In dier voege dat de woorden “twee, althans één, gebroken bekken” worden vervangen door de woorden “een gebroken bekken”.
HR, 11-11-2014, nr. 13/04798
ECLI:NL:HR:2014:3153
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-11-2014
- Zaaknummer
13/04798
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3153, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑11‑2014; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2013:4436, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1973, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:1973, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑09‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3153, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑02‑2014
- Vindplaatsen
NJ 2015/6 met annotatie van T.M. Schalken
SR-Updates.nl 2014-0435
Uitspraak 11‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Verzoek tot aanhouding ottz. De HR stelt revelante overwegingen uit ECLI:NL:HR:1999:ZD1314 voorop. Gelet op hetgeen is vooropgesteld en in aanmerking genomen hetgeen door de raadsman aan zijn verzoek tot aanhouding ten grondslag is gelegd, kunnen de door het Hof genoemde gronden de afwijzing van het verzoek dragen.
Partij(en)
11 november 2014
Strafkamer
nr. 13/04798
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 1 oktober 2013, nummer 20/003436-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2013 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts het volgende in:
"De voorzitter deelt het volgende mee.
De raadsman heeft per brief van 24 juli 2013 verzocht om aanhouding van de zaak wegens een verblijf van verdachte in het buitenland. Verdachte is in zijn geboorteland geopereerd en zou daar moeten verblijven in verband met het herstel en de nabehandeling. Dat verzoek is niet op voorhand gehonoreerd.
De raadsman deelt hierop mee.
Ik ben niet gemachtigd om namens mijn cliënt de verdediging te voeren. Ik doe een hernieuwd aanhoudingsverzoek. Op 20 juni 2013 is de inhoudelijke behandeling van de zaak aangehouden wegens familieomstandigheden aan mijn kant.
Voor mijn cliënt was een inhoudelijke behandeling van de zaak op 20 juni 2013 geen probleem geweest. Op 5 juli 2013 ontving ik het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 juni 2013 met daarin vermeld de nieuwe datum voor de inhoudelijke behandeling. Deze datum heb ik doorgegeven aan mijn cliënt. Bij terugkomst van mijn vakantie bleek dat ik een brief van cliënt had ontvangen waarin hij meedeelde dat hij in het buitenland verblijft in verband met een operatie en de nabehandeling.
Op 24 juli 2013 heb ik een aanhoudingsverzoek ingediend bij het hof. Dat verzoek is zonder nadere motivering afgewezen. Ik doe namens mijn cliënt hier ter terechtzitting het verzoek om de behandeling aan te houden. Mijn cliënt wil ter zitting aanwezig zijn.
Cliënt is door het ongeluk ernstig verminkt geraakt. Dit is al gebleken ter terechtzitting in eerste aanleg. Cliënt wilde een operatie en behandeling ondergaan in zijn geboorteland, omdat deze niet worden vergoed in Nederland. Ik heb ook begrepen dat de operatie in zijn geboorteland goedkoper is. Hij heeft inmiddels een donoroor gekregen. Cliënt kreeg een telefoontje dat een donoroor beschikbaar was gekomen en dat hij kon worden geopereerd. Dit was op 20 juni 2013 nog niet bekend.
Bij de nabehandeling worden er siliconen in zijn gezicht gespoten om zijn gezicht te modelleren. Deze nabehandelingen kunnen niet worden uitgesteld.
Derhalve is het voor cliënt niet mogelijk om heden ter terechtzitting te verschijnen.
Ik ben van mening dat het, naast zijn wil om aanwezig te zijn, ook wenselijk is dat cliënt bij de inhoudelijke behandeling van de zaak aanwezig is. Ik acht dit van belang, omdat de rechtbank bij de op te leggen straf in het nadeel van verdachte rekening heeft gehouden met zijn houding ter terechtzitting. Ik vind het belangrijk dat het hof de juiste indruk krijgt van cliënt. Ik verwijs nog naar een uitspraak van de Hoge Raad van 8 februari 2011, LJN:BO4453.
De voorzitter deelt mee.
