Einde inhoudsopgave
RvdW 2016/36
Beklag tegen beslag ex art. 94a Sv. Het oordeel van de Rb dat zich hier het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan klaagster de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen, is niet zonder meer begrijpelijk.
HR 24-11-2015, ECLI:NL:HR:2015:3367
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
24 november 2015
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma
- Zaaknummer
14/05841
- Conclusie
A-G mr. A.E. Harteveld
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2015:3367, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑11‑2015
ECLI:NL:PHR:2015:2302, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑08‑2015
Essentie
Beklag tegen beslag ex art. 94a Sv. Het oordeel van de Rb dat zich hier het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan klaagster de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen, is niet zonder meer begrijpelijk.
Partij(en)
Beschikking op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 5 november 2014, nummer RK 14/55, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door: [klaagster]. Adv.: mr. G. Spong, te Amsterdam. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.