Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/6.2.2.1
6.2.2.1 Het vereiste van rechterlijk verlof: inhoud en betekenis
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS395734:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Conservatoir maritaal beslag - waaronder ook begrepen maritaal derdenbeslag (art. 770) - zoals dat is geregeld in de art. 768-770c, strekt niet tot uitwinning, maar louter tot 'bewaring' van de in beslag genomen goederen (zie daarover verder § 6.4.3).
Zie aldus Stein/Rueb, Compendium, 2002, p. 355.
Zie voor een overzicht daarvan Oudelaar, Recht halen, 2000, § 108, p. 126-129; Kluwer Rv (Stein/ Van Mierlo), aant. bij art. 700; Vademecum Executie en Beslag (Ynzonides), 2001, § 23; Stein/Rueb, Compendium, 2002, p. 356-357.
Het is alleen niet vereist voor (i) het strafvorderlijk conservatoir ontnemingsbeslag (art. 94c onder a Sv) en (ii) de conservatoire beslagmaatregelen ex art. 47 lid 3 EEX-Verordening en art. 39 lid 1 EVEX-Verdrag (zie ook Vademecum Executie en Beslag (Ynzonides), 2001, § 2.4).
In HR 10 januari 1986, NJ 1987, 55 (Van der Weij/Grasso-Drain), m.nt. WHH, is beslist dat verlof tot het leggen van conservatoir beslag óók bij wege van eis in reconventie (art. 136 e.v.) in kort geding (opnieuw) kan worden gevraagd. In conventie zal dan veelal opheffing van een reeds gelegd conservatoir beslag zijn gevorderd.
Zie aldus Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 310. Het bepaalde in het in dit citaat genoemde art. 429f lid 1 is sedert 1 januari 2002 te vinden in art. 279 lid 1.
Zie ook Oudelaar, Recht halen, 2000, § 108, p. 128; Vademecum Executie en Beslag (Ynzonides), 2001, § 23.5; Stein/Rueb, Compendium, 2002, p. 358 (onder 7). In het Arubaanse recht stond overigens, wanneer het verlof was verleend bij een 'op tegenspraak gegeven beschikking', daartegen wél hoger beroep open (vgl. HR 15 februari 2002, NJ2002, 197). Een bepaling als art. 700 lid 2 slotzin ontbrak toen (nog).
Zie ook A-G Strikwerda in zijn Conclusie (onder 25) bij HR 27 januari 1995, NJ 1995, 669 (BigottfFreezone), m.nt. J.H. Spoor, waar hij opmerkt dat het onredelijk zou zijn van een beslagene te vergen dat hij de ondeugdelijkheid van de vordering aantoont, 'terwijl de beslaglegger bij de beoordeling van het beslagrekest in feite op zijn woord wordt geloofd'.
Deze opvatting lijkt ook de Hoge Raad te zijn toegedaan in een zaak waarin conservatoir beslag was gelegd 'ter verzekering van pas in een verre toekomst (mogelijk) opeisbaar wordende alimentatietermijnen' (HR 3 mei 1996, NJ 1996, 473). Aan het slot van no. 3.7 overweegt de Hoge Raad immers dat 'de behandeling van het uitgebreide debat van partijen dient plaats te vinden in de aanhangige hoofdprocedure' (zie over dit arrest ook hierna nr. 404).
In deze zin ook Oudelaar, Recht halen, 2000, § 108, p. 128; Stein/Rueb, Compendium, 2002, p. 363364.
Aldus nog in Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 8 bij art. 700.
Zie daarover verder § 6.2.4.2 (nr. 409).
Zie aldus Oudelaar, Recht halen, 2000, § 108, p. 127.
Zie over 'grijs' maken - 'zwart' maken komt nauwelijks meer voor - van een te leggen beslag: Oudelaar, Recht halen, 2000, § 109, p. 129-130, en de door hem in noot 10 (p. 129) genoemde schrijvers (waaronder M. Ynzonides in Vademecum Executie en Beslag, 2001, § 23.5 jo § 2.5, en in TCR 1994 (afl. 1), p. 10-13); zie ook A.I.M. van Mierlo, 'Vernieuw(en)d beslagrecht', in: Onderneming en 5 jaar Nieuw Burgerlijk Recht, 1997, p. 548-549; Snijders/Ynzonides/Meijer, 2002, nr. 436; SteinfRueb, Compendium, 2002, p. 357 (onder 4); H.A. Stein, Beslag en executie, 2002, § 13, p. 29.
Zie daarover Prut Gesch. Wijz. Rv, p. 327; zie ook Vademecum Executie en Beslag (Ynzonides), 2001, 23.5; SteinfRueb, Compendium, 2002, p. 357 (onder 4);
Zie daarvoor Prut Gesch. Wijz. Rv, p. 310.