Ik heb hier het aanhoudingsverzoek van 24 juli 2013. Daarop staat aangetekend dat het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen in verband met de belangen van het slachtoffer en de nabestaanden, alsmede gelet op de onzekere duur die de behandeling van verdachte met zich meebrengt. Kennelijk is die motivering niet aan de raadsman doorgegeven, hetgeen te betreuren is. Bij de brief met het verzoek om aanhouding zijn enkele bijlagen gevoegd omtrent de behandeling van verdachte. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de operatie en de nabehandeling niet kan worden uitgesteld.
Ik houd u de bijgevoegde vertaalde brief van Khatai Clinic voor. Op 6 april 2013 heeft succesvol een reconstructie plaatsgevonden. Verdachte is ontslagen uit het ziekenhuis. De volgende operatie is gepland op 17 juli 2013. Gedurende die operatie zullen er siliconen in het gezonde deel van de huid worden gespoten. Drie maanden lang dienen er elke week opnieuw siliconen in de huid te worden gespoten. Vervolgens zal de gezonde huid gebruikt worden om de brandwond te bedekken. Daarna zal een vierde operatie gepland worden voor het laten terug groeien van de wenkbrauwen. In de brief is niet vermeld dat verdachte permanent in het ziekenhuis moet verblijven. Voorts blijkt niet dat verdachte niet in staat zou zijn om te reizen en de behandeling van deze zaak, die naar verwachting niet meer dan enkele uren zal duren, bij te wonen.
De advocaat-generaal deelt mee.
Ik ben van mening dat het aanhoudingsverzoek dient te worden afgewezen. Verdachte heeft er zelf voor gekozen om de operatie en nabehandeling in zijn geboorteland te laten plaatsvinden. Niet is gebleken van een klinische opname in een ziekenhuis. Het is een ambulante behandeling. Verdachte wordt verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan een ernstig feit. Verdachte is op de hoogte van het feit dat de zaak vandaag inhoudelijk behandeld wordt. Ons wordt geen enkel perspectief gegeven wanneer de behandeling van verdachte afgelopen zal zijn. De verdachte vertoont vluchtgedrag.
Het hof onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting voor beraad.
Na hervatting van het onderzoek ter terechtzitting, deelt de voorzitter als beslissing van het hof mee. Het hof wijst het aanhoudingsverzoek af. Niet is gebleken dat verdachte niet in staat is om te reizen dan wel dat het een klinische behandeling betreft. Ook is niet gebleken dat verdachte voortdurend moet verblijven in het land waar de behandeling plaatsvindt. Verdachte was reeds geopereerd voorafgaand aan de zitting van 20 juni 2013 en was tevens op de hoogte van de nieuwe zittingsdatum. Toch heeft verdachte zelf besloten zonder enig overleg naar het buitenland te vertrekken.
Het hof heeft eveneens acht geslagen op de omstandigheid dat geen duidelijkheid bestaat omtrent de duur van de behandeling van verdachte. Mede gelet op de belangen van de overige partijen wijst het hof het verzoek af."
2.2.2.
Blijkens dat proces-verbaal is vervolgens verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte, heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden en is het gesloten.
2.3.
Bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak dient de rechter een afweging te maken tussen alle daarbij betrokken belangen, waaronder het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging (vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294).
2.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is vooropgesteld en in aanmerking genomen hetgeen door de raadsman aan zijn verzoek tot aanhouding ten grondslag is gelegd, kunnen de door het Hof genoemde gronden de afwijzing van het verzoek dragen.
2.5.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 november 2014.
Conclusie 16‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Verzoek tot aanhouding ottz. De HR stelt revelante overwegingen uit ECLI:NL:HR:1999:ZD1314 voorop. Gelet op hetgeen is vooropgesteld en in aanmerking genomen hetgeen door de raadsman aan zijn verzoek tot aanhouding ten grondslag is gelegd, kunnen de door het Hof genoemde gronden de afwijzing van het verzoek dragen.
Nr. 13/04798
Mr. Vegter
Zitting 16 september 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 1 oktober 2013, behalve voor wat betreft de strafoplegging en de strafmotivering daarvan en met dien verstande dat het Hof het primair ten laste gelegde en de bewezenverklaring van de Rechtbank verbeterd zal lezen1., bevestigd het vonnis van de Rechtbank Middelburg van 4 oktober 2012 waarbij verdachte wegens primair (I) “overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid2.en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden”, en primair (II) “overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid3.en het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden” is veroordeeld. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren ten aanzien van het primaire feit onder (I) en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren ten aanzien het primaire feit onder (II). Het Hof heeft voorts bij de strafoplegging bepaald dat de duur van de rijontzegging van drie jaren wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevolge art. 164 Wegenverkeerswet 1994 ingehouden is geweest.
2. Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak teneinde de in Azerbeidzjan4.verblijvende verdachte bij zijn berechting aanwezig te laten zijn.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2013 vermeldt dat de verdachte niet is verschenen en houdt voorts het volgende in:
“De voorzitter deelt het volgende mee.
De raadsman heeft per brief van 24 juli 2013 verzocht om aanhouding van de zaak wegens een verblijf van verdachte in het buitenland. Verdachte is in zijn geboorteland geopereerd en zou daar moeten verblijven in verband met het herstel en de nabehandeling. Dat verzoek is niet op voorhand gehonoreerd.
De raadsman deelt hierop mee.
Ik ben niet gemachtigd om namens mijn cliënt de verdediging te voeren. Ik doe een hernieuwd aanhoudingsverzoek. Op 20 juni 2013 is de inhoudelijke behandeling van de zaak aangehouden wegens familieomstandigheden aan mijn kant. Voor mijn cliënt was een inhoudelijke behandeling van de zaak op 20 juni 2013 geen probleem geweest. Op 5 juli 2013 ontving ik het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 juni 2013 met daarin vermeld de nieuwe datum voor de inhoudelijke behandeling.
Deze datum heb ik doorgegeven aan mijn cliënt. Bij terugkomst van mijn vakantie bleek dat ik een brief van cliënt had ontvangen waarin hij meedeelde dat hij in het buitenland verblijft in verband met een operatie en de nabehandeling. Op 24 juli 2013 heb ik een aanhoudingsverzoek ingediend bij het hof. Dat verzoek is zonder nadere motivering afgewezen. Ik doe namens mijn cliënt hier ter terechtzitting het verzoek om de behandeling aan te houden. Mijn cliënt wil ter zitting aanwezig zijn.
Cliënt is door het ongeluk ernstig verminkt geraakt. Dit is al gebleken ter terechtzitting in eerste aanleg. Cliënt wilde een operatie en behandeling ondergaan in zijn geboorteland, omdat deze niet worden vergoed in Nederland. Ik heb ook begrepen dat de operatie in zijn geboorteland goedkoper is. Hij heeft inmiddels een donoroor gekregen. Cliënt kreeg een telefoontje dat een donoroor beschikbaar was gekomen en dat hij kon worden geopereerd. Dit was op 20 juni 2013 nog niet bekend. Bij de nabehandeling worden er siliconen in zijn gezicht gespoten om zijn gezicht te modelleren. Deze nabehandelingen kunnen niet worden uitgesteld. Derhalve is het voor cliënt niet mogelijk om heden ter terechtzitting te verschijnen. Ik ben van mening dat het, naast zijn wil om aanwezig te zijn, ook wenselijk is dat cliënt bij de inhoudelijke behandeling van de zaak aanwezig is. Ik acht dit van belang, omdat de rechtbank bij de op te leggen straf in het nadeel van verdachte rekening heeft gehouden met zijn houding ter terechtzitting. Ik vind het belangrijk dat het hof de juiste indruk krijgt van cliënt, lk verwijs nog naar een uitspraak van de Hoge Raad van 8 februari 2011, LJN: B04453.
De voorzitter deelt mee.
