Uit het proces-verbaal komt niet naar voren wat de reden hiervan is geweest.
HR, 18-01-2022, nr. 20/03401
ECLI:NL:HR:2022:33
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18-01-2022
- Zaaknummer
20/03401
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:33, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑01‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:1093
ECLI:NL:PHR:2021:1093, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑11‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:33
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0007
Uitspraak 18‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Diefstal d.m.v. braak, meermalen gepleegd, art. 311.1.5 Sr. 1. Redelijke termijn in hoger beroep. Had hof moeten beslissen op opmerking raadsman dat redelijke termijn in h.b. met meer dan 6 maanden is overschreden? 2. Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. Ad 1. Hof heeft gelet op zijn overwegingen de opmerking van raadsman over de redelijke termijn in h.b. kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359.2 Sv. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is, in aanmerking genomen dat raadsman niet heeft aangevoerd op welke gronden de redelijke termijn a.b.i. art. 6 EVRM in h.b. zou zijn overschreden, niet onbegrijpelijk. 2. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv telkens gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. CAG: anders t.a.v. redelijke termijn in h.b. Samenhang met 20/03400.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/03401
Datum 18 januari 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 oktober 2020, nummer 21-004486-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Michels, advocaat te Oldenzaal, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest echter uitsluitend wat betreft de strafoplegging; tot terugwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof niet heeft beslist op het beroep op overschrijding van de redelijke termijn dat namens de verdachte is gedaan.
2.2.1
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 oktober 2020 heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig de aantekeningen die aan het proces-verbaal zijn gehecht. Deze aantekeningen houden in - voor zover van belang - :
“Straftoemeting:
(...)
Overschrijding redelijke termijn in de appelfase. Overschrijding met meer dan 6 maanden.”
2.2.2
Volgens dit proces-verbaal heeft de raadsman van de verdachte in aanvulling op die aantekeningen onder meer het volgende aangevoerd:
“Voor zover uw hof de rechtbank en advocaat-generaal volgt in de bewezenverklaring van de feiten dan verzoek ik u een gevangenisstraf op te leggen van niet meer dan 13 maanden. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, waarbij u ook naar de verdediging mag kijken.”
2.3
De stukken van het geding houden over het procesverloop in hoger beroep het volgende in.
- De verdachte heeft op 16 augustus 2017 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank.
- De behandeling van de zaak is op de eerste terechtzitting in hoger beroep van 18 januari 2019 op verzoek van de raadsman van de verdachte op voorhand voor onbepaalde tijd geschorst.
- De behandeling van de zaak is op de tweede terechtzitting in hoger beroep van 17 april 2019 op verzoek van de raadsman vanwege detentie van de verdachte in Spanje opnieuw voor onbepaalde tijd geschorst.
- De behandeling van de zaak is op de derde terechtzitting in hoger beroep van 17 juni 2020 op verzoek van de raadsman door de reisbeperkingen voor de verdachte vanwege de coronamaatregelen nogmaals voor onbepaalde tijd geschorst.
- Op 7 oktober 2020 is de zaak ter terechtzitting van het hof inhoudelijk behandeld.
- Het hof heeft vervolgens op 21 oktober 2020 einduitspraak gedaan.
2.4
Het arrest van het hof houdt over het onderzoek van de zaak het volgende in:
“Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor het aan hem onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 15 maanden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. J. Michels, naar voren is gebracht. Kort gezegd strekt het verweer van de verdediging tot vrijspraak van het onder 1, 3, en 5 ten laste gelegde. Ten aanzien van een bewezenverklaring van het onder 2 en 4 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.”
2.5
Het hof heeft gelet op zijn onder 2.4 weergegeven overwegingen de opmerking van de raadsman over de redelijke termijn in hoger beroep kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van de tweede volzin van het tweede lid van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is, in aanmerking genomen dat de raadsman niet heeft aangevoerd op welke gronden de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in hoger beroep zou zijn overschreden, niet onbegrijpelijk.
2.6
Het cassatiemiddel faalt in zoverre.
2.7
Het cassatiemiddel klaagt voorts over de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.
2.8
Het hof heeft door het vonnis van de rechtbank in zoverre te bevestigen de verdachte de verplichtingen opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van de in het vonnis genoemde slachtoffers de in het vonnis vermelde bedragen te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het vonnis telkens genoemde aantal dagen hechtenis.
2.9
Het cassatiemiddel slaagt in zoverre. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen voor zover daarbij telkens vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.
3. Beoordeling van het cassatiemiddel voor het overige
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de in het door het hof in zoverre bevestigde vonnis genoemde slachtoffers telkens vervangende hechtenis is toegepast;
- bepaalt dat met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering telkens gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 januari 2022.
Conclusie 23‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. (1) Terechte klacht over verzuim te beslissen op verweer dat bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met overschrijding van de redelijke termijn ex art. 6 lid 1 EVRM. (2) Falende klacht over toepassing art. 63 Sr. (3) Slagende klacht over toepassing vervangende hechtenis bij schadevergoedingsmaatregelen ex art 36f Sr. De conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing, maar alleen ten aanzien van de strafoplegging.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/03401
Zitting 23 november 2021
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
1. Het cassatieberoep
1.1.
