HR, 21-05-2019, nr. 17/00423
ECLI:NL:HR:2019:778, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-05-2019
- Zaaknummer
17/00423
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:778, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑05‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:345
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2016:5615, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:PHR:2019:345, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 16‑04‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:778
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Medeplegen poging doodslag in Kaatsheuvel door tijdens poging tot beroving van zijn hennepkwekerij meermalen met vuurwapen op luchtkoker te schieten, waarbij slachtoffer (inbreker) in zijn nek is geraakt, art. 287 Sr. Bewijsklacht medeplegen. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met ECLI:NL:HR:2018:1963.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/00423
Datum 21 mei 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 december 2016, nummer 20/002413-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.T.A.G. Keller, advocaat te Tilburg, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal J. Silvis heeft geconcludeerd tot strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn in de mate die de Hoge Raad passend acht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zeven jaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze zes jaren en zes maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2019.
Conclusie 16‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie PG. Veroordeling wegens medeplegen van poging tot doodslag. De medeverdachte heeft met een vuurwapen geschoten op een luchtkoker waarin zich een persoon bevond. De PG stelt zich op het standpunt dat het oordeel van het hof dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de medeverdachte en verdachte en dat bewezen kan worden dat zij zich tezamen hebben schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag, toereikend gemotiveerd en niet onbegrijpelijk is.
Nr. 17/00423
Zitting: 16 april 2019
Mr. J. Silvis
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij arrest van 21 december 2016 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “medeplegen van poging tot doodslag”, veroordeeld tot zeven jaar gevangenisstraf met aftrek. Het hof heeft voorts de vordering benadeelde partij toegewezen zoals in het arrest vermeld en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Er bestaat samenhang met de zaak 17/00201. In die zaak heb ik op 18 september 2018 geconcludeerd1.. De Hoge Raad heeft bij arrest van 16 oktober 20182.uitspraak gedaan.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. R.T.A.G. Keller, advocaat te Tilburg, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Deze zaak gaat over een poging doodslag. Het slachtoffer probeerde een hennepkwekerij in een loods te beroven. Verdachte en zijn medeverdachte waakten in de loods. De nacht ervoor waren er, terwijl verdachte en zijn medeverdachte er waakten, al een aantal hennepplanten weggenomen. Deze nacht hoorde verdachte geluid vanuit de luchtkoker. Hij waarschuwde zijn medeverdachte, die met een vuurwapen, en nadat dit haperde een ander vuurwapen, meermalen op de luchtkoker schoot. Het slachtoffer, dat door de luchtkoker de hennepkwekerij trachtte te bereiken, werd in zijn nek geraakt. Het slachtoffer raakte zwaar gewond.
Bewezenverklaring en bewijsvoering
5. Het hof heeft ten aanzien van verdachte bewezenverklaard dat:
“hij en zijn mededader op 10 april 2013 te [Plaats 1] , ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een kogel in het lichaam van die [slachtoffer] hebben geschoten en kogels in de richting van die [slachtoffer] hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
6. Het hof heeft in zijn arrest ten aanzien van het bewijs het volgende overwogen en beslist3.:
“Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Daartoe is - kort gezegd – aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een poging tot doodslag, noch aan het medeplegen daarvan. Verdachte is niet degene geweest die op 10 april 2013 met een vuurwapen op slachtoffer [slachtoffer] heeft geschoten. Voorts heeft verdachte geen enkele uitvoeringshandeling verricht, daaraan geen wezenlijke bijdrage geleverd en evenmin was er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander of anderen. Met betrekking tot de aanwezigheid van één of meerdere vuurwapens in de loods op dat moment is door de verdediging aangevoerd dat verdachte daarvan niet op de hoogte was en dat hij de medeverdachte [medeverdachte] daarop op een eerder moment juist had aangesproken. Ten slotte is nog aangevoerd dat verdachte zich feitelijk heeft gedistantieerd van het incident, door tijdens het schieten weg te kruipen en naar buiten te lopen.