Ik heb hier het aanhoudingsverzoek van 24 juli 2013. Daarop staat aangetekend dat het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen in verband met de belangen van het slachtoffer en de nabestaanden, alsmede gelet op de onzekere duur die de behandeling van verdachte met zich meebrengt. Kennelijk is die motivering niet aan de raadsman doorgegeven, hetgeen te betreuren is. Bij de brief met het verzoek om aanhouding zijn enkele bijlagen gevoegd omtrent de behandeling van verdachte. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de operatie en de nabehandeling niet kan worden uitgesteld. Ik houd u de bijgevoegde vertaalde brief van Khatai Clinic voor. Op 6 april 2013 heeft succesvol een reconstructie plaatsgevonden. Verdachte is ontslagen uit het ziekenhuis. De volgende operatie is gepland op 17 juli 2013. Gedurende die operatie zullen er siliconen in het gezonde deel van de huid worden gespoten. Drie maanden lang dienen er elke week opnieuw siliconen in de huid te worden gespoten. Vervolgens zal de gezonde huid gebruikt worden om de brandwond te bedekken. Daarna zal een vierde operatie gepland worden voor het laten terug groeien van de wenkbrauwen. In de brief is niet vermeld dat verdachte permanent in het ziekenhuis moet verblijven. Voorts blijkt niet dat verdachte niet in staat zou zijn om te reizen en de behandeling van deze zaak, die naar verwachting niet meer dan enkele uren zal duren, bij te wonen.
De advocaat-generaal deelt mee.
Ik ben van mening dat het aanhoudingsverzoek dient te worden afgewezen. Verdachte heeft er zelf voor gekozen om de operatie en nabehandeling in zijn geboorteland te laten plaatsvinden. Niet is gebleken van een klinische opname in een ziekenhuis. Het is een ambulante behandeling. Verdachte wordt verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan een ernstig feit. Verdachte is op de hoogte van het feit dat de zaak vandaag inhoudelijk behandeld wordt. Ons wordt geen enkel perspectief gegeven wanneer de behandeling van verdachte afgelopen zal zijn. De verdachte vertoont vluchtgedrag.
Het hof onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting voor beraad.
Na hervatting van het onderzoek ter terechtzitting, deelt de voorzitter als beslissing van het hof mee.
Het hof wijst het aanhoudingsverzoek af. Niet is gebleken dat verdachte niet in staat is om te reizen dan wel dat het een klinische behandeling betreft. Ook is niet gebleken dat verdachte voortdurend moet verblijven in het land waar de behandeling plaatsvindt. Verdachte was reeds geopereerd voorafgaand aan de zitting van 20 juni 2013 en was tevens op de hoogte van de nieuwe zittingsdatum. Toch heeft verdachte zelf besloten zonder enig overleg naar het buitenland te vertrekken. Het hof heeft eveneens acht geslagen op de omstandigheid dat geen duidelijkheid bestaat omtrent de duur van de behandeling van verdachte. Mede gelet op de belangen van de overige partijen wijst het hof het verzoek af.”
3.3. Blijkens dat proces-verbaal heeft vervolgens het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden en is het gesloten, waarna het Hof op 1 oktober 2013 uitspraak heeft gedaan waarbij het de verdachte heeft veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zestien maanden.
3.4. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat, indien een verdachte door ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of doen verzoeken, de rechter aan dit verzoek voldoet teneinde de verdachte alsnog de gelegenheid te geven bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting aanwezig te zijn. Dit spruit voort uit het onder meer in art. 6 EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht van de verdachte. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering - welke omvat afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn - ernstig in het gedrang zou komen, indien het onderzoek op de terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn. Het staat ter beoordeling van de rechter of hij de aangevoerde reden aannemelijk en van voldoende gewicht acht en of het belang van een behoorlijke strafvordering de voorrang moet hebben boven het belang van de verdachte bij aanhouding. In de regel mag daarom van de verdachte of diens raadsman worden gevergd dat hij ter staving van het verzoek (alsnog) de gegevens kan verstrekken die de rechter met het oog op de te nemen beslissing wenselijk acht. Aan de rechter staat het vrij om indien een verzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd of indien aan diens verlangen tot aanvulling niet of niet genoegzaam is voldaan, daaraan gevolgtrekkingen te verbinden. Oordelen en beslissingen daarover kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden getoetst.5.