Zie aldus in Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 8 bij art. 700; zie ook Stein/Rueb, Compendium, 2002, p. 357-358 (onder 6); H.A. Stein, Beslag en executie, 2002, § 15, p. 30.
Zie daarvoor Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 313, waar slechts wordt opgemerkt dat het 'tweede lid (...) een niet limitatieve opsomming (bevat) van een aantal belangrijke opheffingsgronden, die voor zichzelf spreken'; zie hierover verder § 6.2.4.2.
Zie daarover Vademecum Executie en Beslag (Ynzonides), 2001, § 2.3.5.
Aldus in Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 8 bij art. 700.
Zie daarover nog HR 7 april 1995, NJ 1996, 486, m.nt. WMK; zie ook hierna noot 43.
Noodzaak van waarborgen
389. Reeds uit het in § 6.2.1 opgemerkte volgt dat de bevoegdheid van een schuldeiser om ter verzekering van (i) het verhaal van een geldvordering, (ii) de afgifte of levering van een roerende zaak niet zijnde een registergoed, (iii) de levering van een goed op naam, of (iv) tot behoud van de huwelijksgemeenschap1, conservatoir beslag te leggen, een zeer vergaande bevoegdheid is. Het is - in de woorden van P.A. Stein2 -
'een gevaarlijk wapen in handen van de beslaglegger, dat makkelijk kan worden aangewend om de tegenpartij in het nauw te brengen. Betwijfeld kan worden of de wettelijke regeling van het conservatoor beslag de beslagene wel voldoende waarborgen tegen misbruik biedt. De schadeplichtigheid van de beslaglegger als de vordering uiteindelijk niet wordt toegewezen is vaak een onvoldoende pleister op de wonde van gedwongen bedrijfssluiting en -liquidatie.'
Hoewel dit wat sterk is uitgedrukt - de meeste schuldenaren weten immers de weg naar de rechter in kort geding uitstekend te vinden om te trachten een volgens hen 'vexatoir beslag' (zie daarover § 6.2.4.2) opgeheven te krijgen (vgl. ook art. 705 lid 1) - is het niettemin verstandig dat de wetgever van oudsher de nodige waarborgen heeft ingebouwd om tegen misbruik van dit verhaalsmiddel te waken.3 Immers, ook reeds vóór de opheffing in kort geding van een gelegd conservatoir beslag, kan er al veel schade zijn aangericht.
Evenals ook onder het oude recht vrijwel steeds geval was, geldt ingevolge art. 700 lid 1 ook thans voor bijna4alle conservatoire beslagen het vereiste, dat de - zoals die sinds 1 januari 2002 zo fraai heet - voorzieningenrechter van de rechtbank binnen wiens rechtsgebied zich een of meer van de betrokken zaken bevinden, dan wel, indien het beslag niet op zaken betrekking heeft, de schuldenaar of degene of een dergenen onder wie het beslag gelegd wordt, woonplaats heeft, daartoe verlof moet verlenen. Daarmee behoort tevens tot het verleden de onder het oude recht bestaande mogelijkheid - waarvan overigens, voorzover bekend, weinig gebruik werd gemaakt - om 'uit hoofde van onderhandse of authentieke bescheiden' (art. 735 en art. 757a) conservatoir derdenbeslag of conservatoir beslag onder de schuldeiser zelf te leggen, derhalve zónder verlof van de toenmalige president. Het verkrijgen van verlof is nu in bijna alle gevallen steeds vereist en zou in theorie dus als een belangrijke waarborg tegen het leggen van onverantwoorde conservatoire beslagen moeten functioneren. Dat blijkt in de praktijk echter niet of nauwelijks het geval te zijn.
Verlof slechts een beperkte waarborg
390. De voorzieningenrechter die het als regel5 bij verzoekschrift gevraagde verlof bij beschikking verleent of afwijst, pleegt zich in de praktijk immers niet heel grondig te verdiepen in de vraag, of (i) de schuldeiser die het beslag wil leggen wel wérkelijk een deugdelijk vorderingsrecht heeft jegens de gepretendeerde schuldenaar, en evenmin of (ii) die schuldenaar door het verzochte beslag misschien op een onevenredige wijze in zijn belangen zal worden getroffen, dan wel of (iii) beslag op andere goederen dan die in het verzoekschrift zijn omschreven (vgl. art. 700 lid 2) niet minder bezwarend zou zijn. De voorzieningenrechter beperkt zich dan ook tot een 'summier onderzoek' (art. 700 lid 2 tweede volzin) en beslist op grond daarvan. De wetgever heeft deze bepaling, die ook in het oude recht reeds voorkwam (art. 727 lid 1), in de MvT Mv bij art. 700 lid 1 als volgt toegelicht6:
'Uit de bepaling dat de president beslist na summier onderzoek, volgt dat hij in de regel op de mededelingen van de verzoeker en de door deze overhandigde stukken mag afgaan. Dat hij het verzoek mag toewijzen zonder de wederpartij op te roepen, volgt uit artikel 429f, lid 1. Uit die bepaling volgt tevens dat hij de verzoeker in de gelegenheid moet stellen het verzoekschrift toe te lichten, eer hij het afwijst. Een en ander stemt overeen met de huidige praktijk.'