Het oordeel van het hof
Alvorens het hof de relevante feiten en omstandigheden vast zal stellen volgt eerst een beschouwing over de verklaringen die het hof wel en niet bruikbaar acht voor het bewijs.
Hoewel [verdachte] in eerste instantie wisselend heeft verklaard over de gebeurtenissen op en rondom 10 april 2013, heeft hij uiteindelijk na zijn verhoor door de rechter-commissaris op 13 augustus 2014, op 14 augustus 2014 een gedetailleerde, tevens voor hemzelf belastende, verklaring afgelegd en heeft hij die verklaring op latere momenten vrij consistent herhaald. Deze vanaf 14 augustus 2014 afgelegde verklaringen vinden voorts bevestiging in andere objectieve bewijsmiddelen, zoals de resultaten van het forensisch onderzoek en de gegevens uit het ARS-systeem, alsmede in de verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer] en van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] .
Het hof heeft geen aanleiding om deze verklaringen in twijfel te trekken. Het hof acht deze verklaringen dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Met betrekking tot de verklaring van de getuige [getuige 3] overweegt het hof nog in het bijzonder dat de getuige deze verklaring kort na zowel de schietpartij als ook haar ontmoeting met [medeverdachte] bij de benzinepomp [A] heeft afgelegd en dat op dat moment nog niet veel over de schietpartij met en door andere personen kan zijn gesproken. Het hof overweegt voorts dat haar verklaring authentiek overkomt en bevestiging vindt in de camerabeelden van de benzinepomp, waarop een woordenwisseling tussen [getuige 3] en [medeverdachte] is waar te nemen.
De door [medeverdachte] afgelegde verklaringen blijven daarentegen op belangrijke onderdelen inconsistent en volstrekt onaannemelijk, in het bijzonder zijn verklaring voor het DNA dat is aangetroffen op een drietal in de loods veiliggestelde patronen, welk DNA matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte] . Hij is hierover op 19 november 2013 gehoord en heeft toen verklaard dat hij patronen in de loods heeft zien liggen toen hij daar heeft geslapen. Hoewel [medeverdachte] in eerste instantie nog heeft ontkend dat het DNA op de patronen van hem afkomstig kon zijn, heeft hij vervolgens verklaard dat hij patroonhouders in de slaapkamer heeft gezien, dat hij die houders in een tas heeft gegooid en dat er daardoor twee of drie kogels uitvielen. Hierbij zou zijn DNA op de patronen terechtgekomen kunnen zijn. Toen hem vervolgens door de politie werd gevraagd om hoeveel patronen het ging en in hoeveel houders hij die patronen had gedaan, heeft [medeverdachte] verklaard dat hij twee of drie patronen in één houder heeft gedaan. Wanneer [medeverdachte] vervolgens wordt voorgehouden dat het gaat om patronen van twee verschillende kalibers en dat die niet in één houder bij elkaar geplaatst kunnen worden, heeft hij verklaard dat het ook twee of drie houders geweest kunnen zijn.
Gelet hierop, kan het hof niet anders dan constateren dat [medeverdachte] zijn verklaring telkens aanpast aan hetgeen hem wordt voorgehouden. Dit maakt zijn verklaring naar het oordeel van het hof onbetrouwbaar.
Voorts overweegt het hof dat de verklaring van [medeverdachte] volstrekt ongeloofwaardig is, gelet op het volgende. Van [medeverdachte] is DNA aangetroffen op drie patronen van twee verschillende kalibers. Dat [medeverdachte] deze patronen in één patroonhouder heeft gestopt is niet mogelijk, aangezien patronen van verschillende kalibers niet in één houder passen. Daarbij merkt het hof op dat de patronen door de veer strak in de houder zaten, zodat er onmogelijk meerdere patronen uit de houder kunnen zijn gevallen. Voorts zaten de patronen waarop het DNA van [medeverdachte] is aangetroffen niet in de houder, maar lagen deze verspreid in de loods, namelijk op de loopvloer en in de slaapkamer. Dit sporenbeeld past bij de door [verdachte] afgelegde verklaring dat [medeverdachte] heeft geschoten staande op de loopvloer en vanuit de deuropening van de slaapkamer en hij, omdat het eerste vuurwapen haperde, met een tweede vuurwapen heeft geschoten.