3.5. In de onderhavige zaak is de behandeling van de zaak op de terechtzitting van 20 juni 2013 aangehouden, omdat er aan de zijde van de raadsman een sterfgeval was. Na ontvangst van het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 juni 2013 heeft de raadsman de nieuwe zittingsdatum aan de verdachte doorgegeven. Deze heeft aan zijn raadsman laten weten dat hij in het buitenland verblijft in verband met een operatie en de nabehandeling. Verdachte heeft zelf ook zwaar lichamelijk letsel bekomen6.als gevolg van het verkeersongeluk en een operatie in zijn geboorteland is goedkoper. Op 24 juli 2013 heeft de raadsman een aanhoudingsverzoek ingediend bij het Hof, dat zonder destijds voor de verdediging kenbare motivering is afgewezen. Op de terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2013 blijkt dat de motivering van de afwijzing, te weten de belangen van het slachtoffer en de nabestaanden alsmede de onzekere duur die de behandeling van de verdachte met zich meebrengt, kennelijk niet aan de raadsman is doorgegeven. Aan het verzoek tot aanhouding van 24 juli 2013 zitten enkele bijlagen, waaronder een vertaalde brief van de kliniek. Deze behelst onder meer dat er bij de verdachte op 6 april 2013 een reconstructie heeft plaatsgevonden, dat op 17 juli 2013 de volgende operatie staat gepland waarbij er siliconen in het gezonde deel van de huid worden gespoten, en dat vervolgens drie maanden lang er iedere week opnieuw siliconen dienen worden gespoten in de huid. De gezonde huid zal vervolgens worden gebruikt om de brandwond te bedekken. Daarna zal nog een vierde operatie worden gepland voor het laten terug groeien van de wenkbrauwen. Hoewel de raadsman voor aanvang van de zitting wist dat zijn aanhoudingsverzoek in ieder geval was afgewezen, is hij niet zekerheidshalve met aanvullende stukken omtrent (de duur van) de behandeling van de verdachte in de buitenlandse kliniek naar de zitting gekomen.
3.6. In casu gaat het om een zeer ernstig verkeersongeluk waarvan de verdachte als veroorzaker daarvan wordt verdacht. De passagier van de aangereden auto is ten gevolge van het ongeval overleden en de bestuurder van die auto heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Gelet op het feit dat de zaak al eerder was aangehouden door het Hof, de onbekende duur van de behandeling van de verdachte, de ernst van de geschonden norm, de dramatische gevolgen en de aanwezigheid van de nabestaanden van een van de slachtoffers op de terechtzitting van 17 september 2013, komt mij de afwijzing van het aanhoudingsverzoek door het Hof op de zitting van eerdergenoemde datum niet onbegrijpelijk voor.
3.7. Het middel faalt.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑09‑2014
Bij de huidige stand van de rechtspraak valt niet goed te begrijpen waarom geen middel is geformuleerd over de roekeloosheid.
Zie voetnoot 2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2013 verblijft de verdachte in zijn geboorteland. Dit betreft de voormalige Sovjet-Unie. De verdachte is geboren in [geboorteplaats].
Vgl. HR 9 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5730, NJ 2002/466.
Volgens de raadsman heeft de verdachte inmiddels een donoroor gekregen. Zie voorts de medische correspondentie van dhr. C. Lafaire, medisch afdelingshoofd van het Brandwondencentrum te Zierikzee, d.d. 27-12-2012: “30% brandwonden na verkeersongeval ter hoogte van gelaat, de hals, de rechterarm en de thoracale regio.”
Beroepschrift 13‑02‑2014
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S 13/04798
SCHRIFTUUR
houdende middel van cassatie in de zaak van:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1987, wonende te [woonplaats], verzoeker tot cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch, uitgesproken op 1 oktober 2013, bij verstek gewezen.
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt.
In het bijzonder zijn de artikelen 6 lid 3 sub c Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) jo. art. 415 lid 1 Sv jo. art. 359 lid 2 Sv geschonden doordat het Hof ten onrechte het uitdrukkelijk en gemotiveerde verzoek tot aanhouding (om medische redenen) van de terechtzitting heeft afgewezen teneinde verzoeker tot cassatie in de gelegenheid te stellen aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn strafzaak.
In ieder geval is de motivering van het Hof ten dezen onvoldoende naar de eis der wet met redenen omkleed, dan wel is het oordeel van het Hof onbegrijpelijk;
Toelichting:
1.
Onderhavige zaak betreft een ernstige Wegenverkeerswet-zaak waarin een dode is te betreuren en waarin zwaar lichamelijk letsel is opgetreden ten gevolge van een door verzoeker tot cassatie veroorzaakt ongeval.