Bij arrest van 21 oktober 2020 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 2 augustus 2017 bevestigd, met aanvulling van de bewijsmiddelen. In dat vonnis heeft de rechtbank de verdachte wegens de feiten 1 tot en met 5 ”telkens het misdrijf: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden. Verder heeft de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en daarbij telkens aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals nader in het vonnis omschreven.
1.2.
Er bestaat samenhang met de zaak 20/03400. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
1.3.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J. Michels, advocaat te Oldenzaal, heeft één middel van cassatie voorgesteld dat betrekking heeft op de door het hof aan de verdachte opgelegde straf en maatregelen en dat het hof onvoldoende heeft gerespondeerd op het verweer dat gevoerd is in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in de appelfase en geen rekening heeft gehouden met art. 63 Sr.
2. Procesgang
2.1.
Namens de verdachte is op 16 augustus 2017 hoger beroep ingesteld. De zaak is op 18 januari 2019 voor de eerste keer bij het hof ter terechtzitting behandeld en op verzoek1.van de verdediging voor onbepaalde tijd aangehouden. Ook de twee daarop volgende zittingen is de behandeling van de zaak op verzoek van de verdediging voor onbepaalde tijd aangehouden. Op 17 april 2020 was de reden voor aanhouding gelegen in het feit dat de verdachte was gedetineerd in Spanje. Eenmaal op vrije voeten is de zaak van de verdachte opnieuw op zitting gepland en op 17 juni 2020 aangehouden omdat de verdachte zich inmiddels had gevestigd in Spanje en zich geconfronteerd zag met reisbeperkingen als gevolg van Covid-19. Ten slotte is de zaak op 7 oktober 2020 – buiten aanwezigheid van de verdachte – inhoudelijk behandeld.
2.2.
Uit het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep van 7 oktober 2020 komt naar voren dat de verdediging ten aanzien van de strafmaat het volgende heeft aangevoerd:
“De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn op schrift gestelde aantekeningen, welke aan het hof is overgelegd en aan dit proces-verbaal is gehecht. In aanvulling daarop deelt de raadsman mee: (…)
“Voor zover uw hof de rechtbank en advocaat-generaal volgt in de bewezenverklaring van de feiten dan verzoek ik u een gevangenisstraf op te leggen van niet meer dan 13 maanden. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, waarbij u ook naar de verdediging mag kijken, en daarnaast is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.”
2.3.
In de door de raadsman op 7 oktober 2020 ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde aantekeningen staat met betrekking tot de straftoemeting verder opgenomen:
“StraftoemetingI Oordeel is sterk verweven met de bewezenverklaring.
II [verdachte] is veelpleger af.
• Autokraak 6 weken
• Woninginbraak -> 5 maanden
Op basis van de LOVS in minst gunstige geval: 11,5 maand.
III Overschrijding redelijke termijn in de appelfase. Overschrijding met meer dan 6 maanden
IV Artikel 63 Sr = van toepassing.
V Gewijzigde persoonlijke omstandigheden
Opgelegd: 2 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek.
Forse straf kijkende naar de LOVS: poging (!) autokraak - met relevante recidive = 4 weken.
In casu heeft cliënt al 2 + 14 dagen detentie ondergaan. Schorsing werd nl. ter terechtzitting opgeheven. Zou door het ressortsparket de gevangenhouding van cliënt zijn verzocht, werd deze zaak vandaag niet door uw hof behandeld.
Straftoemetingsvoorstel:
Tijdsverloop
Beperkte deuk in de rechtsorde.
Al vrijheidsbeneming ondergaan.
Artikel 63 Sr van toepassing.”
2.4.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met aanvulling van de bewijsmiddelen. Dat betekent dat het hof ook de strafmotivering van de rechtbank heeft overgenomen. In het vonnis staat hierover onder het kopje “De op te leggen straf of maatregel” het volgende vermeld:
“(…) 7.3 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier auto-inbraken en een woninginbraak waarbij hij diverse persoonlijke eigendommen van de slachtoffers heeft ontvreemd. Door zijn handelen heeft de verdachte, met name daar waar het de woninginbraak betreft een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. De eigen woning is bij uitstek een plaats waar men zich veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen. Auto- en woninginbraken leveren (langdurig) gevoelens van angst, stress en onveiligheid op bij slachtoffers en zorgen voor overlast, hinder en intolerantie in de samenleving.
Bij dergelijke inbraken wordt ook vaak materiële schade toegebracht, zoals ook hier het geval is. De verdachte heeft behoudens persoonlijke eigendommen, eveneens een auto bij de woning weggenomen. Het handelen van de verdachte kan worden omschreven als uiterst brutaal temeer omdat de verdachte kennelijk niet heeft stil gestaan bij de gevoelens die deze feiten teweeg brengen bij de slachtoffers en de gevolgen van deze feiten voor de slachtoffers en de samenleving.
Ter terechtzitting heeft [betrokkene 1] , als reclasseringsmedewerker werkzaam bij Tactus Reclassering, te kennen gegeven dat de reclassering de verdachte een kans wil geven in het kader van een reclasseringstoezicht. Toezicht door de reclassering en een daaruit volgend begeleidingstraject wordt onder oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf geadviseerd.