Gelet op het hiervoor overwogene, acht het hof de latere verklaringen van [verdachte] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs en neemt deze als uitgangspunt bij de beoordeling. Het hof acht geen redenen aanwezig om daarbij geen geloof te hechten aan de verklaring van [verdachte] over wie de schutter is geweest. Het hof schuift de door [medeverdachte] afgelegde verklaringen als ongeloofwaardig ter zijde.
De reden waarom de verklaring van getuige [getuige 3] wordt gebruikt voor het bewijs heeft het hof hierboven reeds uiteengezet. De verklaringen van [getuige 4] , [slachtoffer] , [getuige 1] en [getuige 2] worden eveneens gesteund door andere bewijsmiddelen.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
[medeverdachte] heeft in een loods aan de [adres] te [Plaats 1] een hennepkwekerij geregeld. Hij heeft geld in de kwekerij geïnvesteerd en hij heeft de kwekerij opgebouwd. [medeverdachte] en zijn vrouw [betrokkene 1] hebben aan [getuige 4] , de vrouw van [verdachte] , gevraagd of zij tegen een vergoeding het huurcontract van de desbetreffende loods op haar naam wilde zetten. [getuige 4] is vervolgens samen met [betrokkene 1] naar de loods gegaan om deze te bezichtigen, is het huurcontract op haar naam aangegaan en heeft de sleutels aan [betrokkene 1] afgegeven. [getuige 4] ontving het geld voor de huur van de loods telkens van [betrokkene 1] , reed dan samen met [verdachte] naar een GWK om het geld te storten en gaf het bonnetje aan [betrokkene 1] af.
Op enig moment hebben [medeverdachte] en [betrokkene 1] aan [verdachte] en [getuige 4] verteld dat er was geprobeerd om in de loods in te breken en dat er daar gewaakt moest gaan worden om te voorkomen dat de bijna volgroeide hennepplantjes ‘geript’ zouden worden. [medeverdachte] heeft aan [verdachte] gevraagd of hij daar tegen betaling ook wilde gaan waken.
[verdachte] heeft vervolgens drie nachten - van 7 tot en met 10 april 2013 - in de loods gewaakt. Toen [verdachte] in de nacht van 8 op 9 april 2013 samen met [medeverdachte] aan het waken was, werd hij wakker van geritsel en heeft daarop [medeverdachte] , die een pistool bij zich had, wakker gemaakt. [medeverdachte] liep vervolgens met een pistool in zijn hand richting het wiethok. Omdat er die nacht - ondanks het waken - toch een aantal hennepplantjes bleken te zijn weggenomen, zijn er balken en steunen voor de deuren geplaatst, zodat deze niet meer open konden.
In de nacht van 9 op 10 april 2013 heeft [verdachte] wederom met [medeverdachte] in de loods gewaakt. [verdachte] hoorde in de nacht geluiden bij een houten luchtkoker en heeft daarop [medeverdachte] wakker gemaakt. [medeverdachte] sprong op met een pistool in zijn handen en riep “rot op”. Toen het geluid aanhield, heeft [medeverdachte] een paar keer op de houten luchtkoker geschoten. In die luchtkoker bleek [slachtoffer] zich te bevinden. Hij was die nacht, samen met anderen (naar later bleek: [getuige 1] en [getuige 2] ) het dak van de loods opgegaan, omdat hij zijn deel van de in de loods aanwezige hennepplanten wilde ophalen. [slachtoffer] is vanaf het dak van de loods via de luchtkoker naar binnen geklommen. Op het moment dat hij zich in de luchtkoker bevond, hoorde hij een aantal schoten. Het wapen van [medeverdachte] haperde echter, waarop [medeverdachte] de slaapkamer is ingelopen, daar een sms-bericht heeft verstuurd naar [betrokkene 2] en een ander vuurwapen heeft gepakt. Met dat tweede vuurwapen heeft hij nog een paar keer op de luchtkoker geschoten. [slachtoffer] is door één van de kogels in zijn lichaam geraakt en hierdoor verlamd geraakt. [getuige 1] en [getuige 2] hebben nog geprobeerd om [slachtoffer] omhoog te trekken door de luchtkoker, maar omdat [slachtoffer] zich niet meer kon bewegen is hen dat niet gelukt.