In eerste aanleg is verzoeker tot cassatie bij vonnis van 4 oktober 2012 van de Meervoudige strafkamer te Middelburg veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van — in totaal — 5 jaar.
Tegen deze uitspraak is op 10 oktober 2012 namens verzoeker tot cassatie hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep is verzoeker tot cassatie in eerste instantie gedagvaard tegen de zitting van 20 juni 2013. Deze zitting is toentertijd niet aangehouden vanwege omstandigheden die voor rekening en risico komen danwel in de beïnvloedingssfeer liggen van verzoeker tot cassatie, doch welke uitdrukkelijk zijn gelegen in verdrietige familieomstandigheden, te weten een begrafenis van een naast familielid, aan de zijde van de raadsman van verzoeker tot cassatie.
Vgl. PV zitting Gerechtshof 's‑Hertogenbosch d.d. 17 september 2013.
2.
Vervolgens is verzoeker tot cassatie gedagvaard tegen de zitting van 17 september 2013 ten overstaan van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch.
Reeds bij brief van 24 juli 2013, en aldus ruimschoots voor de zitting van 17 september 2013, heeft de raadsman schriftelijk en gemotiveerd uitstel verzocht op medische gronden. De brief van mr Bals bevindt zich niet in het cassatiedossier, doch uit het proces-verbaal van de zitting van het Hof van 17 september 2013 blijkt dat de voorzitter melding maakt van de inhoud van de brief:
‘De raadsman heeft per brief van 24 juli 2013 verzocht om aanhouding van de zaak wegens een verblijf van verdachte in het buitenland. Verdachte is in zijn geboorteland geopereerd en zou daar moeten verblijven in verband met het herstel en de nabehandeling’.
Ter terechtzitting heeft de raadsman dit verzoek, dat niet op voorhand werd gehonoreerd, nader toegelicht. Uit voornoemd PV blijkt dat de raadsman samengevat heeft geadstrueerd:
‘Ik doe namens mijn cliënt hier ter terechtzitting het verzoek om de zaak aan te houden. Mijn cliënt wil ter zitting aanwezig zijn. Cliënt is door het ongeluk ernstig verminkt geraakt. Dit is al gebleken ter terechtzitting in eerste aanleg. Cliënt wilde een operatie en behandeling in zijn geboorteland, omdat deze niet worden vergoed in Nederland. Ik heb ook begrepen dat de operatie in zijn geboorteland goedkoper is. Hij heeft inmiddels een donoroor gekregen. Cliënt kreeg een telefoontje dat een donoroor beschikbaar was gekomen en dat hij kon worden geopereerd. Dit was op 20 juni 2013 nog niet bekend. Bij de nabehandeling worden er siliconen in zijn gezicht gespoten om zijn gezicht te modelleren. Deze nabehandelingen kunnen niet worden uitgesteld. Derhalve is het voor cliënt niet mogelijk om heden ter terechtzitting te verschijnen. Ik ben mening dat het naast zijn wil om aanwezig te zijn, ook wenselijk is dat cliënt bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak aanwezig is. Ik acht dit van belang omdat de rechtbank bij de op te leggen straf in het nadeel van verdachte rekening heeft gehouden met zijn houding ter terechtzitting. Ik vind het belangrijk dat het Hof de juiste indruk krijgt van cliënt. Ik verwijs nog naar een uitspraak van de Hoge Raad van 8 februari 2011, LJN BO4453’.
Voorts blijkt uit de daarna geciteerde opmerkingen van de voorzitter dat de raadsman ook ‘enkele bijlagen heeft gevoegd omtrent de behandeling van de verdachte’ (thans: verzoeker tot cassatie). Kortom, het aanhoudingsverzoek is niet slechts uitvoerig gemotiveerd, doch ook met stukken van deskundigen onderbouwd.
