Dit faxbericht is afkomstig van mr. R. van 't Land, advocaat te Breda, en is gericht aan de Voorzitter van het Hof. Aan dit faxbericht is een medische verklaring van 4 mei 2009 van [huisarts], huisarts te [plaats], gehecht.
HR, 04-01-2011, nr. 09/02272
ECLI:NL:HR:2011:BO4060
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-01-2011
- Zaaknummer
09/02272
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BO4060
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BO4060, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑01‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO4060
ECLI:NL:HR:2011:BO4060, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑01‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO4060
- Wetingang
art. 278 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2011/55
Conclusie 04‑01‑2011
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft bij arrest van 20 mei 2009 verdachte wegens ‘medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd’ bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
2.
Deze zaak hangt samen met de zaak tegen [medeverdachte] (nr. 09/02271), waarin ik vandaag eveneens concludeer.
3.
Namens verdachte heeft mr. A.W.A.P. Doesburg, advocaat te Breda, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, het verzoek tot aanhouding wegens ziekte van de verdachte heeft afgewezen.
5.
De raadsman van de verdachte heeft bij faxbericht van 4 mei 2009 verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, omdat de verdachte — kort gezegd — nog te veel hinder zou ondervinden van een op 24 april 2009 uitgevoerde operatie aan zijn bovenkaak.1. Een andere raadsman van de verdachte heeft dit aanhoudingsverzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 6 mei 2009 herhaald.2. Het Hof heeft dit verzoek op die terechtzitting afgewezen en heeft daartoe overwogen dat de verdachte naar de zitting had kunnen komen, nu ter terechtzitting moet worden beoordeeld of de verdachte zich — mondeling of desnoods schriftelijk — kan verweren. Vervolgens heeft het Hof verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte.
6.
Indien de verdachte door ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of doen verzoeken, voldoet de rechter aan dit verzoek teneinde de verdachte alsnog de gelegenheid te geven bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting aanwezig te zijn. Dit spruit voort uit het onder meer in art. 6 EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht van de verdachte. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering — welke omvat afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn — ernstig in het gedrang zou komen, indien het onderzoek op de terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn.
7.
Het staat ter beoordeling van de rechter of hij de aangevoerde reden aannemelijk en van voldoende gewicht acht en of het belang van een behoorlijke strafvordering de voorrang moet hebben boven het belang van de verdachte bij aanhouding. In de regel mag daarom van de verdachte of diens raadsman worden gevergd dat hij ter staving van het verzoek (alsnog) de gegevens kan verstrekken die de rechter met het oog op de te nemen beslissing wenselijk acht. Aan de rechter staat het vrij om indien een verzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd of indien aan diens verlangen tot aanvulling niet of niet genoegzaam is voldaan, daaraan gevolgtrekkingen te verbinden. Oordelen en beslissingen daarover kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden getoetst.3.
8.
In het licht van hetgeen hiervoor onder 6 en 7 is vooropgesteld kan het oordeel van het Hof de afwijzing van het verzoek gelet op het navolgende niet dragen. De raadsman van de verdachte heeft het aanhoudingsverzoek zowel voorafgaande aan de terechtzitting in hoger beroep (in het faxbericht) als op die terechtzitting uitdrukkelijk onderbouwd. Hij heeft daartoe onder meer een medische verklaring van de huisarts van de verdachte overgelegd, waaruit volgt dat de verdachte kort daarvoor aan zijn bovenkaak is geopereerd en als gevolg daarvan moeilijk kon praten. Bovendien zijn er door de verdediging geen eerdere verzoeken tot aanhouding gedaan, terwijl het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep evenmin anderszins reeds geschorst is geweest. Voorts zijn er op de terechtzitting in hoger beroep geen getuigen of slachtoffers verschenen, terwijl de tenlastegelegde feiten slechts ruim twee jaren voorafgaande aan de terechtzitting in hoger beroep zijn begaan. Aldus valt zonder nadere motivering niet in te zien dat het belang van een behoorlijke strafvordering — hetwelk omvat afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn — ernstig in het gedrang zou komen door toewijzing van het aanhoudingsverzoek.4.