[getuige 1] heeft na het schieten een kale man met een dik postuur buiten de loods heen en weer zien lopen. Dit bleek [verdachte] te zijn geweest. [verdachte] heeft hierover zelf verklaard dat hij na het schieten zijn auto, een Ford Ka, uit de loods heeft gereden en dat hij buiten nog enige tijd heen en weer heeft gelopen, wachtende op [medeverdachte] . Vervolgens zijn zij in de Ford Ka gestapt en zijn zij bij een rotonde de BMW van [betrokkene 2] tegengekomen. [medeverdachte] is daarop bij [betrokkene 2] in de auto gestapt. [verdachte] is doorgereden naar de woning van [medeverdachte] en [betrokkene 1] is [plaats 2] . Hij heeft [betrokkene 1] vervolgens ingelicht over de schietpartij.
Deze bewegingen van de auto’s volgen ook uit de van het ARS-systeem afkomstige informatie. Immers, daaruit blijkt dat op de [a-straat ] richting [plaats 3] (bij [Plaats 1] , ter hoogte […] ) op 10 april 2013 om 01:25:30 uur een BMW Cabrio op naam van [betrokkene 2] is geregistreerd. Om 01:34:02 uur is deze BMW geregistreerd direct na de afslag [b-straat ] te [Plaats 1] (detectiepunt [000] ) op de [a-straat ] richting [plaats 2] en om 01:34:03 is de Ford Ka van [verdachte] bij datzelfde detectiepunt geregistreerd.
[getuige 1] en [getuige 2] zijn, zonder [slachtoffer] , van de loods weggereden. Onderweg heeft [getuige 2] de politie gebeld met de melding dat er in een wiethok geschoten was en dat daarbij iemand was geraakt. De politie kreeg deze melding op 10 april 2013 omstreeks 01.24 uur. Ter plekke trof de politie een in werking zijnde hennepkwekerij aan met daarin 697 planten. De politie vond [slachtoffer] liggend op de grond tussen de planten ter hoogte van het gat van de luchtkoker. [slachtoffer] heeft tegenover de politie verklaard dat hij in zijn rug was geschoten, dat hij alleen zijn hoofd nog kon bewegen en geen gevoel meer in zijn lichaam had. Hij heeft verder verklaard dat hij in de kwekerij werd geconfronteerd met twee personen, komende vanaf het kantoorgedeelte, die hem hadden neergeschoten.
Het Team Forensische Opsporing (hierna: TFO) heeft vervolgens een onderzoek ingesteld. Volgens TFO is de kogelpunt die uit het lichaam van [slachtoffer] is gehaald, zeer waarschijnlijk van het kaliber 7,65/.32. In de houten luchtkoker zijn aan de buitenkant en op corresponderende plekken aan de binnenkant drie beschadigingen waargenomen, die veroorzaakt kunnen zijn door projectielen. Direct onder de luchtkoker werd op de vloer een vervormd loden projectiel - zeer waarschijnlijk van het kaliber .22 - aangetroffen. In de gang tussen het kantoor en de kwekerij, ter hoogte van de slaapkamerdeur, werd een huls van het kaliber .32 aangetroffen. Het Nederlands Forensisch Instituut heeft geconcludeerd dat er vermoedelijk is geschoten met een semiautomatisch werkend pistool van het kaliber 7,65mm Browning en met een semiautomatisch pistool of kogelgeweer van het kaliber .22.