Uit het vorenstaande, doch ook uit de in het geding gebrachte foto's, blijkt dat verzoeker tot cassatie noodzakelijke medische behandelingen ondergaat vanwege zeer ernstige verminkingen in ondermeer het gelaat. Uit het proces-verbaal van de zitting van 17 september 2013 blijkt dat de voorzitter citeert uit een bijgevoegde vertaalde brief van Khatai Clinic. Hieronder blijkt mede de ernst van de verminking en de hiervoor noodzakelijke operaties en nabehandelingen:
‘Op 6 april 2013 heeft succesvol een reconstructie plaatsgevonden. Verdachte is ontslagen uit het ziekenhuis. De volgende operatie is gepland op 17 juli 2013. Gedurende die operatie zullen er siliconen in het gezonde deel van de huid worden gespoten. Vervolgens zal de gezonde huid gebruikt worden om de brandwonden te bedekken. Daarna zal een vierde operatie gepland worden voor het laten terug groeien van de wenkbrauwen’.
Voorts staat vast dat deze behandelingen plaats vinden in de Sovjet-Unie;
3.
Vooropgesteld moet worden dat, indien een verdachte door ziekte of anderzins op medische gronden is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of doen verzoeken, de rechter aan dit verzoek voldoet teneinde de verdachte alsnog de gelegenheid te geven bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting aanwezig te zijn. Dit spruit voort uit het onder meer in art. 6.3 onder c EVRM verwoorde aanwezigheidsrecht van de verdachte.
Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering — welke omvat afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn — ernstig in het gedrang zou komen, indien het onderzoek op de terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn.
Vgl. Bijvoorbeeld HR 4 januari 2011, ECLI:NL:HR:2O11:BO4060 LJN BO4060, Hoge Raad, 09/02272.
In onderhavige zaak dient te worden vastgesteld dat het gaat om een eerste aanhoudingsverzoek, voor zover dit omstandigheden verzoeker tot cassatie betreft.
Bovendien was, gelet op de datum van het instellen van hoger beroep van 10 oktober 2012, de afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn (in de zin van artikel 6 EVRM) nog absoluut niet in het geding. Deze termijn bedraagt twee jaar na het instellen van het hoger beroep en op 17 september 2013 was er nog niets eens één (1) jaar verstreken.
Oordelen en beslissingen over aanhoudingsverzoeken kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden getoetst (HR LJN AA5730). Gelet op hetgeen is vooropgesteld en in aanmerking genomen hetgeen i.c. door de raadsman aan het aanhoudingsverzoek ten grondslag is gelegd, kunnen de overwegingen van het hof ‘dat niet is gebleken dat verdachte niet in staat is om te reizen danwel dat een het een klinische behandeling betreft’, ‘dat niet is gebleken dat verdachte voortdurend moet verblijven in het land waar de behandeling plaatsvindt’, ‘dat verdachte zelf besloten heeft zonder enig overleg naar het buitenland te vertrekken’en‘de omstandigheid dat geeb duidelijkheid bestaat omtrent de duur van de behandeling van verdachte’, de afwijzing van het verzoek niet dragen.
Het Hof heeft hieromtrent ook geen nadere stukken verzocht aan de raadsman teneinde zich hieromtrent verder voor te lichten, danwel de raadsman in de gelegenheid hieromtrent nadere stukken aan te dragen. Blijkens de jurisprudentie had zulks, met het oog op een zorgvuldige belangenafweging wel in de rede gelegen. Zeker nu het Hof uitdrukkelijk overweegt dat ‘over de duur van de behandeling van verdachte geen duidelijkheid bestaat’.
Vgl. ten deze bijvoorbeeld 21 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH5174
‘Het staat ter beoordeling van de rechter of hij de aangevoerde reden voor het aanhoudingsverzoek aannemelijk en van voldoende gewicht acht en of het belang van een behoorlijke strafvordering voorrang moet hebben boven het belang van verdachte bij aanhouding. In de regel mag daarom van verdachte of diens raadsman worden gevergd dat hij ter staving van het verzoek (alsnog) de gegevens kan verstrekken die de rechter met het oog op de te nemen beslissing wenselijk acht. Aan de rechter staat het vrij om indien een verzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd of indien aan diens verlangen tot aanvulling niet (genoegzaam) is voldaan, daaraan gevolgtrekkingen te verbinden. Oordelen en beslissingen daarover kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden getoetst. Gelet op die vooropstellingen stond het het Hof vrij om voor de beoordeling van het aanhoudingsverzoek wegens ziekte van verdachte bewijsstukken of nadere inlichtingen te verlangen. In aanmerking genomen dat de raadsman t.t.z. is verschenen om namens verdachte om aanhouding te verzoeken en hij aan het aanhoudingsverzoek ten grondslag heeft gelegd dat hij diezelfde ochtend door verdachtes broer was gebeld met de mededeling dat verdachte wegens ziekte niet kon verschijnen, kan 's Hofs oordeel dat het verzoek diende te worden afgewezen o.g.v. de enkele omstandigheid dat verdachte op dat moment geen medische verklaring had overlegd, zonder dat was onderzocht of het overleggen van zo'n verklaring dan wel van andere gegevens in redelijkheid van verdachte verlangd had kunnen worden, de afwijzing van het verzoek niet dragen’.