9.
Het middel slaagt.
10.
Het tweede middel zal ik in verband met het slagen van het eerste uiterst kort bespreken en die bespreking zal ik zo nodig op verzoek van uw Raad nader aanvullen. Het middel bevat de klacht dat het Hof de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen heeft omkleed, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte zich ten tijde van het opmaken van het geschrift bewust was — in de zin van (voorwaardelijk) opzet — van het feit dat hij door het verlenen van medewerking aan het opstellen van het contract zichzelf schuldig zou maken aan het valselijk opmaken van enig geschrift.
11.
De steller van het middel miskent dat ‘valselijk opmaken’ in de zin van art. 225, eerste lid, Sr het op die handeling gerichte opzet omvat.5. Valselijk opmaken impliceert derhalve opzet gericht op het ‘vals maken’ van het geschrift.6. Het Hof heeft uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte op 19 april 2007 in Tilburg samen met [medeverdachte] (de zwager van de verdachte) valselijk zowel een huurovereenkomst7. (bewijsmiddelen 1, 2, 4, 5 en 6) als een overnameovereenkomst8. (bewijsmiddelen 1, 2, 3 en 7) heeft opgemaakt met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken. De bewezenverklaring is derhalve naar de eis der wet met redenen omkleed.
12.
Het middel faalt.
13.
Het eerste middel slaagt. Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
14.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's‑Gravenhage teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑01‑2011
Als raadsman van de — niet verschenen — verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. R. Herregodts, advocaat te Breda, die heeft verklaard niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd door de verdachte om de verdediging te voeren.
Vgl. HR 21 april 2009, LJN BH5171, NJ 2009, 323,m.nt. Borgers, HR 21 april 2009, LJN BH5174, HR 7 april 2009, LJN BH0566, NJ 2009, 186 en HR 9 mei 2000, LJN AA5730, NJ 2002, 466,m.nt. Kn.
Vgl. HR 21 april 2009, LJN BH5171, NJ 2009, 323,m.nt. Borgers, HR 21 april 2009, LJN BH5174, HR 7 april 2009, LJN BH0566, NJ 2009, 186, HR 6 november 2007, LJN BB4856, NJ 2007, 603 en HR 24 mei 2005, LJN AS8855, NJ 2005, 397.
Vgl. HR 18 maart 1986, NJ 1986, 770, rov. 5.2.
Deze huurovereenkomst houdt in dat de kantoorruimte op het adres [a-straat 1] te [plaats] door [medeverdachte] met ingang van 1 maart 2007 is verhuurd aan [betrokkene 1] (de buurvrouw van [medeverdachte]).
Deze overnameovereenkomst vermeldt dat [betrokkene 1] met ingang van 1 maart 2007 de onderneming [A], gevestigd op het adres [a-straat 1] te [plaats], voor een bedrag van € 6.000,- heeft overgenomen van [medeverdachte] en dat zij van dat bedrag al € 3.000,- aan hem zou hebben betaald.