Niet kan worden uitgesloten dat, in een lijn lopende vanaf de omgeving van de deur van de slaapkamer in de richting van de luchtkoker, minimaal drie keer is geschoten met twee verschillende kalibers, waarbij .22 en 7,65/.32 het meest waarschijnlijk wordt geacht.
Dat er met twee verschillende wapens is geschoten omdat het eerste wapen haperde, volgt ook uit het munitiesporenbeeld. Immers, in het kantoor van de loods is een niet afgeschoten .22 patroon aangetroffen met een deuk in de zijkant van de huls ( [001] ).23 Het hof acht het aannemelijk dat deze deuk is veroorzaakt door een aanvoerstoring in het wapen. Voorts zijn op de loopvloer en in de slaapkamer twee niet afgeschoten .22 patronen ( [002] en [003] ) aangetroffen. Het hof acht het aannemelijk dat deze patronen het wapen hebben verlaten bij het herladen. Op het .22 patroon [002] is DNA van [medeverdachte] aangetroffen.
Voorts zijn in de slaapkamer van de loods op de vloer, op ongeveer 8,5 centimeter van de deur, een patroon van het kaliber 7,65 ( [004] ) en op de stoel voor de televisie een patroon van het kaliber .22 ( [005] ) aangetroffen. Deze patronen zijn eveneens onderzocht en op beide patronen is DNA aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte] .
In de loods zijn ook nog andere aan [medeverdachte] te linken sporen aangetroffen, te weten aan hem gerichte correspondentie, schoensporen, dactyloscopische sporen op de slaapkamerdeur en op een blikje cola in de slaapkamer alsmede DNA-sporen op een fles ice-tea en op een bekertje uit het vuilnis. Op twee achtergelaten peuken is DNA van [verdachte] aangetroffen.
In de vroege avond van 10 april 2013, omstreeks 18.00 à 18.30 uur, is [medeverdachte] samen met [betrokkene 1] en een derde persoon naar de [A] benzinepomp in de [c-straat] te [plaats 2] gereden. De schoonmoeder van [slachtoffer] , mevrouw [getuige 3] , was daar ook aanwezig en heeft een woordenwisseling met [medeverdachte] gehad. Hij heeft toen onder andere tegen haar geroepen: “ik schiet ook jouw kankerkop vol, net als die van je schoonzoon”. Voorts heeft [medeverdachte] geschreeuwd dat hij ‘ [B] de volgende keer weer zou schieten, hij heeft met z’n poten van mijn spullen af te blijven’.
Op grond van het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, stelt het hof vast dat [slachtoffer] op 10 april 2013 heeft geprobeerd om de loods aan de [adres] te [Plaats 1] via het dak binnen te komen. [medeverdachte] heeft met meerdere vuurwapens gericht op de luchtkoker geschoten, wetende dat zich in die luchtkoker een persoon bevond. Eén van de kogels is daarbij in het lichaam van [slachtoffer] terechtgekomen. [slachtoffer] heeft de schietpartij overleefd, maar is daardoor wel verlamd geraakt. Door gericht met een vuurwapen te schieten op een luchtkoker waarachter een persoon zich bevindt is naar het oordeel van het hof de kans aanmerkelijk dat deze persoon hierdoor dodelijk wordt getroffen welke aanmerkelijke kans door [medeverdachte] bewust is aanvaard. Het hof is van oordeel dat dit handelen van [medeverdachte] een poging tot doodslag oplevert.
