Brief van 18 februari 2009.
HR, 08-02-2011, nr. 09/02587
ECLI:NL:HR:2011:BO4453
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-02-2011
- Zaaknummer
09/02587
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BO4453
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Voorfase
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BO4453, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑02‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO4453
ECLI:NL:HR:2011:BO4453, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑02‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO4453
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2011/142 met annotatie van T.M. Schalken
NbSr 2011/66
Conclusie 08‑02‑2011
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage veroordeeld bij arrest van 24 maart 2009.
2.
Namens verdachte heeft mr. J.J.O. Zandt, advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt over de motivering van de verwerping van het verzoek tot aanhouding.
4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 maart 2009 houdt daaromtrent het volgende in:
‘De voorzitter deelt mede dat door de raadsman van de verdachte mr. J.J.O. Zandt, advocaat te Amsterdam, per faxberichten d.d. 18 februari 2009 en 3 maart 2009 om aanhouding van de behandeling van de zaak in hoger beroep is verzocht. Het hof heeft schriftelijk op 11 maart 2009 aan de raadsman medegedeeld dat het verzoek niet zal worden gehonoreerd op grond van het landelijke aanhoudingenprotocol, nu het een overzichtelijke kantonzaak betreft en een raadsman voor vervanging dient te zorgen wanneer hij voorziet dat hij niet ter terechtzitting zal kunnen verschijnen.
De advocaat-generaal concludeert tot afwijzing van het verzoek om aanhouding.
Het hof wijst het verzoek af op de in de brief van 11 maart 2009 vermelde gronden.’
5.
Het gaat hier om een namens verdachte gedaan verzoek tot aanhouding, inhoudende dat wordt verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak omdat verdachtes raadsman hem vanwege vakantie niet kan bijstaan, en hij beslist niet wil dat een andere advocaat hem bijstaat.1.
6.
Bij de afwijzing van het verzoek verwijst het Hof naar een bepaling van het door het Landelijk Overleg Voorzitters van Strafsectoren vastgestelde aanhoudingenprotocol, luidende:
Wanneer een raadsman voorziet dat hij niet ter terechtzitting aanwezig kan zijn, dient hij voor vervanging te zorgen. Dit geldt ook voor raadslieden met een eenmanskantoor. Een en ander ligt alleen anders als het een gecompliceerde zaak betreft of wanneer de raadsman een specifieke, in deze zaak benodigde deskundigheid bezit.
7.
Op het punt van verhindering van de raadsman luidt het protocol in zijn geheel:
Verhindering van de raadsman
Wanneer een raadsman voorziet dat hij niet ter terechtzitting aanwezig kan zijn, dient hij voor vervanging te zorgen. Dit geldt ook voor raadslieden met een eenmanskantoor. Een en ander ligt alleen anders als het een gecompliceerde zaak betreft of wanneer de raadsman een specifieke, in deze zaak benodigde deskundigheid bezit.
In ieder geval wordt geen uitstel wegens verhindering van de raadsman verleend:
- •
indien uit het dossier blijkt dat de zittingsdatum in overleg met de raadsman is vastgesteld, dan wel dat de raadsman in de gelegenheid is geweest te reageren op een tijdig kenbaar gemaakte, voorgenomen zittingsdatum en tijdstip;
- •
indien blijkt, dat de verhindering bij de raadsman al bekend was ten tijde van het accepteren van de zaak.
Bij verhindering van de raadsman moet de verhindering voldoende dringend en aannemelijk zijn. De aannemelijkheid wordt aangenomen op grond van de mededeling van verhindering. De dringendheid moet wel getoetst worden.
Voor de verhindering als gevolg van andere zittingen geldt in het algemeen:
- •
de zitting gaat voor verlengingen gevangenhouding en rc-verhoren;
- •
preventieve zaken gaan voor niet preventieve zaken;
- •
de eerder bepaalde zitting gaat voor de later bepaalde zitting.
Een aanhoudingsverzoek wordt (dus; zie hierboven) niet gehonoreerd omdat de verdachte te laat een raadsman heeft ingeschakeld of te laat van raadsman is gewisseld. De desbetreffende advocaat wordt voor de aanvang van de behandeling van de zaak in de gelegenheid gesteld het dossier in te zien. De geplande zitting gaat in ieder geval door. Of de desbetreffende zaak dan inhoudelijk wordt behandeld, wordt op de zitting beslist.
8.