Uitspraak 04‑01‑2011
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanhoudingsverzoek wegens ziekte. Vooropgesteld moet worden dat, indien een verdachte door ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of doen verzoeken, de rechter aan dit verzoek voldoet teneinde de verdachte alsnog de gelegenheid te geven bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting aanwezig te zijn. Dit spruit voort uit het onder meer in art. 6.3 onder c EVRM verwoorde aanwezigheidsrecht van de verdachte. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering - welke omvat afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn - ernstig in het gedrang zou komen, indien het onderzoek op de terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn. Het staat ter beoordeling van de rechter of hij de aangevoerde reden voor het aanhoudingsverzoek aannemelijk en van voldoende gewicht acht en of het belang van een behoorlijke strafvordering voorrang moet hebben boven het belang van de verdachte bij aanhouding. In de regel mag daarom van een verdachte of diens raadsman worden gevergd dat hij ter staving van het verzoek (alsnog) de gegevens kan verstrekken die de rechter met het oog op de te nemen beslissing wenselijk acht. Aan de rechter staat het vrij om indien een verzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd of indien aan diens verlangen tot aanvulling niet (genoegzaam) is voldaan, daaraan gevolgtrekkingen te verbinden. Oordelen en beslissingen daarover kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden getoetst (HR LJN AA5730). Gelet op hetgeen is vooropgesteld en in aanmerking genomen hetgeen i.c. door de raadsman aan het aanhoudingsverzoek ten grondslag is gelegd, kunnen de overwegingen van het hof “dat de verdachte naar de zitting heeft kunnen komen” en dat “ter terechtzitting moet kunnen worden beoordeeld of de verdachte zich mondeling, of desnoods schriftelijk, voldoende zou kunnen verweren” de afwijzing van het verzoek niet dragen.
4 januari 2011
Strafkamer
nr. 09/02272
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 mei 2009, nummer 22/003646-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.W.A.P. Doesburg, advocaat te Breda, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.1. Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een op 4 mei 2009 gedateerd faxbericht van de raadsman aan de voorzitter van de strafsector van het Hof. Dit bericht houdt onder meer in:
"Cliënt deelde mij mede op 24 april j.l. te zijn geopereerd aan zijn bovenkaak. Als gevolg hiervan ondervindt hij nog steeds zeer veel klachten. Hij kan zeer moeizaam praten en dit doet veel pijn. Bijgaand zend ik u ter informatie en kennisneming een afschrift van een medische verklaring waaruit een en ander blijkt (productie 1). Ik verwijs u graag naar de inhoud hiervan.
Cliënt is in eerste aanleg veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hij kan zich niet vinden in de bewezenverklaring en opgelegde vrijheidsstraf. Voor cliënt staat er dan ook bij deze behandeling in laatste feitelijke instantie veel op het spel. Cliënt voelt zich door zijn medische situatie beperkt in zijn verdedigingsmogelijkheden. Hij kan immers moeilijk praten en heeft veel pijn waaronder hoofdpijn. Hij voelt zich dan ook onvoldoende in staat om aanstaande woensdag zijn zegje te doen en vragen van uw hof te beantwoorden.
Vanwege het voorgaande zie ik mij dan ook genoodzaakt u namens cliënt te verzoeken om uitstel van de behandeling ter zitting. Ik verzoek u dan ook vriendelijk doch met klem de behandeling aan te houden tot een nader door u te bepalen datum en tijdstip."
Aan dit faxbericht is gehecht een brief van [de huisarts], huisarts, van 4 mei 2009. Deze brief houdt in:
"Betreft:
[verdachte]
(...)
[plaats], 04-05-2009
Geachte heer, mevrouw,
04-05-09 heeft woensdag rechtszitting.
Is op 24-4 in Antwerpen aan de bovenkaak geopereerd. Heeft veel klachten ervan (hoofdpijn, bloed uit neus en mond) en kan moeilijk praten. Wil uitstel rechtszitting en heeft daarvoor artsenverklaring nodig.
praat moeizaam (beweegt mond nauwelijks),
hechtingen in omslagplooi
bovenkaak/bovenlip. Uitgebreid assortiment medicijnen.
brief
Actuele medicatie:
290409*200ML Corsodyl mondsp 2mg/ml
290409*20ST Ibuprofen tabl omh 400mg
290409*30ST Paracetamol tabl 500mg
290409*10ML Xylometazolin neusspr 0,1%
290409*14ST Diazepam tabl 5mg s avonds 1 tablet
240409*7ST Prednisolon tabl 5mg gebruik volgens schema
240409*30ST Paracetamol tabl 500mg 3 x daags 2 tabletten
240409*30ST Ibuprofen tabl 600mg 3 x daags 1 tablet."
