Tussen waarheid en onzekerheid
Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/7.11:7.11 Samenvatting
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/7.11
7.11 Samenvatting
Documentgegevens:
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS602177:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Dit hoofdstuk is begonnen met een vergelijking van het deskundigenbericht met de getuigenverklaring. In epistemologisch opzicht stemmen deze in belangrijke mate overeen. In beide gevallen gaat het om een vorm van testimony: de rechter gaat niet af op eigen waarneming maar op de verklaring van een derde. Er is geen principieel onderscheid te maken tussen de soort van kennis die is vervat in een getuigenverklaring en in een deskundigenbericht. Niet gezegd kan worden dat een getuigenverklaring slechts de waarneming van feiten behelst en een deskundigen-bericht zich richt op de kwalificatie van feiten. Voor de getuige geldt dat diens verklaring niet louter een 'kale' weergave van waargenomen feiten behelst, maar ook een interpretatief karakter heeft. Voor de deskundige geldt dat diens verklaring niet louter een kwalificatie of beoordeling van feiten inhoudt, maar ook een vaststelling of waarneming van die feiten. Zowel de getuigenverklaring als het deskundigenbericht bevatten elementen van waarneming én van kwalificatie van feiten (paragraaf 7.2).
Ook in procesrechtelijk opzicht heeft het deskundigenbericht geen bijzonder karakter. Net als de getuigenverklaring is het deskundigenbericht een bewijsmiddel, dat wil zeggen een ingrediënt voor de rechterlijke bewijsbeslissing. De typering van een deskundigenbericht als advies aan de rechter, voegt hieraan niets wezenlijks toe (paragraaf 7.3).
Als er geen wezenlijk onderscheid is te maken tussen deskundigenbericht en getuigenverklaring, is er geen goede reden voor de grote vrijheid die de rechter heeft bij de beslissing om al of niet een deskundigenbericht in te winnen, afgezet tegen de rechterlijke verplichting om een verzoek om een getuigenverhoor in beginsel in te willigen. De vrijheid van de rechter bij de beslissing om een deskundigenbericht in te winnen, staat ook haaks op het belang dat een deskundigenbericht heeft voor de waarheidsvinding. Het belang van waarheidsvinding kan in het gedrang komen, wanneer de rechter niet steeds als dat nodig is, een deskundigen-bericht inwint. Daarom is het nodig om de rechter een maatstaf te geven om te beoordelen of de inschakeling van een deskundige noodzakelijk is (paragraaf 7.4).
Die maatstaf is de volgende: de rechter moet in beginsel overgaan tot het inwinnen van een deskundigenbericht wanneer sprake is van voor de beslissing relevante feiten, waarvoor de vaststelling specialistische kennis vereist, tenzij de rechter deze kennis op andere wijze kan verkrijgen. Toepassing van deze maatstaf zou ertoe moeten leiden dat het inwinnen van een deskundigenbericht door de rechter geen vrijblijvende aangelegenheid is, maar een verplichting, in de situatie dat voldaan is aan de maatstaf. De maatstaf duidt aan dat het inwinnen van een deskundigenbericht een subsidiair karakter heeft; als de kennis ook door middel van eigen informatie van partijen of door een getuigenverhoor kan worden verkregen, kan de rechter daaraan voorrang geven. Verder geeft de maatstaf aan dat het er om gaat of sprake is van feitenvaststelling waarvoor specialistische kennis is vereist. Op de vraag wanneer specialistische kennis is vereist voor feitenvaststelling, is niet altijd een ondubbelzinnig antwoord te geven. Partijen zullen de rechter daarvoor informatie moeten aanreiken. De rechter moet echter niet als voorwaarde stellen dat partijen eerst een eigen deskundigenbericht inbrengen (paragraaf 7.5).
Dat bij de beoordeling van een deskundigenbericht niet werkelijk sprake is van een vrije bewijswaardering, laat zich verklaren vanuit de deskundigenparadox. De rechter schakelt een deskundige in omdat zij niet beschikt over de voor de vaststelling van de feiten benodigde specialistische kennis. De rechterlijke beoordeling van het deskundigenrapport is daardoor noodzakelijkerwijs begrensd. Het is daarom te billijken dat hoge eisen worden gesteld aan de beslissing tot afwijking van een deskundigenrapport en als uitgangspunt te nemen dat de rechter de bevindingen van de deskundige overneemt (paragraaf 7.5).