Dit laatste lijkt overigens niet (meer) helemaal juist. Het komt in de praktijk immers vrij regelmatig voor dat een verzoek tot het leggen van conservatoir beslag wordt afgewezen - door weigering van het gevraagde verlof - zonder dat de verzoeker of zijn advocaat in de gelegenheid is gesteld het verzoek nader toe te lichten. Dat tegen een afwijzende beschikking wél hoger beroep openstaat7 - in tegenstelling tot de beschikking waarbij het verlof wordt verleend (art. 700 lid 2 slotzin) - is dan voor de schuldeiser een betrekkelijk schrale troost. Het beslagobject zal dan meestal wel verdwenen of bezwaard zijn.
Uit een en ander volgt dat, hoe zeer het van belang is dat vrijwel geen enkel conservatoir beslag meer gelegd kan worden zonder dat een rechter daarvoor zijn toestemming heeft verleend, deze rechterlijke controle in de praktijk toch niet erg veel voorstelt.8 De voorzieningenrechter verdiept zich bij zijn 'summier onderzoek' dus niet werkelijk in de vraag óf de schuldeiser die het - in het verzoekschrift overigens precies aan te duiden (art. 700 lid 1 eerste volzin) - conservatoir beslag wil leggen, wel een voldoende deugdelijk vorderingsrecht heeft. Veel rechters zullen misschien zelfs niet eens dit summiere onderzoek instellen - en vaak ook niet kúnnen instellen - en er gemakshalve van uitgaan, dat (i) bestaan en omvang van het vorderingsrecht in de daarvoor bestemde 'hoofdzaak' zullen worden vastgesteld (art. 700 lid 3)9, en dat (ii) de partij die meent dat ten onrechte op zijn goederen een beslag is gelegd daartegen op een snelle manier kan opkomen door in kort geding opheffing of beperking van het beslag te vorderen (art. 705).10 Met H. Stein11 kan men dan ook zeggen dat het
'presidiale verlof geen machtiging of goedkeuring van het beslagvoornemen (inhoudt), doch slechts het karakter van een nihil obstat (draagt).'
Het verleende rechterlijke verlof heeft derhalve absoluut niet een zodanige legitimerende werking, dat daarmee het op grond daarvan gelegde beslag verder gevrijwaard zou zijn tegen latere onrechtmatigverklaring ervan. De vraag óf een gelegd conservatoir beslag onrechtmatig ('vexatoir') is, hangt bovendien van tal van factoren af, waarmee de rechter onmogelijk allemaal rekening kan houden. De meest voorkomende is uiteraard dat het vorderingsrecht waarvoor het beslag is gelegd, uiteindelijk niet of in veel geringere mate blijkt te bestaan.12
Dat de rechter, alvorens verlof te verlenen of te weigeren, niet verplicht is de wederpartij - de beslagdebiteur 'in spe' - op te roepen om hem te horen over het be-slagvoornemen van zijn schuldeiser, ligt nogal voor de hand. Art. 279 lid 1 biedt daarvoor bovendien de wettelijke basis. Het risico dat de voor verhaal vatbare goederen, nadat de schuldenaar is gehoord, niet meer aanwezig zullen zijn, is uiteraard levensgroot. De met het beslag door de schuldeiser beoogde 'verrassingsaanval'13 zou daarmee ook meteen in de kiem zijn gesmoord. Het bij verschillende rechtbanken nog wel in zwang zijnde systeem van 'grijs' maken van voorgenomen beslagen lijkt toch niet te verhinderen dat op grote schaal verlof voor het leggen van conservatoir beslag wordt verleend.14 Bij 'grijs' maken wordt de schuldenaar weliswaar (nog) niet gehoord, maar moet de beslaglegger zijn vorderingsrecht nader toelichten en motiveren. De meeste schuldenaren weten echter heel goed hun weg naar de rechter in kort geding te vinden om hun bezwaren tegen het gelegde beslag kenbaar te maken. Alleen wanneer een schuldeiser conservatoir derdenbeslag op loon en andere periodieke uitkeringen wil leggen, dient de schuldenaar ingevolge art. 720 tweede volzin wél gehoord te worden.15 Op niet-naleving van dit voorschrift is echter geen sanctie gesteld, wat ook niet onredelijk is aangezien een schuldeiser niet altijd te voren weet dát hij (óók) beslag legt op een vordering ter zake van loon of een periodieke uitkering.