Het Landelijk Overleg Voorzitters van Strafsectoren (hierna: LOVS) bezit bij gebreke van enige wettelijke grondslag niet de bevoegdheid rechters te binden wat betreft het gebruik dat zij maken van de hun door de wetgever gelaten ruimte, zoals in een geval als het onderhavige de aan de rechter gelaten ruimte om te beoordelen of een verzoek tot aanhouding al dan niet wordt gehonoreerd.2. Daarom kan het door het LOVS ‘uitgevaardigde’ Aanhoudingenprotocol rechtens geen grondslag vormen voor de beoordeling van een verzoek tot aanhouding.
9.
De dagvaarding in hoger beroep is op 12 februari 2009 uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te 's‑Gravenhage. Dezelfde dag is een afschrift van de dagvaarding gezonden aan het GBA-adres van de verdachte. Op 18 februari 2009 verzocht verdachtes raadsman aanhouding van de behandeling van de zaak als voormeld. Dit verzoek is dus gedaan zes dagen nadat de dagvaarding in hoger beroep was uitgereikt en ongeveer vijf weken voor de dag van de terechtzitting.
10.
De vraag is of een zo tijdig voor de terechtzitting gedaan verzoek tot aanhouding kan worden afgewezen op de enkele grond dat het gaat om een overzichtelijke kantonzaak en de raadsman van de verdachte maar voor vervanging moet zorgen.
11.
Aan de motivering van de afwijzing van het verzoek valt reeds dadelijk op dat het wordt afgewezen omdat verdachtes raadsman maar voor vervanging moet zorgen, dus op grond van een nalatigheid van verdachtes raadsman. Dusdoende wordt miskend dat het niet gaat om een verzoek dat de raadsman te eigen behoeve doet maar om een verzoek dat hij doet namens en ten behoeve van zijn cliënt. De vraag is dus niet of verdachtes raadsman voor een vervanger moet zorgen maar of de verdachte er genoegen mee moet nemen dat een andere dan de door hem gekozen raadsman hem bijstaat. Daarover laat het Hof zich niet uit.
12.
Vanzelfsprekend is dat in het onderhavige geval niet. Verdachte werd niet alleen vervolgd ter zake van een snelheidsovertreding maar tegen hem werd ook de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijk opgelegde straf van ontzegging van de rijbevoegdheid.
13.
Nu voorts het verzoek om aanhouding ruimschoots voor de dag van de terechtzitting en kort na de betekening van de dagvaarding werd gedaan vergt het nadere motivering waarom verdachte afstand moest doen van zijn recht zich te laten bijstaan door een raadsman van zijn keuze (art. 6 lid 3 onder c EVRM).
14.
Het voorgaande wordt niet anders wanneer in aanmerking wordt genomen dat verdachte niet ter terechtzitting is verschenen. Het is niet bekend of de verdachte weg bleef omdat hij er van meet af aan vanuit is gegaan dat zijn raadsman hem als daartoe bepaaldelijk gemachtigd zou verdedigen, omdat hij niet zonder bijstand van zijn raadsman ter terechtzitting wilde verschijnen, omdat zijn raadsman hem heeft gezegd dat hij er vanuit kon gaan dat het verzoek om aanhouding zou worden gehonoreerd of omdat de verdachte er bij nader inzien vanaf zag zich in hoger beroep te verdedigen. Daarom valt uit het enkele niet verschijnen niet op te maken dat verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht zich door een raadsman te laten verdedigen, laat staan dat die afstand daar ondubbelzinnig3. uit zou kunnen worden afgeleid.
15.
Het middel slaagt.
16.
Het tweede en het derde middel berusten op de klacht dat het Hof geen correctie op de door de verbalisant gemeten snelheid heeft aangebracht in verband met onnauwkeurigheid veroorzaakt doordat de snelheid is gemeten door middel van achtervolging van het door verdachte bestuurde motorvoertuig met een motorvoertuig van de politie en beide voertuigen niet met een onwrikbare ijzeren staaf aan elkaar waren verbonden.
17.
Bewijsmiddel 1 houdt in dat de snelheid is gemeten door het door verdachte bestuurde voertuig met het dienstvoertuig op gelijkblijvende of vrijwel gelijkblijvende tussenafstand te volgen. Derhalve hoefde het Hof niet een correctie op de gemeten snelheid toe te passen als in de toelichting op de middelen bedoeld.
18.
De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
19.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
20.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑02‑2011
HR 3 december 2002, LJN AE8838, NJ 2003, 570.
Zie o.a. EHRM 15 november 2007, appl.nr. 26986/03, § 90 (Galstyanv. Armenia).
