Verwezen wordt naar HR 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1138. Zie bijvoorbeeld ook HR 20 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1248, HR 4 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1366 en HR 15 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1648.
HR, 18-04-2023, nr. 21/01989
ECLI:NL:HR:2023:634
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-04-2023
- Zaaknummer
21/01989
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:634, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑04‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2021:1622
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:320
ECLI:NL:PHR:2023:320, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 28‑03‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:634
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑04‑2023
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01989
Datum 18 april 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 6 mei 2021, nummer 23-001582-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P. Scholte, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2023.
Conclusie 28‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Middel klaagt over ontbrekende pleitnotities. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep kan echter niet worden afgeleid dat de pleitnotities aan het hof zijn overgelegd. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/01989
Zitting 28 maart 2023
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 6 mei 2021 door het gerechtshof Amsterdam wegens "diefstal" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en P. Scholte, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1
Het middel klaagt dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 april 2021 nietig is, aangezien de pleitnotities van de raadsman zich niet (meer) bij de stukken bevinden.
3.2
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 22 april 2021 is aldaar door de raadsman van de verdachte het woord tot verdediging gevoerd. Het proces-verbaal houdt – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – het volgende in:
“De raadsman voert het woord tot verdediging en doet dit aan de hand van zijn pleitnotities. De raadsman verzoekt het hof de verdachte vrij te spreken en voert aan dat in het dossier een procesverbaal van aanhouding ontbreekt waarin staat dat de verdachten worden overgenomen vanuit de winkel. Het dossier bevat wel een proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden door een verbalisant worden omschreven. In dit proces-verbaal wordt op de meest eenvoudige manier de conclusie getrokken dat een van deze personen de verdachte betreft, zonder dat de betreffende verbalisant zich hier verder over heeft uitgelaten. Terwijl hierdoor de herkenning juist handen en voeten had kunnen krijgen. Door het ontbreken van een duidelijke herkenning van de verdachte is er geen formeel zicht op hoe de aanhouding en overname naar het bureau is verlopen. We kunnen wel invullen hoe dit is gegaan, maar dat maakt de zaak materieel gezien lastig. Ik ben daarom van mening dat uw hof niet de koppeling kan maken tussen mijn cliënt en de persoon die wordt beschreven op de camerabeelden. U kunt de camerabeelden wel naast de foto uit de ID-staat leggen, maar dan ontstaat er een bewijsprobleem, aldus de raadsman.”
3.3
De in dit proces-verbaal van de terechtzitting vermelde pleitnotities bevinden zich niet bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken. De raadsman van de verdachte heeft overeenkomstig artikel 4.3.6.3 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden bij brief van 28 maart 2022 tijdig aan de rolraadsheer verzocht alsnog in het bezit te worden gesteld van een afschrift van deze pleitnotities. Desgevraagd heeft de voorzitter van de betrokken strafkamer van het hof bij brief van 10 mei 2022 de Hoge Raad bericht dat niet meer informatie kan worden gegeven dan in het proces-verbaal van de zitting van 22 april 2021 is opgenomen.
3.4
De steller van het middel doet een beroep op de vaste rechtspraak van de Hoge Raad ten aanzien van het ontbreken van de pleitnotities in het dossier. Die rechtspraak komt erop neer dat dergelijk ontbreken van de pleitnotities door de Hoge Raad zozeer in strijd wordt geacht met een behoorlijke procesorde dat dit de nietigheid van het onderzoek en van de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak meebrengt.1.De ratio van deze jurisprudentie is dat bij het ontbreken van de pleitnotities in het dossier, waarvan vaststaat dat deze wel zijn overgelegd, de Hoge Raad niet kan nagaan of op de terechtzitting meer verweren zijn gevoerd dan wel of daar meer uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren zijn gebracht dan waarvan in de bestreden beslissing melding wordt gemaakt.2.
3.5
Het middel berust op de opvatting dat de in het proces-verbaal van de terechtzitting van 22 april 2021 vermelde pleitnotities aan het hof zijn overgelegd en als gevolg daarvan onderdeel zijn gaan uitmaken van het proces-verbaal of althans tot de stukken van het geding zijn gaan behoren. Het middel mist echter feitelijke grondslag, nu dit niet uit het proces-verbaal van de terechtzitting kan worden afgeleid. Daarbij neem ik in aanmerking dat de griffier bij het hof kennelijk aanleiding heeft gezien (een samenvatting van) de inhoud van het ter zitting door de raadsman gevoerde verweer in het proces-verbaal te doen opnemen, hetgeen een indicatie vormt voor de juistheid van de aanname dat een dergelijke overlegging achterwege is gebleven.
3.6
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑03‑2023
Zie de conclusie van mijn ambtgenoot Spronken (PHR 30 augustus 2022, ECLI:NL:PHR:2022:751, rechtsoverweging 2.6) voorafgaand aan HR 11 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1418 onder verwijzing naar HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:556, HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1964 en HR 2 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:243. Zie ook HR 13 januari 2003, NbSr 2004/50 (niet gepubliceerd) en (a contrario) HR 13 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1823, waarin de Hoge Raad overwoog: “2.3 (…) In aanmerking genomen dat het in deze zaak niet gaat om een overgelegde pleitnota (…) is het ontbreken van de schriftelijke weergave van dit laatste woord geen inbreuk op de goede procesorde die leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting.”