De vraag waarvoor het hof zich vervolgens ziet gesteld is wat de rol van [verdachte] bij deze poging tot doodslag is geweest. Hiertoe overweegt het hof het volgende.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] en zijn vrouw [getuige 4] van meet af aan bij de hennepkwekerij in de loods aan de [adres] te [Plaats 1] waren betrokken. De loods waarin de hennepkwekerij zich bevond stond immers op naam van [getuige 4] en zij zou per oogst een aanzienlijk geldbedrag ontvangen. Niet alleen [medeverdachte] , maar ook [verdachte] had er daarom belang bij dat de hennepplantjes niet uit de loods gestolen zouden worden, te meer nu [verdachte] en [getuige 4] in financiële problemen verkeerden. Ter voorkoming van een dergelijke diefstal werd besloten dat [medeverdachte] en [verdachte] samen in de loods zouden gaan waken.
Tijdens één van de nachten waarin [medeverdachte] en [verdachte] samen de loods bewaakten, te weten in de nacht van 8 op 9 april 2013, is daadwerkelijk in de loods ingebroken en is een aantal plantjes weggenomen. [verdachte] heeft die nacht waargenomen dat [medeverdachte] over een vuurwapen beschikte en dat hij er niet voor schroomde om dit wapen te trekken op het moment dat er geluid (van vermoedelijk inbrekers) was te horen. [verdachte] was voorts op de hoogte van de omstandigheid dat er na deze inbraak, op 10 april 2013, balken en steunen voor de deuren van de loods zijn geplaatst, om het gebouw zo minder kwetsbaar te maken. [slachtoffer] kon de hennepkwekerij daardoor alleen nog via de luchtkoker bereiken.
Dit wetende, is [verdachte] in de nacht van 9 op 10 april 2013 wederom samen met [medeverdachte] in de loods gaan waken. Toen [verdachte] geluid uit de luchtkoker hoorde komen, heeft hij [medeverdachte] erbij geroepen. Terwijl [medeverdachte] vlak bij [verdachte] stond, heeft [medeverdachte] met een vuurwapen gericht op de luchtkoker geschoten. Het hof volgt de verdediging niet in haar stelling dat [verdachte] erop mocht en kon vertrouwen dat [medeverdachte] die nacht geen vuurwapen naar de loods zou meebrengen, dan wel dat hij daarvan geen gebruik zou maken als zich wederom een inbreker zou aandienen, enkel en alleen omdat [verdachte] hem daarop zou hebben aangesproken. Integendeel, het is algemeen bekend dat de handel in drugs vaak gepaard gaat met het gebruik van vuurwapens. Dat geldt zeker ook in het geval van hennepkwekerijen van een omvang als de onderhavige, omdat daarbij grote financiële belangen zijn gemoeid en het risico op het leeghalen daarvan door concurrenten (het zogenaamde rippen) groot is, vooral op het moment dat de hennep oogstrijp wordt. Bewaking middels een vuurwapen lag daarom juist voor de hand. Het maken van lawaai is in de gegeven omstandigheden geen reëel alternatief. In de nacht van 8 op 9 april 2013 waren er al hennepplanten weggenomen en [medeverdachte] had toen ook een vuurwapen getrokken. Zonder nader onderzoek mocht [verdachte] er niet op vertrouwen dat het wapen niet opnieuw aanwezig zou zijn en zou worden gebruikt.
Het hof is derhalve van oordeel dat [verdachte] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [medeverdachte] , ter voorkoming van diefstal van de bijna oogstrijpe hennep, in de nacht van 9 op 10 april 2013 wederom de beschikking zou hebben over een vuurwapen en dat hij daarvan ook gebruik zou maken waarbij personen (dieven) door kogels geraakt zouden kunnen worden.
Op grond van hetgeen hierboven is overwogen is het hof van oordeel dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en [verdachte] en dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat zij zich tezamen hebben schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag. Dat [verdachte] geen uitvoeringshandelingen heeft verricht met betrekking tot het schieten zelf en dat hij zich op enig moment toen de schietpartij gaande was zou hebben gedistantieerd, zoals door de verdediging is aangevoerd, doet hieraan naar het oordeel van het hof onder de gegeven omstandigheden niet af.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging derhalve in al zijn onderdelen.”