Uitspraak 08‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanhoudingsverzoek. Door het aanhoudingsverzoek - onder verwijzing naar het landelijke aanhoudingenprotocol - af te wijzen op de grond dat het een overzichtelijke kantonzaak betreft en de raadsman voor vervanging dient te zorgen wanneer hij voorziet dat hij niet t.t.z. kan verschijnen heeft het Hof, in het licht van hetgeen door de raadsman aan het verzoek ten grondslag is gelegd, zijn beslissing ontoereikend gemotiveerd.
8 februari 2011
Strafkamer
nr. 09/02587
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 maart 2009, nummer 22/004231-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.O. Zandt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. De raadman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van een verzoek van de verdediging tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2. Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
(i) een dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 maart 2009.
(ii) een faxbericht van 18 februari 2009 van mr. J.J.O. Zandt aan het Hof, inhoudende :
"Tot mij wendde zich [verdachte] met het verzoek hem bij te staan in bovengenoemde kwestie. Hierbij stel ik mij formeel als zijn advocaat en verzoek ik u mij afschriften van alle stukken in het dossier te doen toekomen.
Cliënt ontving laatst bijgevoegde appèldagvaarding voor de zitting van 24 maart 2009. Helaas ben ik dan juist verhinderd wegens een korte vakantie. Cliënt wil echter perse dat ik, en niemand anders, hem hierin bijsta. Om die reden verzoek ik u de zitting tot nadere datum aan te houden."
(iii) een brief van 3 maart 2009 van een administratief medewerker van het Hof aan mr. J.J.O. Zandt, inhoudende voor zover hier van belang:
"Namens de voorzitter van het gerechtshof kan ik u mededelen dat uw aanhoudingsverzoek inzake [verdachte] waarvan de behandeling van het hoger beroep gepland staat op 24 maart 2009 te 09:30 uur afgewezen is."
(iv) een brief van 3 maart 2009 van mr. J.J.O. Zandt aan het Hof, onder meer inhoudende:
"Vandaag ontving ik het bericht dat mijn verzoek tot aanhouding tot mijn verbazing is afgewezen! Telefonische navraag leerde mij dat u die beslissing zou hebben genomen en dat de motivering ervan zou zijn dat cliënt maar een andere advocaat moet inhuren of dat ik toch zelf moet komen. Ik weet niet of uw motivering daarmee juist is verwoord, maar ik verzoek u in ieder geval die beslissing te herzien.
Op grond van artikel 38(1) Sv., artikel 6(3c) EVRM & artikel 14(3d) IVBPR heeft een verdachte zoals [verdachte] het recht zich bij zijn verdediging te laten bijstaan door een advocaat van zijn keuze. [Verdachte] heeft mij gekozen als zijn raadsman, en direct nadat hij de appèldagvaarding ontving (wegens zijn vakantie was dat 16 februari 2009) heeft hij mij van de zittingsdatum op de hoogte gesteld. Direct daarna, namelijk 18 februari 2009, heb ik u geïnformeerd dat ik 24 maart 2009 zelf met vakantie ben, met het verzoek om die reden de zitting aan te houden.
Zowel mijn cliënt als ikzelf heb met de grootst mogelijke voortvarendheid het gerechtshof over die verhindering geïnformeerd. Bovendien kan in redelijkheid van mij niet worden verlangd dat ik een reeds geboekte vakantie om deze reden annuleer. Aangezien ik de enige advocaat van ons kantoor ben die zich bezighoudt met strafrecht is vervanging binnen kantoor niet mogelijk, nog daargelaten dat cliënt niet wil dat ik word vervangen: hij heeft bewust voor mij gekozen. Mijn reeds geplande vakantie is dus overmacht die niet aan cliënt kan worden toegerekend als in zijn risicosfeer te zijn gelegen.
Als de zitting niet wordt aangehouden, wordt cliënt dus de facto belemmerd in zijn recht om zich te laten bijstaan door de advocaat van zijn keuze. In dat geval zal ik om die reden cassatie instellen tegen uw mogelijke arrest, een cassatieberoep dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid gegrond zal worden verklaard.
Zowel cliënt als de Hoge Raad zijn niet gebaat bij dergelijke complicaties. Daarom verzoek ik u beleefd uw beslissing te herzien op basis van de nadere toelichting die ik u hierbij heb verschaft."
(v) een faxbericht van 11 maart 2009 van de voorzitter van het Hof aan mr. J.J.O. Zandt, inhoudende:
"In antwoord op uw brief van 3 maart 2009 deel ik u mee dat uw verzoek om aanhouding niet gehonoreerd zal worden, nu het een overzichtelijke kantonzaak betreft. Deze beslissing strookt met het landelijke aanhoudingenprotocol, waaruit ik hier het volgende overneem.