Betekenis begroting vordering
391. In het kader van het door de rechter te verlenen verlof, dient ook nog te worden stil gestaan bij de vraag naar de (juridische) betekenis van de vereiste begroting van de vordering ter verzekering waarvan het conservatoir beslag wordt gelegd. Ingevolge art. 700 lid 2 derde volzin dient de voorzieningenrechter, in het geval van beslag tot verhaal van een geldvordering, het bedrag vast te stellen
'waarvoor het verlof wordt verleend, met inbegrip van de kosten waarin de schuldenaar zal kunnen worden veroordeeld.'
Dit voorschrift geldt dus uitsluitend bij conservatoir verhaalsbeslag. De betekenis van deze begroting, die ook onder het oude recht al bestond (art. 728), is echter nogal beperkt. In de MvT lnv is de wetgever er niet op ingegaan.16 Door H. Stein is in dit verband aansluiting gezocht bij art. 705 lid 2, waarin (onder meer) is bepaald dat, wanneer het beslag is gelegd voor een geldvordering, de opheffing van het beslag moet worden uitgesproken
'indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld.'
De begroting van de vordering heeft in dat geval - aldus H. Stein17 - 'ten doel het bedrag te bepalen' waartegen de schuldenaar, door tot het begrote bedrag bijv. een bankgarantie te stellen, de opheffing van het beslag kan bewerkstelligen.
Dát begroting van de vordering deze betekenis heeft of tot dit doel dient, blijkt overigens evenmin uit de MvT lnv. bij art. 705 lid 2.18 De rechter is dan ook zeker niet verplicht om, wanneer in het kort geding tot opheffing van het beslag blijkt dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering (veel) hoger is dan het begrote bedrag, het beslag zonder meer op te heffen wanneer uitsluitend zekerheid wordt gesteld voor het begrote bedrag. Dat zou ook een weinig praktische benadering zijn, aangezien de beslaglegger dan onmiddellijk bij wege van eis in reconventie, of bij afzonderlijk verzoekschrift, verlof zal vragen - en vermoedelijk aanstonds verkrijgen om óók nog voor het meerdere beslag te leggen. De begroting is dus niet heel veel meer dan een indicatie van het bedrag waarvoor de schuldenaar in beginsel opheffing van het beslag kan verkrijgen. De begroting betekent tenslotte evenmin dat de schuldeiser slechts beslag mag leggen op goederen met een waarde tot het beloop van het begrote bedrag, met dien verstande dat een al te grote discrepantie tussen het begrote bedrag en die waarde wél weer een grond voor opheffing of beperking van het beslag kan zijn 19
De geringe (juridische) betekenis van de begroting van de vordering volgt ook uit het feit, dat deze de schuldeiser/beslaglegger in geen enkel opzicht beperkt bij het instellen van zijn eis in de hoofdzaak als bedoeld in art. 700 lid 3. De schuldeiser is immers geheel vrij om een aanzienlijk grotere vordering tegen zijn schuldenaar in rechte geldend te maken dan het begrote bedrag, terwijl hij zijn vordering of de grondslag ervan bovendien, uiteraard met inachtneming van het bepaalde in art. 130, kan aanvullen of wijzigen. Ingevolge art. 704 lid 1 gaat het conservatoir beslag dan ook over in een executoriaal beslag, zodra de beslaglegger
'in de hoofdzaak een executoriale titel heeft verkregen en deze voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden.'
De betekenis van de begroting is dan ook - in de woorden van H. Stein20'uitgewerkt, wanneer de rechter in de hoofdzaak de vordering van de beslaglegger heeft vastgesteld.'
De begroting van de vordering door de voorzieningenrechter is dus niet in enig opzicht van invloed op de uiteindelijke reikwijdte van het gelegde verhaalsbeslag: die wordt immers uitsluitend bepaald door de omvang van de in de hoofdzaak in te stellen en uiteindelijk toe te wijzen vordering. Onder het oude recht was dit met het systeem van vanwaardeverklaring van het beslag overigens niet anders, aangezien ook die vanwaardeverklaring met name afhankelijk was van toewijzing in rechte van de hoofdvordering waarvoor het conservatoir beslag was gelegd én de inachtneming van de vereiste formaliteiten.21 Of de aldus toegewezen vordering in de hoofdzaak ook verhaalbaar is op de in beslag genomen goederen, is uiteraard een geheel andere vraag.