Dit heeft wel tot consequentie dat de rechter veel aandacht moet besteden aan de keuze van de deskundige. Een zorgvuldig selectieproces moet ervoor zorgen dat de deskundige onpartijdig en daadwerkelijk deskundig is op het terrein waar zijn expertise wordt gewenst. Dit moet de basis verschaffen waarop het vertrouwen van de rechter op het deskundigenbericht kan worden gestoeld; alleen dan is er een grondslag om aan te nemen dat het deskundigenbericht daadwerkelijk een positieve bijdrage aan de waarheidsvinding levert. Het belang van het vereiste van onpartijdigheid van de deskundige zou meer betekenis krijgen wanneer de mogelijkheid van wraking van de deskundige weer wordt ingevoerd (paragraaf 7.7.1). De vereiste deskundigheid van de deskundige kan nader worden vormgegeven door in voorkomende gevallen van de deskundige een disclosure statement te vragen (paragraaf 7.7.2).
De rechter moet ook adequaat aandacht schenken aan de aan de deskundige voor te leggen vraagstelling. Als de vraagstelling aanleiding is voor onduidelijkheden in de beantwoording van de vragen, zal het deskundigenbericht niet bijdragen aan een verheldering van de feiten. Ook hier geldt dat het uitgangspunt dat de rechter in beginsel de bevindingen van de deskundige kan overnemen, alleen gerechtvaardigd is wanneer de vraagstelling deugdelijk is. Daarom moet de rechter als dat nodig is, al bij de formulering van de vraagstelling zorgen voor deskundige inbreng. Dit kan door op verschillende terreinen juristen en deskundigen tezamen standaard-vraagstellingen te laten ontwikkelen. Ook kan de rechter vóór de benoeming van de deskundige een `programmeringscomparitie' beleggen, waarbij in aanwezigheid van partijen en de deskundige de vraagstelling wordt doorgeproken (paragraaf 7.8).
Net als voor andere bewijsmiddelen geldt, moet de rechter het deskundigen-bericht toetsen aan de hand van de criteria relevantie, kwaliteit, consistentie en coherentie. Wanneer het deskundigenbericht hieraan voldoet, mag de rechter in beginsel de bevindingen van de deskundige overnemen. Dit volgt uit de in hoofdstuk 5 voorgestelde bewijswaarderingsmaatstaf (paragraaf 7.9).
Toch is het de vraag of deze toetsing van deskundigenberichten, die zich beperkt tot de 'buitenkant', bevredigend is en of vanuit het oogpunt van waarheidsvinding niet meer van de rechter zou moeten worden gevraagd. Deze vraag is met name urgent wanneer sprake is van tegenstrijdige deskundigenberichten. Weliswaar staat de rechtspraak van de Hoge Raad toe dat de rechter in beginsel kan volstaan met het volgen van de bevindingen door haar zelf benoemde deskundige. Tot op zekere hoogte is die werkwijze ook te rechtvaardigen, omdat de onpartijdigheid en deskundigheid van die deskundige het minst ter discussie staan.
Soms kan het belang van waarheidsvinding echter meer vergen van de rechter. Als er aanleiding is om te twijfelen aan de deugdelijkheid van de door de deskundige gehanteerde methodologie — dat kan aan de orde zijn wanneer er verschillende deskundigenberichten in de procedure zijn ingebracht, waarin verschillende methodologische uitgangspunten worden gehanteerd —, zal de rechter zich daarin inhoudelijk moeten verdiepen. De deskundige zal dan aan de rechter verantwoording moeten afleggen over de gehanteerde methodologie. De rechter moet vervolgens beoordelen of er voldoende wetenschappelijke basis is voor die methodologie. Daarbij zou de rechter gebruik kunnen maken van de in de Amerikaanse rechtspraak ontwikkelde Daubert-criteria. Indien niet wordt voldaan aan deze criteria, zou de rechter bij de bewijsbeslissing geen betekenis moeten toekennen aan het deskundigenbericht (paragraaf 7.10).