2.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 mei 2009 houdt onder meer in:
"Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. R. Herregodts, advocaat te Breda, die desgevraagd door de voorzitter mededeelt door de verdachte niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
Voorts deelt de raadsman mede dat hij persisteert bij zijn aanhoudingsverzoek d.d. 4 mei 2009.
Ter toelichting op dit aanhoudingsverzoek deelt de raadsman mede -zakelijk weergegeven-: Mijn cliënt is d.d. 24 april 2009 geopereerd aan zijn kaak. Mijn cliënt is bedlegerig door de pijn en koorts ten gevolge van die operatie. Ook kan hij nog niet goed praten. Uit de overgelegde verklaring van zijn huisarts d.d. 4 mei 2009 blijkt dat mijn cliënt pijnstillers krijgt.
De advocaat-generaal deelt mede zich te verzetten tegen voornoemd verzoek tot aanhouding, nu de door de raadsman aangevoerde omstandigheden daartoe onvoldoende aanleiding bieden.
De voorzitter onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad.
Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het aanhoudingsverzoek van de raadsman wordt afgewezen. De voorzitter deelt daaromtrent mede dat door de raadsman is gesteld dat de gevolgen van de kaakoperatie, moeilijkheden bij het praten en pijn, de verdachte verhinderen ter terechtzitting te verschijnen. Uit een overgelegde doktersverklaring d.d. 4 mei 2009 blijkt dat de verdachte pijnstillers voorgeschreven heeft gekregen. De raadsman heeft mondeling nog koorts genoemd als reden, maar heeft niet gesteld wanneer de verdachte koortsig was.
Het hof heeft aanhouding van de behandeling van de zaak niet bij voorbaat toegewezen; ter terechtzitting moet kunnen worden beoordeeld of de verdachte zich mondeling, of desnoods schriftelijk, voldoende zou kunnen verweren. Het hof is van oordeel dat de verdachte naar de zitting heeft kunnen komen en hierom ziet het hof geen reden het aanhoudingsverzoek toe te wijzen."
2.2.3. Blijkens dat proces-verbaal heeft vervolgens het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden en is het gesloten, waarna het Hof op 20 mei 2009 uitspraak heeft gedaan waarbij het de verdachte heeft veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden.
2.3. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat, indien een verdachte door ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of doen verzoeken, de rechter aan dit verzoek voldoet teneinde de verdachte alsnog de gelegenheid te geven bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting aanwezig te zijn. Dit spruit voort uit het onder meer in art. 6 EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht van de verdachte. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering - welke omvat afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn - ernstig in het gedrang zou komen, indien het onderzoek op de terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn. Het staat ter beoordeling van de rechter of hij de aangevoerde reden aannemelijk en van voldoende gewicht acht en of het belang van een behoorlijke strafvordering de voorrang moet hebben boven het belang van de verdachte bij aanhouding. In de regel mag daarom van de verdachte of diens raadsman worden gevergd dat hij ter staving van het verzoek (alsnog) de gegevens kan verstrekken die de rechter met het oog op de te nemen beslissing wenselijk acht. Aan de rechter staat het vrij om indien een verzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd of indien aan diens verlangen tot aanvulling niet of niet genoegzaam is voldaan, daaraan gevolgtrekkingen te verbinden. Oordelen en beslissingen daarover kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden getoetst (vgl. HR 9 mei 2000, LJN AA5730, 2002/466).
2.4. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld en in aanmerking genomen hetgeen door de raadsman aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag is gelegd, kunnen de overwegingen van het Hof "dat de verdachte naar de zitting heeft kunnen komen" en dat "ter terechtzitting moet kunnen worden beoordeeld of de verdachte zich mondeling, of desnoods schriftelijk, voldoende zou kunnen verweren", de afwijzing van het verzoek niet dragen. Het middel is dan ook terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 4 januari 2011.