte te stellen dat de betrokkene de verwerkingsverantwoordelijken heeft verzocht om iedere koppeling naar, of kopie of reproductie van die persoonsgegevens te wissen.
[…]
3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing voor zover verwerking nodig is:
a) […];
b) voor het nakomen van een in een het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verwerkingsverplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust, of voor het vervullen van een taak van algemeen belang of het uitoefenen van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend;
[…].
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…];
c. archiefbescheiden:
1°. bescheiden, ongeacht hun vorm, door de overheidsorganen ontvangen of opgemaakt en naar hun aard bestemd daaronder te berusten;
2°. bescheiden, ongeacht hun vorm, met overeenkomstige bestemming, ontvangen of opgemaakt door instellingen of personen, wier rechten of functies op enig overheidsorgaan zijn overgegaan;
3°. bescheiden, ongeacht hun vorm, welke ingevolge overeenkomsten met of beschikkingen van instellingen of personen dan wel uit anderen hoofde in een archiefbewaarplaats zijn opgenomen om daar te berusten;
4°. reprodukties, ongeacht hun vorm, welke bij of krachtens de wet in de plaats zijn gesteld van de onder 1°, 2° of 3° bedoelde archiefbescheiden of welke op grond van het bepaalde in artikel 7 zijn vervaardigd;
[…]
Artikel 3
De overheidsorganen zijn verplicht de onder hen berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van de daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden.
Artikel 5
1. De zorgdrager is verplicht tot het ontwerpen van selectielijsten waarin tenminste wordt aangegeven welke archiefbescheiden voor vernietiging in aanmerking komen.
2. De lijsten worden vastgesteld, voor zover het betreft:
a. archiefbescheiden van de Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de andere Hoge Colleges van Staat en het Kabinet van de Koning: bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze minister, in overeenstemming met het betrokken overheidsorgaan;
b. archiefbescheiden van de ministeries: door Onze minister en Onze minister wie het mede aangaat;
c. archiefbescheiden van andere overheidsorganen: door Onze minister.
3. Een besluit tot vaststelling van een selectielijst wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.