Bespreking van de middelen
7. Het eerste middel bevat de klacht dat de door het hof gebezigde bijzondere overwegingen omtrent het bewijs de bewezenverklaring niet kunnen dragen. In het bijzonder schiet ’s hofs verwerping van het door de verdediging gevoerde verweer dat geen sprake is van medeplegen tekort. Het oordeel van het hof dat sprake is van medeplegen is derhalve onvoldoende gemotiveerd en/of onbegrijpelijk.
8. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het hof onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waaruit de nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte heeft bestaan. Voorts wordt aangevoerd dat in het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd besloten ligt dat verdachte bewust het gebruik van een of meerdere vuurwapens heeft aanvaard, nu namens verdachte is aangevoerd dat hij ervan uit ging dat er geen vuurwapens aanwezig zouden zijn, en deze verklaring niet zonder meer ongeloofwaardig te achten zou zijn geweest.
9. Het hof heeft ten aanzien van de verklaring van verdachte dat hij ervan uit ging dat er geen vuurwapens aanwezig zouden zijn overwogen dat het hof de verdediging niet volgt in de stelling dat verdachte erop mocht en kon vertrouwen dat zijn medeverdachte die nacht geen vuurwapens naar de loods zou meebrengen, dan wel dat hij daarvan geen gebruik zou maken als zich wederom een inbreker zou aandienen, enkel en alleen omdat verdachte hem daarop zou hebben aangesproken. Het hof heeft daarbij betrokken dat verdachte ook de nacht ervoor al met de medeverdachte had gewaakt, en dat verdachte toen had waargenomen dat de medeverdachte een vuurwapen had en dat hij dit ook onmiddellijk trok op het moment dat verdachte hem wakker had gemaakt, om vervolgens met het pistool in zijn hand richting het wiethok te lopen.
10. Het hof heeft er voorts bij betrokken dat het algemeen bekend is dat de handel in drugs vaak gepaard gaat met het gebruik van vuurwapens, en dat dit zeker geldt in het geval van hennepkwekerijen van een omvang als de onderhavige. Daarbij zijn grote financiële belangen gemoeid en het risico op rippen is groot, vooral op het moment dat de hennep oogstrijp wordt. Bewaking middels een vuurwapen lag daarom juist voor de hand, zeker waar er de nacht ervoor al hennepplanten waren weggenomen en de medeverdachte toen ook een vuurwapen trok.
11. In dat licht heeft het hof toereikend gemotiveerd dat en waarom het de verdediging niet volgt in de stelling dat verdachte erop mocht en kon vertrouwen dat zijn medeverdachte die nacht geen vuurwapens naar de loods zou meebrengen, dan wel dat deze er geen gebruik van zou maken als zich wederom een inbreker zou aandienen. Ik acht dit oordeel van het hof ook niet onbegrijpelijk.
12. Ten aanzien van de klacht in de toelichting op het middel dat het hof onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waaruit de nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte heeft bestaan, merk ik het volgende op.