Wanneer een raadsman voorziet dat hij niet ter terechtzitting aanwezig kan zijn, dient hij voor vervanging te zorgen. Dit geldt ook voor raadslieden met een eenmanskantoor. Een en ander ligt alleen anders als het een gecompliceerde zaak betreft of wanneer de raadsman een specifieke, in deze zaak benodigde deskundigheid bezit."
(vi) een faxbericht van 11 maart 2009 van mr. J.J.O. Zandt aan de voorzitter van het Hof, inhoudende onder meer:
"Dank voor uw faxbericht van hedenmiddag met verwijzing naar het Landelijk Aanhoudingenprotocol, waarmee ik overigens niet bekend was. (...) Hoewel ik primair van mening ben dat onverkorte letterlijke toepassing van dat protocol in casu leidt tot strijdigheid met Europese en nationale regelgeving, ben ik subsidiair van mening dat ook op grond van dat protocol een aanhouding zou moeten worden verleend.
Immers het is mij simpelweg onmogelijk om voor vervanging te zorgen. Ik zou niet weten aan wie ik de zaak moet overdragen, nog daargelaten dat de overeenkomst van opdracht tussen ons kantoor en de cliënt is aangegaan mij belet om de zaak extern uit handen te geven.
(...)
Bovendien valt nog maar te bezien of deze kantonzaak inderdaad zo overzichtelijk is. In ieder geval staat er voor cliënt een aanzienlijk belang (namelijk zijn baan) op het spel en is voor de behandeling specifieke deskundigheid vereist, te weten op het gebied van verkeersstrafrecht. Zoals gezegd weet ik niemand met die deskundigheid aan wie ik de zaak zou kunnen overdragen. Ook was ten tijde van het accepteren van de zaak deze verhindering nog niet bekend en is de zittingsdatum zonder overleg met mij bepaald.
(...) Ik verzoek u dringend uw beslissing alsnog te herzien op grond van de hierboven aanvullend gegeven argumentatie. Ongeacht uw beslissing deel ik u nu reeds mede dat noch ik noch mijn cliënt aanwezig zal zijn op de zitting van 24 maart 2009."
2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 maart 2009 houdt het volgende in:
"De verdachte (...) is niet ter terechtzitting verschenen.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De voorzitter deelt mede dat door de raadsman van de verdachte mr. J.J.O. Zandt, advocaat te Amsterdam, per faxberichten d.d. 18 februari 2009 en 3 maart 2009 om aanhouding van de behandeling van de zaak in hoger beroep is verzocht. Het hof heeft schriftelijk op 11 maart 2009 aan de raadsman medegedeeld dat het verzoek niet zal worden gehonoreerd op grond van het landelijke aanhoudingenprotocol, nu het een overzichtelijke kantonzaak betreft en een raadsman voor vervanging dient te zorgen wanneer hij voorziet dat hij niet ter terechtzitting zal kunnen verschijnen.
De advocaat-generaal concludeert tot afwijzing van het verzoek om aanhouding.
Het hof wijst het verzoek af op de in de brief van 11 maart 2009 vermelde gronden."
2.4. Het Hof heeft het verzoek om aanhouding van de behandeling, onder verwijzing naar het "landelijke aanhoudingenprotocol" (waarmee kennelijk is bedoeld het door het Landelijk Overleg Voorzitters van Strafsectoren vastgestelde, zogenoemde aanhoudingenprotocol) afgewezen op de grond dat "het een overzichtelijke kantonzaak betreft en een raadsman voor vervanging dient te zorgen wanneer hij voorziet dat hij niet ter terechtzitting kan verschijnen".
In het licht van hetgeen door de raadsman aan het - tijdig gedane - verzoek ten grondslag is gelegd, is de bestreden beslissing ontoereikend gemotiveerd. In de motivering van het verzoek heeft de raadsman in de eerste plaats tot uitdrukking gebracht dat de verdachte zich overeenkomstig het hem in art. 6, derde lid onder c, EVRM toegekende recht op bijstand van een advocaat van zijn keuze, door mr. Zandt wilde doen bijstaan. Voorts is in het verzoek gemotiveerd uiteengezet dat en waarom de raadsman zich niet kon laten vervangen. Het Hof had die omstandigheden bij de motivering van zijn beslissing dienen te betrekken en kon daarom niet volstaan met de enkele door hem genoemde en aan het "landelijke aanhoudingenprotocol" ontleende gronden.
2.5. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink, W.F. Groos en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 8 februari 2011.