Voorts is de afwijzing van het aanhoudingsverzoek van het Hof ook onbegrijpelijk, gelet op de hierna volgende omstandigheden van het geval:
Het betreft een ernstige zaak waardoor aan het aanwezigheidsrecht een (nog) zwaarwegender gewicht gehecht dient te worden. Dit geldt temeer nu er een aanzienlijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op het spel stond en een langdurige onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen. In deze strafmaat had de rechtbank nu juist in het nadeel van verzoeker tot cassatie zijn houding betrokken. Aangevoerd is door de raadsman dat het in het belang van de verdediging is dat het Hof een juist beeld van de verdachte zou krijgen.
Het betrof een appél van de zijde van de verdediging waarbij het Hof, zonder de verdachte in de gelegenheid te stellen deze nadelige overweging met betrekking tot de strafmaat te corrigeren, een aanzienlijk zwaardere straf heeft opgelegd dan de rechtbank in eerste aanleg.
De raadsman heeft de medische rapportage middels verzoeker tot cassatie aangevraagd met het oog op uitstel van de terechtzitting op medische gronden. Het feit dat de deskundige de rapportage heeft afgegeven, geeft op zijn minst impliciet aan dat de arts de zienswijze van verdachte deelt.
Het aanhoudingsverzoek is tijdig gedaan, schriftelijk, gemotiveerd en met stukken onderbouwd. Het Hof heeft in de tussenliggende 55 dagen aan de raadsman slechts een ongemotiveerde afwijzing laten doen uitgaan (vgl. pagina 2 van het proces-verbaal van de zitting van 17 september 2013 waarin de voorzitter van het Hof aangeeft dat hij ‘het betreurt dat de motivering van de afwijzing niet aan de raadsman is doorgegeven’).
Hierdoor heeft de raadsman niet het argument van ‘de onzekere duur die de behandeling van verdachte met zich meebrengt’ bereikt. Deze omissie van het Hof heeft de raadsman de mogelijkheid ontnomen om verdere bewijs- en onderbouwstukken te vergaren en aan het Hof te overleggen omtrent de duur, de verdere inhoud van de behandeling en de beantwoording van de — kennelijk bij het Hof spelende vraag — vraag waarom verzoeker tot cassatie in het land moet verblijven waar de behandeling plaatsvindt. Deze omissie kan niet op het spreekwoordelijke bord van verzoeker tot cassatie worden gelegd.
Voorts dient een plaats te krijgen in de belangenafweging dat verzoeker tot cassatie niet heeft afgezien van zijn aanwezigheidsrecht, doch ook op de zitting uitdrukkelijk een hernieuwd aanhoudingsverzoek heeft gedaan middels zijn raadsman. Uit het PV van de zitting van 17 september 2013 blijkt voorts dat de raadsman niet meer in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de opmerkingen van de voorzitter en de advocaat-generaal. Ook ten deze is de raadsman aldus niet in de gelegenheid gesteld om te reageren op de argumenten die bij zowel het Hof als het OM leefden teneinde het aanhoudingsverzoek af te wijzen, laat staan dat de raadsman in de gelegenheid is gesteld nadere stukken te overleggen.
Mitsdien is de beslissing van het Hof onvoldoende naar de wet met redenen omkleed en niet zondermeer begrijpelijk.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr M.C. van der want, advocaat, kantoorhoudende te Middelburg, aan de (4331 JR) Houtkaai nr. 7, die bij deze verklaart bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker tot cassatie.
Middelburg, 13 februari 2014
mr. M.C. van der Want
Advocaat