De rechtbank houdt rekening met de justitiële documentatie (het strafblad) van de verdachte waaruit volgt dat hij vaker is veroordeeld wegens soortgelijke vermogensdelicten. Deze veroordelingen en zelfs een ISD-maatregel hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan dergelijke feiten. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting. Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten inzake diefstallen met braak.
De rechtbank overweegt dat, gezien de aard en ernst van de feiten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur op zijn plaats is. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden passend en geboden is. De rechtbank acht het niet opportuun om de gevangenneming van de verdachte te bevelen en zal de vordering daartoe van de officier van justitie afwijzen.”
2.5.
In het vonnis van de rechtbank is onder het kopje “De toegepaste wettelijke voorschriften” opgenomen:
“De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 57 en 63 Sr.”
3. Het middel
3.1.
Uit de toelichting op het middel begrijp ik dat het middel uiteen valt in drie klachten. In de eerste plaats wordt geklaagd dat het hof heeft verzuimd te beslissen op het door de verdediging in hoger beroep uitdrukkelijk onderbouwde straftoemetingsstandpunt, waarbij onder meer is aangevoerd dat het recht om te worden berecht binnen een redelijke termijn in hoger beroep is geschonden (deelklacht 1) en aandacht is gevraagd voor de toepasselijkheid van art. 63 Sr (deelklacht 2). Ten slotte wordt in de toelichting op het middel opgemerkt dat het hof in het arrest geen aandacht heeft besteed aan de ambtshalve omzetting van de vervangende hechtenis in gijzeling van gelijk duur voor de in eerste aanleg toegewezen schadevergoedingsmaatregelen. Voor zover de steller van het middel bedoeld heeft hier ook over te klagen, zal ik dit bespreken als deelklacht 3.
Overschrijding redelijke termijn
3.2.
De eerste deelklacht houdt in dat het hof met geen woord rept over de consequenties van de schending van de redelijke termijn in de appelfase, terwijl hierop wel uitdrukkelijk een beroep op is gedaan in strafmatigende zin.
3.3.
Vooropgesteld moet worden dat als uitgangspunt geldt dat de feitenrechter ambtshalve dient te onderzoeken of inbreuk is gemaakt op het in art. 6 lid 1 EVRM beschreven recht op berechting binnen een redelijke termijn. Dit hoeft de feitenrechter niet te doen wanneer de zaak in tegenwoordigheid van de verdachte en/of diens raadsman is behandeld en ter terechtzitting ter zake geen verweer is gevoerd. Als ter terechtzitting door of namens de verdachte wel een zodanig verweer is gevoerd, moet de feitenrechter daarop een gemotiveerde beslissing geven.2.
3.4.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de appelfase van meer dan zes maanden, kennelijk met de bedoeling dat dit tot strafmatiging zou moeten leiden.3.Weliswaar is dit verweer in de pleitaantekeningen in telegramstijl opgenomen en ook in het proces-verbaal van de zitting maar summier weergegeven. Het bevat mijns inziens wel zoveel aanknopingspunten over de overschrijding van de redelijke termijn, namelijk dat dit met meer dan zes maanden is geschied, dat het hof hierop had moeten reageren.4.Nu het hof dit heeft nagelaten slaagt deze deelklacht.
Toepassing art. 63 Sr
3.5.
Voor zover het middel klaagt dat het hof art. 63 Sr ten onrechte niet heeft toegepast mist het feitelijke grondslag omdat het vonnis in eerste aanleg dit artikel onder de toepasselijke wettelijke voorschriften heeft aangehaald en het hof dit vonnis (met aanvulling van de bewijsmiddelen) heeft bevestigd.
3.6.
De tweede deelklacht faalt.
Vervangende hechtenis in plaats van gijzeling bij maatregel ex art. 36f Sr
3.7.
Ten slotte wordt in de toelichting op het middel opgemerkt dat het hof in het arrest geen aandacht heeft besteed aan de ambtshalve omzetting van de vervangende hechtenis in gijzeling van gelijk duur voor de in eerste aanleg toegewezen schadevergoedingsmaatregelen. Voor zover de steller van het middel daarmee heeft bedoeld te klagen over dit verzuim is deze deelklacht gelet op HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914, terecht voorgesteld.
3.8.
De derde deelklacht slaagt.
4. Conclusie
4.1.
Het middel slaagt ten dele.
4.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest echter uitsluitend wat betreft de strafoplegging; tot terugwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑11‑2021
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358 (rov. 3.8), m.nt. Mevis.
Vgl. HR 27 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:138RvdW 2015/248.
Te summier was het beroep in HR 20 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9347, NJ 2012/254, m.nt. Mevis. In die zaak was van de zijde van de verdediging slechts betoogd dat bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad oordeelde dat het hof het betoog niet had hoeven opvatten als een uitdrukkelijk onderbouwd strandpunt in de zin van art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv, aangezien niet was aangevoerd op welke gronden de redelijke termijn als overschreden moet worden beschouwd.