13. Het hof heeft zijn oordeel dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte gebaseerd op de volgende uit de bewijsmiddelen volgende feiten en omstandigheden:- verdachte en zijn vrouw waren van meet af aan bij de kwekerij betrokken; de loods stond op naam van zijn vrouw en zij zou per oogst een aanzienlijk bedrag ontvangen;- niet alleen de medeverdachte, maar ook verdachte had er daarom belang bij dat de hennepplantjes niet gestolen zouden worden, te meer nu hij en zijn vrouw in financiële problemen zaten;- ter voorkoming van diefstal zijn de medeverdachte en verdachte samen in de loods gaan waken;- in de nacht van 8 op 9 april 2013 is er, terwijl de medeverdachte en verdachte de kwekerij bewaakten, ingebroken in de loods en is er een aantal plantjes weggenomen;- verdachte werd die nacht wakker van geluid en heeft de medeverdachte wakker gemaakt, die een pistool bij zich had;- de medeverdachte is vervolgens met het pistool in zijn hand naar het wiethok gelopen;- verdachte heeft die nacht waargenomen dat de medeverdachte over een vuurwapen beschikte en dat hij er niet voor schroomde om dit wapen te trekken op het moment dat er geluid (van vermoedelijk inbrekers) was te horen, hij heeft zich daarvan niet gedistantieerd;- verdachte was ervan op de hoogte dat na deze inbraak balken en steunen voor de deuren van de loods waren geplaatst en dat inbrekers de hennepkwekerij daardoor alleen nog via de luchtkoker konden bereiken;- verdachte is de volgende nacht van 9 op 10 april 2013 wederom samen met de medeverdachte in de loods gaan waken;- toen verdachte geluid hoorde uit de luchtkoker heeft hij de medeverdachte erbij geroepen;- terwijl de medeverdachte vlakbij verdachte stond, heeft de medeverdachte met een vuurwapen gericht op de luchtkoker geschoten.
14. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt voorts nog dat verdachte heeft verklaard dat in de nacht van 9 op 10 april 2013 het wapen van de medeverdachte na een aantal schoten haperde, waarop de medeverdachte de slaapkamer is ingelopen, daar een sms-bericht heeft verstuurd naar een derde die bij de kwekerij betrokken was, en een ander vuurwapen heeft gepakt. Met dat tweede vuurwapen heeft de medeverdachte nog een paar keer op de luchtkoker geschoten, aldus verdachte. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte na het schieten zijn auto uit de loods heeft gereden en dat hij buiten op de medeverdachte heeft gewacht. Zij zijn vervolgens samen in de auto gestapt en weggereden bij de loods.
15. Het voorgaande in aanmerking genomen acht ik ’s hofs oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn medeverdachte, ter (gezamenlijke) voorkoming van diefstal van de bijna oogstrijpe hennep, in de nacht van 9 op 10 april 2013 wederom de beschikking over een vuurwapen zou hebben en dat hij daarvan ook gebruik zou maken waarbij dieven door kogels geraakt zouden kunnen worden, toereikend gemotiveerd en geenszins onbegrijpelijk.
16. Gelet op dit door het hof aanwezig geachte voorwaardelijk opzet bij verdachte, in samenhang met hetgeen het hof voorts heeft vastgesteld aan de hand van de gebezigde bewijsmiddelen, acht ik het oordeel van het hof dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de medeverdachte en verdachte en dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat zij zich tezamen hebben schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag, toereikend gemotiveerd en niet onbegrijpelijk.4.
17. Het middel faalt derhalve.
17. Het tweede middel bevat de klacht dat in de cassatiefase de redelijke termijn is overschreden.
17. Het cassatieberoep is ingesteld op 2 januari 2017. De stukken zijn op 30 augustus 2018 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen, derhalve bijna 20 maanden na het instellen van cassatie. Nu verdachte ten tijde van het instellen van cassatie gedetineerd zat moet worden uitgegaan van een inzendtermijn van zes maanden. De inzendtermijn is derhalve met bijna 14 maanden overschreden. Deze overschrijding kan niet meer worden gecompenseerd door een voortvarende afhandeling in cassatie. De Hoge Raad zal overigens ook niet binnen de uitspraaktermijn van 16 maanden uitspraak kunnen doen. De Hoge Raad kan de straf verminderen in de mate die hem goeddunkt.
17. Het middel is terecht voorgesteld.
17. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
17. Deze conclusie strekt tot strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn in de mate die de Hoge Raad passend acht, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑04‑2019
De voetnoten zijn weggelaten.
Vgl. HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3099, NJ 2014/502. Vgl. ook de conclusie van AG Vellinga van 7 november 2017, ECLI:NL:PHR:2017:1311, voor HR 5 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3072, waarin de HR de zaak op de voet van art. 80a RO afdoet.